ECLI:NL:TADRSHE:2020:44 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-821/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2020:44
Datum uitspraak: 29-06-2020
Datum publicatie: 03-07-2020
Zaaknummer(s): 19-821/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat zij zich in het verweerschrift in eerste aanleg en in het verweerschrift in hoger beroep heeft uitgelaten over de inhoud van de mediationgesprekken, terwijl daarover geheimhouding was afgesproken. Gegrond. Waarschuwing.

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 29 juni 2020

in de zaak 19-821/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1               VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1         Bij brief van 6 mei 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2         Op 5 december 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-048 van de deken ontvangen.

1.3         Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling van de klachtzaak op 6 april 2020. Deze mondelinge behandeling kon vanwege de maatregelen in verband met Covid-19 geen doorgang vinden. Klaagster en verweerster hebben de raad bericht dat zij afzien van een mondelinge behandeling en zijn in de gelegenheid gesteld om een nadere schriftelijke toelichting aan de raad te doen toekomen. Klaagster en verweerster hebben beiden van deze gelegenheid gebruik gemaakt, waarna de raad hen heeft bericht dat de raad op 29 juni 2020 een beslissing zal geven.

1.4         De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12 alsook van de nadere schriftelijke


toelichting van klaagster d.d. 28 april 2020 en de nadere schriftelijke toelichting van verweerster d.d. 25 mei 2020.

2               FEITEN

2.1         Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier uit van de volgende feiten.

2.2         Verweerster staat mevrouw D, zijnde een werkneemster van klaagster, bij in een arbeidsgeschil met klaagster.

2.3         Medio 2018 heeft mediation plaatsgevonden. Voorafgaand aan de mediation hebben partijen een mediation overeenkomst en een “MfN-model Geheimhoudingsverklaring” ondertekend waarin wordt verwezen naar de artikelen 6 en 7 van het MfN- mediationreglement.

2.4         In september 2018 heeft de advocaat van klaagster een ontbindingsverzoek ingediend bij de kantonrechter. Verweerster heeft namens mevrouw D een verweerschrift ingediend. In randnummer 25 van het verweerschrift heeft verweerster het volgende naar voren gebracht:

“(25) Dat de mediation uiteindelijk niet tot een oplossing heeft geleid, is wat [mevrouw D] betreft uiterst jammer te noemen. Echter mocht [klaagster] dit ook in de schoenen van [mevrouw D] willen schuiven, dan geldt dat [mevrouw D] betwist dat de mediation enkel door haar toedoen is mislukt. Voor het slagen van een mediation zijn twee partijen nodig, welke beide water bij de wijn zullen moeten doen. Echter als het doel van één van de partijen dan hetzelfde blijft – het beëindigen van het dienstverband – en geen oplossing kan worden gezocht in andere aanwezige richtingen omdat er enkel gedacht wordt in onmogelijkheden, dan is en blijft het lastig om dan enig resultaat in het belang van beide partijen te bereiken.(…)

2.5         De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding afgewezen. Tegen deze beslissing heeft klaagster hoger beroep ingesteld. In hoger beroep heeft verweerster namens mevrouw D bij het Hof een verweerschrift ingediend. In randnummer 10 van het verweerschrift heeft verweerster het volgende naar voren gebracht:

(10) Vanwege de volgens [klaagster] bestaande verstoorde arbeidsrelatie, wordt mediation voorgesteld. [Mevrouw D] verleent hieraan met de beste bedoelingen haar medewerkingen. Maar zoals te doen gebruikelijk, zijn er voor het bereiken van een oplossing twee partijen nodig. Tot het bereiken van een oplossing wordt dan ook niet gekomen. Wat wellicht logisch is te noemen als enkel oplossingen worden gezien in een einde dienstverband, terwijl dat nu juist voor [mevrouw D] geen oplossing is. Toch zeker ook kijkend naar de onderliggende feiten en omstandigheden. Al zijn er door [mevrouw D] wel in alle redelijkheid mogelijkheden voor oplossingen aangedragen. Maar deze waren allen niet bespreekbaar voor [klaagster].”

2.6         Op 6 mei 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.


3               KLACHT

3.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:

Verweerster heeft zich in het verweerschrift in eerste aanleg en in het verweerschrift in hoger beroep uitgelaten over de inhoud van de mediationgesprekken, terwijl daarover geheimhouding was afgesproken.

4               VERWEER

4.1         Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5               BEOORDELING

5.1         Onweersproken staat vast dat in de mediation tussen klaagster en verweersters cliënte geheimhouding was overeengekomen. Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline volgt dat de uit hoofde van een mediationovereenkomst tussen partijen geldende geheimhoudingsverplichting op onaanvaardbare wijze aan waarde zou inboeten als het de advocaat steeds vrij zou staan om naar eigen goeddunken, op grond van een eigen opvatting omtrent hetgeen het belang van zijn cliënt meebrengt en zonder de wederpartij daarin te kennen, te bepalen dat in de procedure gebruik zal worden gemaakt van (ook voor de rechter geheim te houden) stukken uit de mediation of zich anderszins uit te laten over het vermeende doel, de inhoud en/of de uitkomst van de mediation. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn.

5.2         Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster naar voren heeft gebracht dat het mediation traject niet tot een oplossing had geleid, omdat tijdens die mediation de enige voor klaagster bespreekbare optie de beëindiging van het dienstverband was, terwijl verweersters cliënte geen beëindiging wenste. Daarmee heeft verweerster zich naar het oordeel van de raad uitgelaten over zowel de inhoud als de uitkomst van de mediation. De uitingen van verweerster zoals weergegeven in de beide verweerschriften acht de raad een schending van de op haar rustende geheimhoudingsverplichting. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verweerster wel vrij zou staan mededelingen over de mediation te doen is niet gesteld noch gebleken. De klacht is naar het oordeel van de raad dan ook gegrond.

6               MAATREGEL

6.1         Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de geheimhoudingsplicht uit de mediationovereenkomst te schenden. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7               GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1         Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.


7.2         Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)  € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)  € 500 kosten van de Staat.

7.3         Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A,

t.n.v.   Nederlandse    Orde   van    Advocaten,   Den   Haag,    onder    vermelding   van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-                     verklaart de klacht gegrond;

-                     legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-                     veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

-                     veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2020.

Griffier                                                                            Voorzitter