ECLI:NL:TADRSHE:2019:192 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-783/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:192
Datum uitspraak: 12-12-2019
Datum publicatie: 18-12-2019
Zaaknummer(s): 19-783/DB/LI
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat advocaat persoonsgegevens van een derde aan zijn cliënte heeft verstrekt. Betrokkenheid van die derde bleek uit haar samenwoning met de wederpartij van de cliënt van de advocaat. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Limburg

van 12 december 2019

in de zaak 19-783/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 15 november 2019 met kenmerk K19-062 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1     Verweerder heeft mevrouw B bijgestaan in een echtscheidingsprocedure tegen de heer J. Op het formulier betreffende de aanvraag van een toevoeging voor de heer J staat klaagster vermeld als partner van de heer J, onder vermelding van haar naam, geboortedatum en Burgerservicenummer.

1.2     Klaagster heeft op 4 oktober 2014 aangifte gedaan van huisvredebreuk door de cliënte van verweerder en haar zonen.

1.3     De heer J heeft op 27 oktober 2014 een bedrag van € 1.500,00 overgeboekt op de rekening van klaagster.

1.4     Verweerder heeft in de appelprocedure namens zijn cliënte gesteld dat de helft van het door de heer J aan klaagster betaalde bedrag aan haar toekwam. Verweerder schreef onder meer het volgende “Het kan niet zo zijn dat (naam cliënte) meebetaalt aan de buitenechtelijke vriendin van (J…..).”

1.5     Klaagster heeft per webformulier van 11 mei 2019 bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2          KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1)    Verweerder zonder toestemming van klaagster persoons-gegevens van klaagster heeft verstrekt aan zijn cliënte met de wetenschap dat deze misbruikt zouden kunnen worden door zijn cliënte, wat ook is gebeurd. Verweerder heeft hierdoor in strijd met de privacywetgeving gehandeld;

2)    verweerder klaagster betrokken heeft in een echtscheidings-procedure waar zij buiten staat, door ernstige beschuldigingen over haar te uiten.

2.2       Klaagster licht haar klacht als volgt toe:

Ad onderdeel 1)

Verweerder heeft het voor de advocaat van de wederpartij bestemde afschrift van het toevoegingsformulier betreffende de heer J doorgegeven aan zijn cliënte. Het formulier bevatte persoonsgegevens van klaagster, waaronder haar Burgerservicenummer. Het formulier is in het najaar van 2019 afgegeven bij de winkel waar de dochter van klaagster werkzaam is. Het formulier heeft daar enige dagen gelegen alvorens het aan de dochter van klaagster is overhandigd.

Ad onderdeel 2)

De betaling van de heer J aan klaagster in oktober 2014 had betrekking op vergoeding van de door klaagster geleden schade ten gevolge van de door de cliënte van verweerder en haar zonen op 5 oktober 2014 gepleegde huisvredebreuk en had niets te maken met een zogenaamde buitenechtelijke relatie van klaagster met de heer J. 

3          VERWEER

3.1     Verweerder heeft geen herinnering aan het door klaagster overgelegde toevoegingsformulier. Het staat verweerder niet bij dat hij deze gegevens bewust aan zijn cliënte heeft doorgespeeld. De  toevoeging voor de heer J is door zijn advocaat aangevraagd. De advocaat van de wederpartij ontvangt geen afschrift van het aanvraagformulier van de Raad voor Rechtsbijstand. Als verweerder al een afschrift heeft ontvangen, wat hij ook na ontvangst van de stukken van klaagster niet kan bevestigen, dan moet hij dit hebben ontvangen van de advocaat van de heer J.

3.2     Verweerder heeft geen ernstige beschuldigingen over klaagster geuit. Verweerder heeft het standpunt van zijn cliënte verwoord. Zijn cliënte was van mening dat tijdens haar huwelijk met de heer J, met wie zij in gemeenschap van goederen was gehuwd, ten onrechte gelden waren overgemaakt naar klaagster. Zij vond het niet terecht dat zij op die wijze meebetaalde aan de buitenechtelijke relatie van de heer J met klaagster en heeft daarom in appel (gedeeltelijke) terugbetaling van de heer J gevorderd. Het gerechtshof dient hierover te oordelen.

4          BEOORDELING

4.1     Het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Bij de beoordeling van een klacht van een derde staat voorop dat e en advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Ten opzichte van een derde geldt het advocatentuchtrecht in die zin voor hem,   dat indien die advocaat zich bij de uitoefening van zijn taak als advocaat zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur of zijn beroepsuitoefening wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Ad onderdeel 1)

4.2     Klaagster stelt dat verweerder een afschrift van het toevoegingsformulier betreffende de heer J aan zijn cliënte heeft doorgegeven, waarna dit formulier is afgegeven bij de winkel waar haar dochter werkzaam is. Verweerder heeft hiertegenover verklaard geen afschrift van het formulier te hebben ontvangen noch dit bewust aan zijn cliënte te hebben doorgegeven. De voorzitter begrijpt uit de klacht dat enkele weken voor het indienen van de klacht een afschrift van het aanvraagformulier betreffende de toevoeging van de heer J terecht is gekomen bij de winkel waar de dochter van klaagster werkzaam is. Klaagster heeft hieruit geconcludeerd dat het betreffende formulier door verweerder aan zijn  cliënte moet zijn doorgegeven, aangezien het een voor de wederpartij bestemd exemplaar betrof. De voorzitter volgt klaagster hierin niet. Het is niet gebruikelijk dat door de Raad voor Rechtsbijstand een afschrift van een aanvraagformulier wordt toegezonden aan de advocaat van de wederpartij. Dit blijkt ook niet uit het door klaagster overgelegde formulier, noch heeft klaagster anderszins aannemelijk gemaakt dat verweerder het aanvraagformulier met de persoonsgegevens van klaagster aan zijn cliënte heeft doorgegeven. Nu niet kan worden vastgesteld dat het verweten handelen heeft plaatsgevonden, zal de voorzitter het eerste onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

Ad onderdeel2)

4.3     Verweerder heeft het standpunt van zijn cliënte in de appelprocedure verwoord. De voorzitter volgt klaagster niet in haar stelling dat verweerder haar nodeloos in een echtscheidingsprocedure heeft betrokken, waar zij geen deel van uitmaakte. De betrokkenheid van klaagster vloeide voort uit de samenwoning van klaagster met de heer J en de betaling van de heer J aan klaagster tijdens diens huwelijk. Het moge zo zijn dat het door verweerder namens zijn cliënte ingenomen standpunt ten zien van de betrokkenheid van klaagster, klaagster niet welgevallig was, maar dit betekent niet dat verweerder daardoor het vertrouw in de advocatuur heeft geschaafd. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. De voorzitter zal het tweede onderdeel van de klacht daarom eveneens kennelijk ongegrond verklaren.

4.4     Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op   12   december 2019

Griffier                                                                   Voorzitter