ECLI:NL:TADRSHE:2019:24 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-789/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:24
Datum uitspraak: 11-02-2019
Datum publicatie: 13-02-2019
Zaaknummer(s): 18-789/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:       Verweerster heeft verzuimd de door de rechtbank gestelde termijnen voor het indienen van stukken ten behoeve van een deskundigenonderzoek te bewaken, heeft onvoldoende ingegrepen om gemaakte fouten te herstellen en heeft bij klaagster en de rechtbank een onjuist beeld geschetst. Gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  11 februari 2019

in de zaak 18-789/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 22 november 2017 heeft de gemachtigde van klaagster  bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2      Bij e-mail aan de raad van 8 oktober 2018 met kenmerk K17-134 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 december 2018 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       Het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       Het nagekomen e-mailbericht d.d. 1 december 2018 met bijlage van de gemachtigde van klaagster;

-       Het nagekomen e-mailbericht van de gemachtigde van verweerster d.d. 13 december 2018 met daarbij gevoegd een pleitnota ten behoeve van de zitting van 17 december 2018.

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Verweerster heeft klaagster in de periode van juni 2014 tot november 2016 bijgestaan.  In 2012 is de echtscheiding uitgesproken tussen klaagster en haar ex-echtgenoot, de heer B (hierna: “de man”). De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 4 december 2012 bepaald dat de besloten vennootschappen van de man buiten het te verrekenen huwelijksvermogen vallen en dat de waarde van de vennootschappen van klaagster diende te worden verrekend. Bij beschikking d.d. 13 februari 2014 heeft de rechtbank een deskundigenbericht gelast, teneinde de waarde van de onderneming van klaagster  vast te stellen.  Blijkens het journaal familie van de rechtbank werd de datum van indiening van het deskundigenbericht op 5 augustus 2014 bepaald.

2.3     Bij brief van 24 mei 2014 aan de toenmalige advocate van klaagster heeft de deskundige om toezending van de benodigde stukken verzocht. Met haar brief van 2 juli 2014 droeg deze het dossier aan verweerster over. Bij mail van 12 augustus 2014 zond de raadsman van de man de mailwisseling van 17 juni en 21 juli 2014 tussen de deskundige en klaagster respectievelijk haar accountant in verband met de nog niet ontvangen stukken, aan verweerster. Na gevoerde mailwisseling in augustus en september 2014 tussen verweerster en de deskundige heeft deze andermaal bij verweerster aangedrongen op toezending van de ontbrekende gegevens teneinde een aanvang met de waardebepaling te kunnen maken. Bij brief van 9 oktober 2014 heeft de rechtbank aan verweerster bericht dat de deskundige overwoog de opdracht terug te geven indien hem niet op korte termijn de noodzakelijke stukken zouden worden overhandigd. De rechtbank verzocht verweerster haar reactie op dat bericht uiterlijk op 28 oktober 2014 aan de rechtbank kenbaar te maken welke datum na verzocht uitstel op 11 november 2014 werd bepaald.

2.4     Op 6 november 2014 heeft verweerster naar aanleiding van de van de accountant ontvangen stukken  conceptbrieven aan de advocaat van de man, de rechtbank en deskundige opgesteld en verzonden aan klaagster. Deze stukken en brieven heeft verweerster niet verzonden aan de rechtbank en de deskundige, zodat de tot 11 november 2014 gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

2.5     Op 24 november 2014 hebben partijen gesproken over een regeling in der minne.

2.6     Bij beschikking d.d. 5 december 2014 heeft de rechtbank klaagster nogmaals in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende informatie te overleggen. De rechtbank heeft daarbij een termijn gesteld van twee weken, te rekenen vanaf de datum van de beschikking. De rechtbank overwoog:

          “(2.8) (….) Op 9 oktober 2014 heeft de [deskundige] bij de rechtbank aangegeven dat het verzamelen van de noodzakelijke stukken zeer moeizaam verloopt en dat hij overweegt om de opdracht terug te geven, indien de noodzakelijke stukken niet op korte termijn aan hem worden overhandigd.

