ECLI:NL:TADRSHE:2019:174 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-115 DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:174
Datum uitspraak: 18-11-2019
Datum publicatie: 22-11-2019
Zaaknummer(s): 19-115 DB/ZWB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet gegrond nu in verzet door verweerder is erkend dat hij de zaak tezamen met zijn kantoorgenoot heeft behandeld en dus wel tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de behandeling van klagers dossier. Klacht ongegrond nu verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door per brief aan klager mede te delen dat diens broer was overleden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  18 november  2019

in de zaak 19-115/DB/ZWB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 24 april 2019 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 9 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail d.d. 1 maart 2019 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3      Bij beslissing van 24 april 2019 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 25 april 2019 verzonden aan klager.

1.4      Bij brief d.d. 14 mei 2019, door de raad ontvangen op 14 mei 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 7 oktober 2019. Klager is niet verschenen. Verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. C, is wel verschenen.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en het verzetschrift van klager.

2          KLACHT EN VERZET

2.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

heeft geschreven dat klagers broer was overleden, terwijl dat nergens uit blijkt.

2.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

Klager is het niet eens met het oordeel van de voorzitter over de aan deze voorgelegde klacht. De voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat verweerder klager niet heeft bijgestaan.  

3          BEOORDELING

3.1     Beoordeling van de gronden van verzet

          Ter zitting van de raad heeft verweerders gemachtigde mr. C uitdrukkelijk verklaard dat verweerder tezamen met diens kantoorgenoot, mr. L, klagers dossier heeft behandeld. Dit betekent dat de feiten opnieuw moeten worden vastgesteld en dat het oordeel van de voorzitter, dat verweerder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de wijze waarop klagers zaak is behandeld niet in stand kan blijven. Het verzet is gegrond.

3.2     De raad stelt de feiten opnieuw vast, als volgt:

“1.1      Klager heeft zich in december 2017 gewend tot verweerders kantoor omdat hij hulp wilde bij de afwikkeling van de nalatenschap van zijn overleden ouders. Op 18 december 2017 heeft klager een intakegesprek gevoerd met verweerder. Mr. L heeft de opdracht aan klager bevestigd bij brief d.d. 22 december 2017.  Klagers zaak is verder behandeld door verweerder en mr. L tezamen.

1.2       Bij brief d.d. 2 februari 2018 heeft mr. L klager bericht dat hij in de stukken las dat klagers broer was overleden en heeft hij een voorstel gedaan voor wat betreft de aanpak van de zaak.

1.3         Bij brief d.d. 14 februari 2018 heeft klager mr. L bericht dat hij niet bekend was met het overlijden van zijn broer.

1.4       Bij brief d.d. 19 februari 2018 heeft mr. L aan klager voorgesteld om een afspraak te maken voor een bespreking om de verdere aanpak te bespreken.

1.5       Verweerder en mr. L hebben het dossier vanwege het uitblijven van een reactie van klager op 23 maart 2018 gesloten.

1.6       Klager heeft op 2 oktober 2018 bij de deken een gelijkluidende klacht ingediend tegen verweerder en tegen mr. L. De klacht bestond uit vijf onderdelen. Bij repliek d.d. 14 november 2018 heeft klager bericht dat hij persisteert bij de klacht ter zake het onjuist         beweerde (vermoedelijke) overlijden van zijn oudste broer. Voorts heeft hij bericht:

“De andere onderdelen van de klacht die inhoudelijk zijn, trekt ondergetekende in.”

3.2     Beoordeling van de klacht

De raad stelt vast dat verweerder tezamen met mr. L klagers zaak heeft behandeld en dat verweerder, tezamen met mr. L,  tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van de brief d.d. 2 februari 2018 aan klager. Verweerder heeft toegelicht dat het vermoeden van het overlijden van klagers broer is ontstaan toen verweerder en mr. L op internet zochten naar contactgegevens van klagers broer en daarbij stuitten op rouwadvertenties waarin melding werd gemaakt van het overlijden van een man met dezelfde naam en hetzelfde beroep als klagers broer. Nu klager had verteld dat al hij al jaren geen contact meer had gehad met zijn broer   is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder en mr. L dit vermoeden hebben gedeeld met klager. Van het feit dat dit per brief is gebeurd, omdat klager niet op andere wijze kon worden benaderd, kan verweerder evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

3.3     Op grond van het voorgaande zal de raad de klacht ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet gegrond;

-       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. L.W.M. Caudri en J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 november 2019.

Griffier                                                                                               Voorzitter