ECLI:NL:TADRSHE:2019:34 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-784/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:34
Datum uitspraak: 11-03-2019
Datum publicatie: 18-03-2019
Zaaknummer(s): 18-784/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet is gebleken dat de behandeling van het dossier door toedoen van verweerster onnodig heeft stilgelegen. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerster zich teveel heeft laten leiden door wat de wederpartij stelt. Niet is gebleken dat verweerster de voor de behandeling van klaagsters zaak benodigde kennis ontbeerde, noch dat zij bij de behandeling van klaagsters zaak steken heeft laten vallen. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 11 maart 2019

in de zaak 18-784/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief d.d. 27 december 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2 Bij e-mail aan de raad van 3 oktober 2018 met kenmerk K18-005 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 januari 2019. Verschenen zijn klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken.

2 Feiten

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2 Klaagster heeft zich tot verweerster gewend voor rechtsbijstand in een kwestie rondom de omvang en afwikkeling van de nalatenschap van wijlen haar broer, de heer C. Verweerster heeft klaagster vanaf 12 november 2015 bijgestaan.

2.3 Klaagster wenste (aanvullende) informatie te verkrijgen over – onder meer – de door C verstrekte leningen. In dat verband heeft verweerster zich met verzoeken om informatie gewend tot de rechtbank, notaris mr. T, klaagsters broer JC, die aanvankelijk als executeur had opgetreden, en de heer L, belastingadviseur. Verweerster heeft notaris mr. T bij brieven van 29 januari en 11 maart 2016 gevraagd om een toelichting en bewijsstukken van de diverse vorderingen. De notaris heeft verweerster vervolgens bericht dat hij niet beschikte over alle, voor de beantwoording van de vragen van verweerster, benodigde bescheiden, dat deze moesten worden opgevraagd bij belastingadviseur L, en dat de overige erfgenamen bezwaren hadden tegen beantwoording van deze vragen voor rekening van de nalatenschap. Bij brief d.d. 11 april 2016 heeft verweerster de notaris bericht dat hij naar haar mening in zijn hoedanigheid van executeur diende te beschikken over alle bescheiden en dat hij zelf diende zorg te dragen voor aanlevering daarvan, bij gebreke waarvan klaagster mogelijk een gerechtelijke procedure zou opstarten teneinde de gevraagde informatie te verkrijgen. Bij brief d.d. 13 april 2016 heeft de notaris verweerster bericht dat hij niet is benoemd tot opvolgend executeur, maar dat hij slechts optreedt als gevolmachtigde van de erfgenamen om hen te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap.

2.4 Verweerster heeft belastingadviseur L bij brief d.d. 11 maart 2016 verzocht om een toelichting van het totaalbedrag van € 760.951,-. Bij e-mail d.d. 10 mei 2016 heeft verweerster klaagster bericht dat de belastingadviseur bereid was om een afspraak op zijn kantoor in te plannen. Vervolgens is discussie ontstaan over een voorschotnota die de belastingadviseur eerst door klaagster betaald wilde zien en heeft de belastingadviseur wegens gezondheidsredenen enige tijd geen werkzaamheden verricht. Op 24 januari 2017 hebben klaagster en verweerster ten kantore van de belastingadviseur L diverse financiële stukken ingezien en gekopieerd. Bij brief d.d. 24 januari 2017 heeft verweerster de inhoud van de bespreking aan klaagster bevestigd en heeft zij aan klaagster bevestigd:

“(….) Aan het einde van de bespreking gaf u aan dat al uw vragen zijn beantwoord en heb ik eveneens aangegeven dat de vragen die ik heb gesteld bij brief van 11 maart 2016 zijn beantwoord.”

Voorts heeft verweerster aan klaagster voorgesteld om de eindopstelling af te wachten en deze vervolgens tezamen te controleren en dat bij een correcte eindopstelling de nalatenschap zou kunnen worden afgewikkeld.

2.5 Bij brief d.d. 23 maart 2017 heeft verweerster klaagster toegelicht welke werkzaamheden zij reeds voor klaagster had verricht en welke handelingen zij niet voor klaagster zou kunnen verrichten omdat daarvoor geen juridische grondslag bestond. Bij brief van 8 mei 2017 heeft verweerster klaagster geadviseerd over een belastingaanslag waarvan klaagster ambtshalve vermindering wenste.

2.6 Verweerster heeft voorts met notaris mr. T gecorrespondeerd over een door C aan RJC B.V. verstrekte geldlening ten bedrage van € 500.000,- die opeisbaar was per 30 april 2017. Bij brief d.d. 4 april 2017 heeft de notaris verweerster bericht dat geen zekerheid voor de vordering was gesteld. De notaris heeft verweerster voorts bericht dat RJC B.V. een bedrag van € 190.000,- had voldaan op de derdengeldrekening van het notariskantoor. Bij brief d.d. 8 mei 2017 heeft verweerster klaagster hiervan op de hoogte gesteld.

2.7 Verweerster heeft de belastingadviseur L verzocht om informatie ten behoeve van de Belastingdienst in verband met de door klaagster gewenste ambtshalve vermindering van de aanslag erfbelasting. De belastingadviseur heeft geweigerd deze informatie te verstrekken omdat de Belastingdienst volgens hem reeds over deze informatie zou beschikken. In april/mei 2017 heeft klaagster zich gewend tot een andere belastingadviseur die haar verder heeft bijgestaan in haar verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag erfbelasting.

2.8 Vanwege het zwangerschapsverlof van verweerster heeft mr. J, kantoorgenoot van verweerster, in augustus en september 2017 de behandeling van de zaak op zich genomen. In oktober 2017 heeft verweerster haar werkzaamheden hervat.