          (2.9) (….) De rechtbank wijst partijen erop dat zij verplicht zijn mee te werken aan een door de rechter gelast deskundigenonderzoek. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij in de omstandigheden van het geval geraden acht. De rechtbank begrijpt dat [de deskundige] bij de vrouw de nodige stukken heeft opgevraagd en dat het voor haar kennelijk nog niet mogelijk is gebleken om deze stukken aan de deskundige ter hand te stellen. (…) De rechtbank spreekt de verwachting uit dat de benodigde stukken alsnog aan de deskundige zullen worden overhandigd. Voor zover de stukken thans nog niet zijn overhandigd, wordt aan de vrouw een termijn gegeven van twee weken, te rekenen vanaf de datum van de onderhavige beschikking, om aan de deskundige alsnog over te leggen de door hem verzochte gegevens.(…) Indien de deskundige de benodigde gegevens zonder enig bericht van partijen niet heeft ontvangen binnen twee weken, te rekenen vanaf de datum van onderhavige beschikking, wordt de deskundige verzocht dit aan de rechtbank te berichten onder opgaaf van de tot op heden door hem gemaakte kosten. Zonder bericht van partijen dan wel de deskundige gaat de rechtbank ervan uit dat de benodigde stukken zijn overgelegd en dat de deskundige zijn onderzoek kan voortzetten.(….)”

2.7     Bij e-mailbericht d.d. 9 december 2014 heeft verweerster de beschikking van de rechtbank doorgestuurd aan klaagster met de mededeling dat de zitting is aangehouden tot 3 maart 2015 in afwachting van de rapportages van de deskundige.

2.8     Op 18 december 2014 heeft verweerster een conceptbrief aan de deskundige opgesteld en aan klaagster toegestuurd. In deze brief verzoekt verweerster de deskundige om de door de rechter gegeven opdracht uit te voeren. Bij e-mailbericht d.d. 16 januari 2015 heeft verweerster klaagster gevraagd om alsnog op het concept te reageren. Bij e-mailbericht d.d. 19 januari 2015 heeft verweerster klaagster gevraagd of zij de conceptbrieven aan de deskundige, de wederpartij en de rechtbank alsnog kon versturen.

2.9     Bij brief d.d. 21 januari 2015 heeft de deskundige de rechtbank als volgt bericht:

          “(…) Refererend aan punt 2.9 van deze beschikking wil ik u mededelen dat ik nog niet alle opgevraagde stukken van de eerste informatieronde heb mogen ontvangen. Op 18 december heb ik van [klaagster] nog aanvullende stukken ontvangen. Het betroffen concepten en niet origineel getekende overeenkomsten. (…) Omdat niet alle stukken in mijn bezit waren om een serieuze aanvang te maken met de werkzaamheden zijn de kosten tot op heden beperkt gebleven.(…)”

2.10   De deskundige heeft verweerster eveneens op 21 januari 2015 een kopie van deze brief gestuurd.

2.11  Bij brief d.d. 23 februari 2015 heeft de rechtbank verweerster als volgt bericht:

          “De [deskundige] heeft het deskundigenonderzoek gestaakt omdat hij de benodigde informatie niet ontvangen heeft om zijn onderzoek te kunnen verrichten. (…)

De rechtbank verzocht verweerster te reageren op de door de deskundige ingediende einddeclaratie.

2.12   Bij e-mailbericht d.d. 26 februari 2015 heeft verweerster klaagster als volgt bericht:

          “In jouw zaak ontving ik het bijgaande bericht van de rechtbank. Hieruit wordt duidelijk dat [de deskundige] heeft besloten het deskundigenonderzoek te staken nu hij niet de benodigde informatie heeft ontvangen. Enigszins verbaasd ben ik hierover wel nu wat mij betreft toch de nodige moeite is gedaan om de verlangde informatie te verstrekken en te verkrijgen. Hij heeft mij ook niet meer bericht dat hij nu nog informatie mist.(…)”

2.13   Bij brief d.d. 6 maart 2015 heeft verweerster de rechtbank bericht dat klaagster akkoord was met de door de deskundige ingediende declaratie.

