ECLI:NL:TADRSHE:2019:188 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-430 DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:188
Datum uitspraak: 16-12-2019
Datum publicatie: 18-12-2019
Zaaknummer(s): 19-430 DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft bij verzoek om uitstel op de vraag of de wedepartij akkoord ging met het verzochte uitstel geantwoord : “onder voorwaarden”, terwijl zij wist dat haar cliënte niet akkoord ging met de door de wederpartij gestelde voorwaarden, ten gevolge waarvan de wederpartij niet akkoord ging met het verzochte uitstel. Advocaat heeft de rechtbank onjuist geïnformeerd, ten gevolge waarvan de rechtbank –blijkens de mededeling van de griffier- ten onrechte uitstel heeft verleend. Klacht gegrond, waarschuwing, kostenveroordeling

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

‘s-Hertogenbosch

van 16 december 2019

in de zaak 19-430/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Per email van 12 februari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Per email aan de raad van 1 juli 2019 met kenmerk K19-021, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 november 2019 in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de email van de stafjurist van het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant van 1 juli 2019, met bijlagen

-       email van verweerster van 14 augustus 2019

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerster treedt op als advocaat van de wederpartij van klager in een pensioenvereveningskwestie. Op 21 augustus 2018 is beslag gelegd op de bankrekeningen van klager en van het pensioenfonds van klager. Verweerster heeft namens haar cliënte eind 2018 een bodemprocedure tegen klager aanhangig gemaakt. Klager heeft daartegen verweer gevoerd en een tegenvordering ingediend. Verweerster diende op 13 februari 2019 namens haar cliënte verweer tegen de tegenvordering in te dienen. Verweerster heeft per email van 5 februari 2019 aan de advocaat van klager onder meer verzocht om mee te werken aan het verkrijgen van uitstel van 6 weken voor het indienen van het verweer op de tegenvordering. De advocaat van klager heeft per email van 6 februari 2019 geantwoord. Zij schreef onder meer het volgende : “Vanwege deze tegenwerking is cliënt niet bereid akkoord te gaan met een gevraagde aanhouding. Uitsluitend indien het beslag integraal wordt opgeheven, is cliënt bereid akkoord te gaan met een aanhouding voor de duur van zes weken. Alleen dan ziet cliënt dat er inderdaad naar een oplossing wordt gezocht.“

2.2      Verweerster heeft op 8 februari 2019 om 17:17 uur namens haar cliënte een verzoek om uitstel voor het indienen van verweer op een tegenverzoek van klager bij de rechtbank ingediend. Zij heeft daarbij onder meer het volgende vermeld: “De betrokken wederpartij/partijen is/zijn hiermee akkoord: (onder voorwaarden).”

2.3      Verweerster schreef per email van 8 februari 2019 om 17:21 uur het volgende aan de advocaat van klager : “(….) Van opheffing van het beslag kan geen sprake zijn, tenzij uw cliënt bereid is om deugdelijke vervangende zekerheid te stellen. Voor wat betreft het uitstel voor het indienen van het verweer zal ik, nu klaarblijkelijk geen medewerking aan een eenparig verzoek mogelijk is, zelf een verzoek indienen.”

2.4      De griffier van de rechtbank heeft verweerster per email van 11 februari 2019 om 8:14 uur bericht dat de termijn voor het indienen van verweer op tegenvordering was aangehouden tot 27 maart 2019.

2.5      De advocaat van klager heeft per email van d.d. 11 februari 2019 om 8.27 uur bezwaar gemaakt tegen het eenzijdige verzoek tot aanhouding. De griffier van de rechtbank heeft hierop als volgt geantwoord:

“(…..) De rechtbank stelt vast -gelet op het bericht van partij (klager) van 11 februari 2019- dat er geen overeenstemming (meer) is over uitstel van verweer op de tegenvordering. Dit betekent dat de rechtbank –naar nu blijkt- ten onrechte uitstel heeft verleend tot 27 maart 2019. De rechtbank zal niettemin dit uitstel niet ongedaan maken. De rechtbank acht dit namelijk in strijd met een goede procesorde (….).”

