ECLI:NL:TADRSHE:2019:87 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-752/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:87
Datum uitspraak: 27-05-2019
Datum publicatie: 29-05-2019
Zaaknummer(s): 18-752/DB/LI
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft klager eerder bijgestaan in een kwestie ter zake een loonvordering. Verweerster mocht optreden tegen klager in een alimentatiekwestie, omdat dit een andere zaak betrof, zij niet beschikte over voor de alimentatiekwestie relevante informatie en van redelijke bezwaren zijdens klager geen sprake was. Dat verweerster onnodig is gaan procederen is niet gebleken, noch dat zij bewust onwaarheden heeft verkondigd. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  27 mei  2019

in de zaak 18-752/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

                    klager

                    tegen

                                               verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mail d.d. 15 maart 2018 heeft klager  bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2      Bij e-mail aan de raad van 24 september 2018 met kenmerk nr. K18-034 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 april 2019. Verschenen zijn klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       de nagekomen brief van verweerster met bijlage d.d. 22 november 2018.

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Verweerster is de advocaat van de ex-echtgenote van klager.

2.3     In 2013 heeft verweerster namens klager een brief gestuurd aan klagers toenmalige werkgever omdat klager meende een loonvordering te hebben op die werkgever.

2.4     In 2014 heeft verweerster opgetreden voor klagers ex-echtgenote in een procedure die door klager aanhangig was gemaakt en waarin hij vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige X had verzocht. Verweerster heeft namens klagers ex-echtgenote verweer gevoerd. Klager heeft over verweersters optreden in deze procedure een klacht ingediend bij de deken. De deken heeft de klachtzaak doorgestuurd naar de raad, die bij beslissing d.d. 7 december 2015 (kenmerk L88-2015) de klacht van klager gegrond heeft verklaard en aan verweerster de maatregel van berisping heeft opgelegd. De raad was van oordeel dat verweerster de in gedragsregel 7 lid 5 (oud) voorgeschreven afweging niet had gemaakt hetgeen haar tuchtrechtelijk viel aan te rekenen.

2.5     In 2017 heeft klagers ex-echtgenote zich opnieuw tot verweerster gewend voor rechtsbijstand. Bij brief d.d. 13 september 2017 heeft verweerster klager verzocht om haar inkomensgegevens te verstrekken ten behoeve van het vaststellen van de door klager aan zijn ex-echtgenote te betalen kinderalimentatie. Klager heeft niet alle gevraagde gegevens verstrekt.

2.6     Op 20 maart 2018 heeft verweerster namens haar cliënte een verzoek tot het vaststellen van kinderalimentatie ingediend bij de rechtbank.

2.7     Bij brief d.d. 15 mei 2018 heeft verweerster aan klagers advocaat medegedeeld dat op de tussen klager en diens ex-echtgenote gemaakte afspraak, dat klager een alimentatiebedrag van € 75,-- zou betalen, in rechte geen beroep zou kunnen worden gedaan, omdat klager diens ex-echtgenote zou hebben misleid. Voorts heeft verweerster klagers advocaat bericht:

          “Cliënte heeft uw cliënt voor gesteld samen met de advocaten rond de tafel te gaan zitten. Uw cliënt heeft daarmee ingestemd. Cliënte is verbaasd dat daartoe tussen ons nog geen overleg is geweest. Kunt u mij nader berichten?”

                          2.8     De advocaat van klager heeft verweerster bericht dat hij verweersters brief had doorgeleid naar zijn cliënt en dat hij verweerster nader zou berichten. Overleg over een minnelijke regeling heeft niet plaatsgevonden.

                          2.9     Op 4 september 2018 heeft klagers advocaat een draagkrachtberekening in het geding gebracht.

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat :

1. zij overbodige procedures start;

2. sprake is van belangenverstrengeling;

3. zij bewust gegevens heeft verstrekt waarvan zij weet dat die onjuist zijn.