2.14   Bij e-mailbericht d.d. 9 maart 2015 heeft verweerster aan klaagster verslag gedaan van de correspondentie met (betrekking tot de door ) de deskundige (benodigde stukken), haar medegedeeld dat   zij na 18 november 2014 nooit meer formeel bericht had gekregen dat deze voornemens was het onderzoek te staken bij gebrek aan stukken en dat zij de rechtbank wilde laten weten dat zij had opgekeken van het bericht van de deskundige en aan de rechtbank zou kunnen worden gevraagd om de deskundige te verzoeken zijn onderzoek af te maken.

2.15   Bij e-mailbericht d.d. 28 mei 2015 heeft verweerster een conceptbrief aan de rechtbank aan klaagster toegestuurd. Verweerster heeft daarover onder meer aan klaagster medegedeeld:

          “(…) In de brief geef ik verder aan dat ik ervan uit ga dat het geen zin heeft om nog stukken aan [de deskundige] op te sturen. Hij heeft namelijk bij brief van 23 februari jl. aan de rechtbank laten weten dat hij zijn werkzaamheden staakt. (…)”

2.16   Bij brief d.d. 28 mei 2015 heeft verweerster de rechtbank als volgt bericht:

          “(…) Door [advocaat van de man] wordt in zijn brief aan uw rechtbank d.d. 30 april jl. aangegeven dat partijen nog in afwachting zijn van het rapport van [de deskundige]. Uit het bericht van de rechtbank d.d. 23 februari heb ik echter de conclusie getrokken dat [de deskundige] de opdracht heeft teruggegeven in verband waarmee het niet zinvol leek nog gegevens aan hem te verstrekken.

          Wel stel ik vast dat er voor deze zijde nog geen gelegenheid is geweest op de stelling dat niet tijdig de relevante, gevraagde informatie is verstrekt, te reageren. Er is van deze zijde, ook door ondergetekende, juist ongelofelijk veel moeite gedaan om de gevraagde informatie te verkrijgen en vervolgens te verstrekken aan [de deskundige]. Steeds werd [de deskundige] van de inspanningen op de hoogte gehouden en nimmer maakte hij hiervan een probleem. Zijn bericht aan de rechtbank dat hij geen mogelijkheid meer zag het rapport af te ronden, was dan ook een grote verrassing. Cliënte is nog immer bereid eraan mee te werken de informatie te verstrekken, voor zover zij over deze informatie beschikt en kan beschikken. Graag verneemt de vrouw of zij hiertoe zal dienen over te gaan, gegeven het bericht van [de deskundige].”

2.17   De rechtbank heeft bepaald dat op 12 november 2015 een mondelinge behandeling zou plaatsvinden.

2.18   Klaagster en de man hebben gesproken over een minnelijke regeling. Verweerster heeft een concept echtscheidingsconvenant opgesteld.

2.19   Bij brief d.d. 13 oktober 2015 heeft de advocaat van de man een door een door de man ingeschakelde deskundige opgestelde waardering van de aandelen van de vennootschappen van klaagster aan de rechtbank toegezonden. De waarde van de onderneming van klaagster werd op € 135.878,= gewaardeerd.

2.20   Op 10 november 2015 heeft de advocaat van de man de rechtbank verzocht om, gelet op de bereikte overeenstemming, de zitting aan te houden, welk verzoek is gehonoreerd. Verweerster en de advocaat van de man hebben gecorrespondeerd over aanpassingen van het convenant.

2.21   De rechtbank heeft in juni 2016 bepaald dat de mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 29 november 2016.

2.22   Bij mail van 1 september 2016 heeft verweerster onder meer aan klaagster bericht:

          “In dat verband heb ik je moeten aangeven, dat ik niet gerust ben op de uitkomsten in de procedure. Door de rechtbank is immers al een aantal deel beslissingen genomen waarvan jij en ik hebben moeten vaststellen dat deze voor jou niet gunstig zijn. Daar komt bij dat er een kans bestaat dat de rechtbank het jou kwalijk gaat nemen dat er door de deskundige, die door de rechtbank was benoemd, geen onderzoek is kunnen doen naar de waarde van jouw aandelen. De rechtbank zou hierdoor een waarde kunnen gaan schatten die (veel) te hoog is.(…)