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

in haar verzoek om uitstel voor het voor het indienen van verweer op het tegenverzoek van klager en diens pensioenfonds heeft vermeld: “De betrokken wederpartij/partijen is/zijn hiermee akkoord: [onder voorwaarden]. “ . Dit is niet juist. Verweerster heeft aldus gehandeld in strijd met regel 8 en tevens in strijd met artikel 21 Rv. Een behoorlijk advocaat zou aan de rechtbank om uitstel hebben verzocht met mededeling dat de wederpartijen niet akkoord waren met uitstel. Door in het uitstelverzoek op te nemen [onder voorwaarden] heeft verweerster gesuggereerd dat er overeenstemming was over die voorwaarden

4          VERWEER

4.1      Verweerster heeft een eenzijdig verzoek om aanhouding gedaan. Het verzoek was gebaseerd op klemmende redenen. Dat blijkt uit de toelichting bij het verzoek. Verweerster heeft de advocaat van klager direct bericht dat zij een eenzijdig verzoek zou indienen. Een eenparig verzoek dient door beide partijen gelijktijdig te worden gedaan. Het moet daarom voor de rechtbank duidelijk zijn geweest dat het een eenzijdig verzoek betrof.

4.2      Verweerster betwist de rechter bewust onjuist te hebben voorgelicht. Verweerster heeft expliciet aangegeven dat het verzoek eenzijdig om klemmende redenen werd gedaan. Verweerster heeft aangegeven dat de wederpartij enkel onder voorwaarden wenste in te stemmen en dat daarom dus geen eenparig verzoek werd ingediend. Daaruit volgt dat verweerster te kennen heeft gegeven dat de wederpartij dus niet instemde met het verzoek.

4.3      De advocaat van klager had eerder bezwaar kunnen maken bij de rechtbank. Het digitale systeem was 24 uur per dag, ook in het weekend, bereikbaar. De advocaat van klager heeft pas bezwaar gemaakt, nadat door de rechtbank uitstel was verleend.

5          BEOORDELING

5.1   De klacht heeft betrekking op het optreden van de advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

5.2     Klager verwijt verweerster in haar verzoek om uitstel van 8 februari 2019 de rechtbank onjuist te hebben voorgelicht. Vast staat dat verweerster de vraag of de betrokken wederpartij akkoord was met het verzochte uitstel heeft beantwoord met de mededeling “onder voorwaarden”. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat het haar op het moment van invullen van het formulier bekend was dat haar cliënte niet instemde met de door klager aan zijn toestemming voor het uitstel verbonden voorwaarden. De raad volgt verweerster dan ook niet in haar verweer dat zij het formulier onjuist zou hebben ingevuld indien zij de vraag met nee zou hebben beantwoord. Het was verweerster immers bekend dat haar cliënte niet akkoord ging met de door klager gestelde voorwaarden en dat klager als gevolg daarvan niet akkoord ging met het verzochte uitstel. Vast staat dat verweerster de vraag heeft beantwoord met de mededeling onder voorwaarden, terwijl zij wist dat de door klager gestelde voorwaarde niet vervuld zou worden. De raad volgt verweerster niet in haar verweer dat de rechtbank dit had moeten concluderen uit het feit dat zij een eenzijdig verzoek indiende noch in haar stelling dat het uitstel ook zou zijn verleend indien verweerster de vraag met nee zou hebben beantwoord. Uit het bericht van de griffier van oktober 2019 blijkt immers dat de rechtbank, nadat gebleken was dat er geen overeenstemming (meer) was tussen partijen ten onrechte uitstel had verleend. Hieruit volgt niet dat het uitstel ook zou zijn verleend, indien de vraag of de wederpartij akkoord ging met het gevraagde uitstel met nee zou zijn beantwoord. Van verweerster had verwacht mogen worden dat zij bij haar mededeling “onder voorwaarden” zou hebben vermeld dat haar cliënte niet akkoord ging met de gestelde voorwaarde en dat de wederpartij derhalve niet instemde met het verzochte uitstel. Door dit niet te doen heeft verweerster een onjuiste voorstelling van zaken gegeven, ten gevolge waarvan de rechtbank -blijkens de mededeling van de griffier- op onjuiste gronden uitstel heeft verleend. Dit valt verweerster tuchtrechtelijk aan te rekenen. De klacht is daarom gegrond.

6          MAATREGEL

6.1       De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €    50  reiskosten  van klager,

b) €  750  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500  kosten van de Staat.

7.3     Verweerster moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager . Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4     Verweerster moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5     Verweerster moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-           verklaart de klacht gegrond;

-           legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-           veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-           veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-           veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4 ;

-           veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5 ;

Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander , voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en W.A.A.J. Fick-Nolet , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2019.

Griffier                                                                                      Voorzitter