2.9 In november 2017 heeft verweerster contact gehad met de politie. Naar aanleiding van een aangifte door klaagster had de recherche onderzoek gedaan naar de boekhouding van C. De recherche had geen eigenaardigheden aangetroffen en heeft verweerster bericht dat de aangifte buiten behandeling zou worden gesteld.

2.10 Bij brief d.d. 22 november 2017 heeft verweerster de notaris verzocht om het resterende bedrag van de vordering van € 500.000,- op te eisen bij RJC B.V., aan welk verzoek de notaris bij brief d.d. 27 november 2017 heeft voldaan.

2.11 In december 2017 heeft de notaris verweerster bericht dat hij alle erfgenamen wilde uitnodigen voor een bijeenkomst waarbij de samenstelling van de nalatenschap zou worden besproken.

2.12 Bij brief d.d. 27 december 2017 heeft klaagster tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij :

1. te weinig kennis van zaken heeft,

2. zich teveel laat leiden door wat de wederpartij stelt,

3. nauwelijks eigen initiatief toont en te afwachtend is, waardoor onnodig veel tijd verstrijkt.

3.2 Toelichting

Door toedoen van verweerster heeft klaagster negen maanden moeten wachten op een bezoek bij belastingadviseur L. Over veel zaken is onduidelijkheid blijven bestaan. Verweerster had actie moeten ondernemen jegens de executeur aangezien hij verantwoordelijk is voor de grote belastingschuld van klaagster. Verweerster heeft de weigering van de belastingadviseur om informatie te verstrekken ten behoeve van de Belastingdienst in verband met de gewenste ambtshalve vermindering van de aanslag erfbelasting ten onrechte geaccepteerd. Verweerster heeft pas op 27 november 2017 het restant van de lening van oorspronkelijk € 500.000,-- opgeëist.

4 VERWEER

4.1 De klacht is ongegrond. Verweerster is niet tekortgeschoten. Verweerster heeft uiteengezet welke werkzaamheden zij voor klaagster heeft verricht. Dat het tot 24 januari 217 heeft geduurd voordat een bespreking bij de belastingadviseur plaatsvond, heeft niet aan verweerster gelegen. Klaagster is pas na 3,5 maanden na het eerste verzoek om een afspraak bij de belastingadviseur akkoord gegaan met de voorschotnota van de belastingadviseur en de belastingadviseur is enige tijd wegens gezondheidsproblemen niet in staat geweest om te werken.

4.2 De bewijsstukken waarom is verzocht zijn ter beschikking gesteld. Er is geen reden om aan te nemen dat de door de belastingadviseur verstrekte informatie niet toereikend zou zijn en waarom op de juistheid daarvan niet mag worden vertrouwd. Verweerster heeft zelf alle bescheiden gecontroleerd. Klaagster gaf zelf na de bespreking aan dat alles duidelijk was en dat ze geen vragen had. De financiële recherche heeft ook geen eigenaardigheden aangetroffen in de boekhouding.

4.3 Het standpunt van klaagster dat de executeur de oorzaak is van haar belastingschuld is onjuist, zodat verweerster niet kan worden verweten dat zij de voormalig executeur niet aansprakelijk heeft gesteld. Verweerster heeft de belastingadviseur herhaaldelijk om informatie gevraagd ten behoeve van de Belastingdienst. De belastingadviseur heeft deze informatie niet aan verweerster willen verstrekken omdat de Belastingdienst al over deze informatie zou beschikken en daarnaast had klaagster inmiddels een andere belastingadviseur ingeschakeld die de kwestie voor haar in behandeling had.

4.4 Klaagster heeft verweerster eerst bij brief d.d. 6 november 2017 verzocht om de restantvordering op RJC B.V. op te eisen. Omdat de notaris was gemachtigd om dergelijke handelingen te verrichten heeft verweerster de notaris verzocht om het restant op te eisen, hetgeen hij ook heeft gedaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd, in welk kader zij heeft uiteengezet welke werkzaamheden zij voor klaagster heeft verricht en welke adviezen zij aan klaagster heeft uitgebracht. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat verweerster zich heeft ingespannen om, binnen de mogelijkheden die de wet- en regelgeving bieden, de door klaagster gewenste informatie en duidelijkheid te verkrijgen. Kennelijk hebben verweersters inspanningen niet tot het door klaagster gewenste resultaat geleid. Dat betekent echter niet dat verweerster tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij in de uitvoering van haar werkzaamheden voor klaagster is tekortgeschoten.

5.3 Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerster doorlopend aan het dossier heeft gewerkt en met klaagster over de voortgang heeft gecommuniceerd. Niet is gebleken dat de behandeling van het dossier door toedoen van verweerster onnodig heeft stilgelegen. Klaagster heeft weliswaar negen maanden moeten wachten totdat het gesprek met de belastingadviseur kon plaatsvinden, maar de oorzaak daarvan was gelegen buiten verweerster aan te rekenen omstandigheden.

5.4 Naar het oordeel van de raad heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat verweerster zich teveel heeft laten leiden door wat de wederpartij stelt. Verweerster heeft klaagsters belangen naar behoren behartigd, in welk kader zij klaagster heeft geïnformeerd en geadviseerd over de (on)mogelijkheden in klaagsters zaak. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster de voor de behandeling van klaagsters zaak benodigde kennis ontbeerde, noch dat zij bij de behandeling van klaagsters zaak steken heeft laten vallen.

5.5 De raad komt tot de slotsom dat in de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster valt te ontwaren. De raad zal de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken, W. Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2019.

Griffier Voorzitter