          Ook schriftelijk wil ik aan je bevestigen, dat ik me zorgen maak over de uitkomsten in de bodemprocedure bij de rechtbank in Breda. Ik houd er rekening mee dat je veel meer moet betalen dan je kunt en ook meer moet betalen dan jijzelf op zijn plaats vindt. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat jij meer moet gaan betalen dan het bedrag van € 50.000,00 dat eerder als finaal te betalen bedrag door jou aan de wederpartij (onder nadere voorwaarden) is aangeboden.(…)”

2.23   Bij mail van 19 september 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht:

          “(…) Alweer even geleden hadden we telefonisch overleg met elkaar, tijdens welk overleg je liet weten dat je van [de deskundige] had begrepen dat hij nog best de waardering zou willen afmaken. Ik was hierover wat verbaasd, zoals ik je liet merken nu [de deskundige] de opdracht tot waarderen van de rechtbank (en niet van jullie rechtstreeks) heeft ontvangen en geheel op eigen initiatief aan de rechtbank heeft teruggegeven.

          Daarbij heb ik je uitgelegd dat we er nog niet zijn met een waardering door [de deskundige] van de aandelen. Ook op alle andere onderdelen van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zal naar verwachting een beslissing worden genomen. Het gevolg zal zijn dat jij een zeker bedrag zult moeten gaan betalen aan [de man], dat in elk geval hoger is dan waarover tot nu toe is onderhandeld.(…)”

2.24   Op 3 november 2016 heeft klaagster telefonisch aan verweerster medegedeeld dat zij zich tot een andere advocaat had gewend. Verweerster heeft het dossier vervolgens aan deze advocaat toegestuurd. 

2.25   De opvolgend advocaat heeft de rechtbank in 2017 verzocht om heropening van het deskundigenbericht. Op 23 oktober 2017 heeft de deskundige zijn rapport bij de rechtbank ingediend. De waarde van de onderneming van klaagster werd op nihil bepaald.

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat z ij:

1.       begin november 2014 een fout heeft gemaakt door na te laten de door haar en klaagster verzamelde informatie vóór het verstrijken van de door de rechtbank gestelde termijn aan de deskundige te verstrekken en de rechtbank daarover te informeren en vervolgens kennelijk uit het oog te verliezen dat de beide conceptbrieven van 6 november 2014 aan de rechtbank en de deskundige nimmer waren verzonden;

2.       over de cruciale overweging in de beschikking van de rechtbank van 5 december 2014 heen heeft gelezen, waaruit het haar duidelijk had moeten zijn dat:

-de conceptbrieven van 6 november 2014 aan de rechtbank en aan de deskundige nooit waren verstuurd en de door haar samengestelde informatie de deskundige nooit had bereikt en

-de deskundige zijn opdracht zou dienen terug te geven indien hij de gevraagde informatie niet binnen twee weken na de datum van de beschikking zou hebben ontvangen;

3.       ten onrechte heeft nagelaten beide fouten te repareren toen de werkelijke gang van zaken uit het bericht van de deskundige van 21 januari 2015 duidelijk werd en daarentegen het bericht van de deskundige ten onrechte onder zich heeft gehouden;

4.       vervolgens een volle maand later, onder doorzending van het bericht van de rechtbank van 23 februari 2015 aan klaagster de onjuiste mededelingen heeft gedaan dat:

            -de deskundige nooit aan verweerster had laten weten dat hij nog stukken miste

            -de deskundige zijn opdracht om voor verweerster niet kenbare redenen geheel op eigen initiatief zou hebben teruggegeven; deze onjuiste mededelingen zijn in de berichten van verweerster van onder meer 9 maart 2015 en 19 september 2016 herhaald;

5.       ook in haar latere mededelingen aan klaagster en de rechtbank een onjuist beeld heeft geschetst en zij met haar onjuiste mededelingen aan de rechtbank het ertoe heeft geleid dat het deskundigenbericht niet heropend zou worden terwijl dat –indien zij naar de rechtbank en klaagster open kaart had gespeeld- nog heel wel mogelijk was geweest;

6.       ook naderhand heeft nagelaten in te grijpen toen het -als gevolg van de door DRV opgestelde partijwaardering- duidelijk werd dat het stuklopen van het deskundigenbericht voor klaagster ook naar verwachting van verweerster aanmerkelijke financiële gevolgen zou hebben.