                          4        VERWEER

                          4.1     Van belangenverstrengeling is geen sprake. Verweerster heeft in 2013 in de loonvorderingszaak van klager slechts éénmaal een brief naar klagers toenmalige werkgever gestuurd. Klager kon zijn vordering niet onderbouwen, waarna verweerster haar werkzaamheden heeft gestaakt. Verweerster heeft geen vertrouwelijke informatie van klager gekregen. Verweersters cliënte moest een verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie indienen omdat de sociale dienst dit wenste. Bij brief d.d. 13 september 2017 heeft verweerster klager verzocht om inkomensgegevens te verstrekken. Klager heeft de gevraagde gegevens niet verstrekt. Zes maanden na het verzenden van deze brief heeft verweerster uiteindelijk de procedure opgestart. Verweerster kan geen draagkrachtberekening maken omdat zij niet over de benodigde gegevens beschikt. Verweerster heeft klagers advocaat gevraagd of klager open stond voor overleg over een minnelijke regeling maar heeft daarop geen reactie gekregen.

                           5        BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2     De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster jegens klager overbodige procedures aanhangig heeft gemaakt. Bij gebreke van het verkrijgen van medewerking van klager voor het vaststellen van de kinderalimentatie had verweersters cliënte recht en belang bij het voorleggen van de kwestie aan de rechter. Van het feit dat verweerster een verzoek tot het vaststellen van kinderalimentatie heeft ingediend bij de rechtbank kan haar derhalve geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Verweerster heeft de klacht dat zij bewust gegevens heeft verstrekt waarvan zij wist dat die onjuist zijn uitdrukkelijk weersproken. De raad is van oordeel dat klager dit klachtonderdeel onvoldoende heeft onderbouwd. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht heeft de raad niet kunnen vaststellen dat verweerster bewust feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan zij de onjuistheid kende.

5.3       Klager heeft gesteld dat verweerster zich heeft schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling. De raad overweegt als volgt. Op basis van de gedragsregels (regel 7 oud en regel 15 nieuw) is het de advocaat niet toegestaan om tegen een voormalig cliënt op te treden. Optreden tegen een voormalig cliënt is slechts toegestaan indien is voldaan aan drie voorwaarden: (1) de aan de advocaat toe te vertrouwen belangen betreffen niet dezelfde zaak ten aanzien waarvan de voormalige of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat, houden daar ook geen verband mee en een toekomstig verband is evenmin aannemelijk; (2) de advocaat beschikt niet over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalige of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie de voormalige of bestaande cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze voormalige of bestaande cliënt; en (3) niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt.

5.4       Vast staat dat de kwestie waarin klager zich in 2013 tot verweerster heeft gewend betrekking had op een loonvordering, terwijl de zaak waarin verweerster in 2017 tegen klager is gaan optreden betrekking heeft op kinderalimentatie. Daarmee is aan de eerste voorwaarde voldaan. Verweerster heeft voorts uitdrukkelijk betwist dat zij beschikt over vertrouwelijke informatie afkomstig van klager, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de alimentatiekwestie. Naar het oordeel van de raad heeft klager niet nader gemotiveerd over welke vertrouwelijke informatie, die relevant is in de alimentatiekwestie, verweerster zou beschikken. Klager heeft betoogd dat verweerster op de hoogte was van een relatie tussen klager en een werknemer van verweersters kantoor in 2006/2007, maar die informatie is voor de behandeling van de alimentatiekwestie geenszins relevant. Aan de tweede voorwaarde is derhalve eveneens voldaan. De raad is tot slot van oordeel dat klager onvoldoende naar voren heeft gebracht om tot het oordeel te komen dat aan zijn zijde sprake is van redelijke bezwaren. Op grond van het bovenstaande is de raad van oordeel dat het verweerster vrij stond en staat om in de alimentatiekwestie op te treden tegen klager.

5.5       De raad komt tot de slotsom dat niet is gebleken dat verweerster bij de behandeling van de alimentatiekwestie de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid, heeft overschreden. De klacht is ongegrond.

                        BESLISSING

De raad van discipline:

                        verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en L.J.G. de Haas, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2019

Griffier                                                                                   Voorzitter