                          4        VERWEER

4.1      Klachtonderdelen 1, 2 en 3

Verweerster heeft doorlopend het belang van het aanleveren van stukken benadrukt en klaagster gewezen op haar eigen verantwoordelijkheid. Klaagster ging vooral haar eigen gang. Klaagster verzond zelf stukken aan de deskundige zonder verweerster daarover te informeren. Daardoor wist verweerster vaak niet welke stukken al waren aangeleverd en welke nog ontbraken. Op 5 november 2014 heeft verweerster stukken ontvangen ten behoeve van de deskundige. Verweerster heeft deze stukken, tezamen met conceptbrieven aan de deskundige en aan de rechtbank, aan klaagster toegestuurd. Klaagster reageerde echter niet op de concepten, zodat verweerster de stukken niet kon versturen. Dit heeft geen gevolgen gehad voor het verdere verloop van de procedure. Partijen waren aan het toewerken naar een regeling. In de beschikking van de rechtbank d.d. 5 december 2014 heeft de rechtbank geen gevolgen verbonden aan het uitblijven van een bericht op 11 november 2014. Partijen kregen een nieuwe termijn. Omdat bovendien bijna een minnelijke regeling was bereikt bestond er geen enkele aanleiding om de deskundige weer aan het werk te zetten. Klaagster wilde op dat moment ook absoluut niet dat de deskundige verder onderzoek zou doen. Bij brief d.d. 21 januari 2015 heeft de deskundige de rechtbank bericht dat hij op 18 december 2014 van klaagster aanvullende stukken had ontvangen, maar dat hij nog niet alle benodigde stukken had ontvangen. Op geen enkele wijze blijkt uit die brief dat hij de opdracht zou neerleggen als hij geen nadere stukken zou ontvangen. Na ontvangst van de brief heeft verweerster telefonisch contact opgenomen met klaagster, maar klaagster heeft verweerster wederom nadrukkelijk geen opdracht gegeven om de eerder opgestelde concepten aan de deskundige toe te sturen omdat er, aldus klaagster, volledige overeenstemming met haar ex-echtgenoot tot stand was gekomen.

4.2      Klachtonderdeel 4

                                    Verweerster was verbaasd over de brief van de deskundige d.d. 23 februari 2015 waarin hij schrijft het onderzoek te hebben gestaakt. Het was verweerster namelijk niet duidelijk dat de deskundige nog stukken miste en dat er een termijn dreigde te verstrijken.

                          4.3     Klachtonderdelen 5 en 6

                                    In maart en april 2015 leek een regeling tot stand te zullen komen. Het lag op dat moment, gelet op de stand van de onderhandelingen, niet voor de hand om aan te dringen op voortgang van het onderzoek. Er was geen aanleiding om de rechtbank uitvoeriger te berichten dan is gedaan. Eind mei 2015 is met klaagster besproken dat de rechtbank zou worden bericht dat er bezwaar werd gemaakt tegen het feit dat het onderzoek werd gestaakt. Dat heeft verweerster ook gedaan. Verweerster heeft de rechtbank gevraagd of klaagster de ontbrekende stukken alsnog kon verstrekken. De rechtbank heeft hierop niet meer gereageerd, maar dat was geen probleem, omdat een mondelinge behandeling gepland stond waar een en ander kon worden besproken. Verweerster betwist dat zij niet zou hebben ingegrepen toen mr. H in oktober 2015 een partijrapportage in het geding bracht. Verweerster heeft dat juist wel gedaan, maar ontving op 1 november 2015 het bericht dat toch een minnelijke regeling zou worden getroffen, met de instructie om verder niets te doen met betrekking tot de aankomende zitting. Verweerster heeft de rechtbank op 2 november 2015 bericht dat partijen overeenstemming hadden bereikt. Verweerster heeft zich vervolgens gezet aan het opstellen van het convenant. De mondelinge behandeling werd een aantal malen aangehouden, tot 29 november 2016. Op 3 november 2016 heeft klaagster verweerster telefonisch bericht dat zij de behandeling van de zaak wilde overdragen aan een andere advocaat, mr. S.

                          5        BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2     Klachtonderdelen 1, 2 en 3

                                    Voor wat betreft klachtonderdeel 1 heeft verweerster betoogd dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is vanwege het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 Advocatenwet. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat klaagster eerder dan 5 december 2014, zijnde de datum van de beschikking van de rechtbank waarin een nieuwe termijn werd gesteld voor het indienen van de stukken, wist of kon weten dat de stukken nog niet waren ingediend. De in artikel 46g lid 1 Advocatenwet genoemde termijn heeft derhalve niet eerder een aanvang genomen dan op 5 december 2014, terwijl de klacht is ingediend op 22 november 2017. De raad oordeelt dan ook dat klachtonderdeel 1 ontvankelijk is.

                          5.3     De klachtonderdelen 1, 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de rechtbank klaagster een termijn had gesteld tot 11 november 2014 voor het indienen van de voor het deskundigenonderzoek benodigde stukken. Voorts staat vast dat verweerster op 6 november 2014 de beschikking had over deze stukken en dat zij de bedoeling had om deze in te dienen gegeven het feit dat zij, eveneens op 6 november 2014, conceptbrieven aan de rechtbank en de deskundige heeft opgesteld. Tevens staat vast dat de stukken vervolgens niet zijn ingediend, ten gevolge waarvan de door de rechtbank gestelde termijn ongebruikt is verstreken. De raad is van oordeel dat verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerster heeft gesteld dat zij van klaagster geen akkoord op de conceptbrieven had ontvangen, maar dit ontslaat verweerster niet van de verantwoordelijkheid om de door de rechtbank gestelde termijn te bewaken. Voorts heeft verweerster het – inconsistente – verweer gevoerd dat verweerster vaak zelf stukken indiende bij de deskundige, zodat het verweerster niet duidelijk was over welke stukken de deskundige beschikte. De raad oordeelt dat verweerster er evenwel niet zondermeer van mocht uitgaan dat klaagster de stukken zelf zou toesturen aan de deskundige. Het had op de weg van verweerster gelegen om erop toe te zien dat de deskundige binnen de gestelde termijn beschikte over de benodigde stukken.

                          5.4     Uit de beschikking d.d. 5 december 2014 had het verweerster duidelijk moeten zijn dat de stukken niet tijdig waren ingediend, dat de deskundige nog niet beschikte over de benodigde stukken en dat, als de stukken niet alsnog binnen twee weken zouden worden overgelegd, de deskundige de opdracht zou neerleggen. De raad kan niet vaststellen of, zoals door klaagster gesteld, verweerster over de overwegingen waaruit dit blijkt heeft heen gelezen -ter zitting heeft zij dit ontkend- , maar wel staat vast dat verweerster, nadat zij had kennis genomen van de beschikking d.d. 5 december 2014, heeft nagelaten te handelen, waar actie was geboden. Dat de in de beschikking gestelde termijn van twee weken wel was gehaald, omdat klaagster zelf de stukken naar de deskundige had gebracht, zoals verweerster ter zitting heeft betoogd, is onjuist gebleken. De inhoud van de beschikking had voor verweerster aanleiding moeten zijn om bij de deskundige na te gaan welke stukken hij nog nodig had en ervoor te zorgen dat deze hem tijdig ter hand zouden worden gesteld. De raad is van oordeel dat het verweer, dat partijen in onderhandeling waren en dat er om die reden geen noodzaak was het deskundigenonderzoek voort te zetten, geen hout snijdt. Indien verweerster van mening was dat er aanleiding was om de gevraagde informatie  niet  over te leggen, had zij dit aan de rechtbank dienen te berichten.

     5.5     Bij brief d.d. 21 januari 2015 heeft de deskundige de rechtbank en verweerster bericht dat hij zich onvoldoende geïnformeerd achtte. Dat verweerster deze brief heeft doorgestuurd aan klaagster is niet gebleken. Verweerster heeft evenmin bij de deskundige geverifieerd welke stukken nog ontbraken. De raad is van oordeel dat  verweerster de rechten van haar cliënte onvoldoende heeft veilig gesteld. Het feit dat partijen op dat moment in onderhandeling waren over een minnelijke regeling maakt dit niet anders. Het had op de weg van verweerster gelegen om klaagster te informeren en te bewerkstelligen dat voortzetting van het deskundigenonderzoek zou worden veilig gesteld. Verweerster heeft dit nagelaten. De klachtonderdelen 1, 2 en 3 zijn gegrond.

     5.6     Klachtonderdeel 4

                                    Verweerster heeft in haar mails van onder 9 maart 2015 en 19 september 2016 naar voren gebracht dat zij verbaasd was over de brief van de deskundige d.d. 23 februari 2015 waarin hij schrijft het onderzoek te hebben gestaakt, omdat het haar niet duidelijk was dat de deskundige nog stukken miste en dat er een termijn dreigde te verstrijken. De raad oordeelt dat verweerster op basis van de inhoud van de beschikking van 5 december 2014 en de brief van de deskundige d.d. 21 januari 2015 wist of behoorde te weten dat de deskundige zijn opdracht zou teruggeven indien de stukken niet alsnog zouden worden ingediend. De verbazing waarvan verweerster melding maakt in haar brief d.d. 26 februari 2015, als ware het terug geven van de opdracht door de deskundige uit de lucht komen vallen, is dan ook onbegrijpelijk. Aldus heeft verweerster klaagster niet naar behoren geïnformeerd. Ook dit klachtonderdeel is gegrond.

                          5.7     Klachtonderdeel 5

                                    De raad is van oordeel dat verweerster zich had moeten inspannen om heropening van het deskundigenbericht te bewerkstelligen. Verweerster heeft in haar brief aan de rechtbank d.d. 28 mei 2015 – onder meer – geschreven: “(…) Cliënte is nog immer bereid eraan mee te werken de informatie te verstrekken, voor zover zij over deze informatie beschikt en kan beschikken. Graag verneemt de vrouw of zij hiertoe zal dienen over te gaan, gegeven het bericht van [de deskundige].” Naar het oordeel van de raad heeft verweerster klaagsters belangen hiermee onvoldoende behartigd. In de brief kan immers, anders dan door verweerster betoogd, geen  verzoek tot heropening worden gelezen. De bij de rechtbank gewekte suggestie dat klaagster niet over alle stukken beschikte, is bovendien onjuist. Klachtonderdeel 5 is derhalve eveneens gegrond.

                          5.8     Klachtonderdeel 6

                                    De advocaat van de man heeft op 13 oktober 2015 een door diens eigen accountant opgemaakte waardering van de onderneming van klaagster aan de rechtbank toegezonden. Zeker gelet op deze waardering die uitkwam op een bedrag van € 135.878,-, had klaagster, anders dan door verweerster telkenmale aan haar voorgehouden, wel degelijk belang bij waardering door een onafhankelijke, door de rechtbank benoemde, deskundige. Zulks is ook wel gebleken uit het alsnog door deze deskundige uitgebracht rapport waarbij haar onderneming op nihil werd gewaardeerd. Verweerster heeft derhalve ten onrechte  verzuimd zich in te spannen voor heropening van het deskundigenonderzoek waardoor klaagsters belangen zijn geschaad.  Ook klachtonderdeel 6 is gegrond.

                          5.9     De raad komt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen gegrond  moet worden verklaard.

6       MAATREGEL

6.1     De raad is van oordeel dat verweersters werkzaamheden in klaagsters dossier, kennelijk vanuit de overtuiging dat dit in klaagsters belang was, teveel waren gericht op het tot stand brengen van een minnelijke regeling en dat zij ondertussen uit het oog heeft verloren dat termijnen moesten worden veilig gesteld en dat klaagster belang had of kon hebben bij voortzetting van het deskundigenonderzoek. Aldus heeft verweerster klaagsters belangen niet naar behoren behartigd. De raad acht oplegging van de maatregel waarschuwing passend en geboden.

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1      Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2      De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster , gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,- aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klaagster aan verweerster opgegeven rekeningnummer.

7.3      De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-             verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

-             legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-             veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;

-             veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van EUR 50,- aan klaagster, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2  bepaald;

-             veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte,

R. van den Dungen , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg , als griffier en uitgesproken op 11 februari 2019.

Griffier                                                                 Voorzitter