ECLI:NL:TADRSHE:2019:146 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-573 DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:146
Datum uitspraak: 09-09-2019
Datum publicatie: 18-09-2019
Zaaknummer(s): 19-573 DB/LI
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 9 september 2019

in de zaak 19-573/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 15 augustus 2019 met kenmerk K19-011 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan:

1.1       M, een wederpartij van klaagster, heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot mr. W, zijnde een kantoorgenoot van verweerder. Mr. W heeft klaagster bij brief d.d. 21 juni 2018 aangeschreven. Aan de brief van mr. W d.d. 21 juni 2018 was als bijlage gehecht een kopie van een brief van M d.d. 22 mei 2018, waarop op de eerste pagina een handgeschreven aantekening was vermeld, luidend: “per post eingenort. 6-6-2018”.

1.2       Op 26 september 2018 heeft verweerder bij de rechtbank Limburg, sector kanton, locatie Roermond, een conclusie van antwoord ingediend. Aan deze conclusie was als productie 1 gehecht een kopie van de brief van M d.d. 22 mei 2018, waarop de hiervoor genoemde handgeschreven aantekening ontbreekt. Aan deze conclusie was als productie 2 gehecht een kopie van de brief van mr. W d.d. 21 juni 2018, waarbij gevoegd een kopie van de brief van M d.d. 22 mei 2018, waarop de hiervoor genoemde handgeschreven aantekening ontbreekt.

1.3       Op 28 januari 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder. Bij brief d.d. 29 januari 2019 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld. Verweerder heeft bij e-mail aan klaagster van dezelfde dag aansprakelijkheid afgewezen omdat, aldus verweerder, niet valt in te zien waardoor zijdens klaagster sprake zou zijn van enig nadeel, en heeft klaagster bericht dat zijn dossier niet de brief bevatte met de handgeschreven opmerking maar dat navraag bij zijn kantoorgenoot mr. W had geleerd dat haar dossier wel de brief met handgeschreven opmerking bevatte. Verweerder heeft bij brief d.d. 29 januari 2019 een kopie van de brief van M d.d. 22 mei 2018 waarop de handgeschreven aantekening wel was vermeld aan de rechtbank gezonden met het verzoek het eerder ingediende exemplaar te vervangen door dit exemplaar. Klaagster heeft bij de rechtbank schriftelijk bezwaar gemaakt tegen het vervangen van het eerste exemplaar door het tweede exemplaar van de brief.

1.4       Bij vonnis d.d. 27 februari 2019 is de vordering van klaagster afgewezen.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

feiten heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende waardoor de rechter op het verkeerde been is gezet.

2.2        Toelichting

            Bij conclusie van antwoord heeft verweerder als productie een brief d.d. 22 mei 2018 zonder de handgeschreven notitie “per post eingenort. 6-6-2018” overgelegd, terwijl aan de brief van mr. W d.d. 21 juni 2018 dezelfde brief was gehecht maar dan met de handgeschreven notitie.

3             VERWEER

3.1       De klacht is ongegrond. Verweerder wist op het moment van het indienen van de conclusie niet dat er een exemplaar van de brief met een handgeschreven notitie bestond. Verweerder heeft geen feiten heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende en heeft de rechter niet bewust op het verkeerde been gezet. De handgeschreven opmerking “per post eingenort. 6-6-2018” is irrelevant. Niet duidelijk is wat met de notitie is bedoeld. Klaagster heeft geen nadeel ondervonden van het overleggen van een exemplaar van de brief van 22 mei 2018 zonder de handgeschreven notitie In het vonnis is met geen woord gerept over de (on)volledigheid van de door verweerder ingediende producties.

3.2       Direct na ontvangst van de aansprakelijkstelling van klaagster heeft verweerder een exemplaar van de brief met de handgeschreven opmerking aan de rechtbank toegezonden, met het verzoek om het eerder ingediende exemplaar zonder de handgeschreven notitie te vervangen door het exemplaar met de handgeschreven notitie. Niet duidelijk is wat klaagster nu wil, aangezien klaagster bij de rechtbank schriftelijk bezwaar heeft gemaakt tegen het vervangen van het eerste exemplaar door het tweede exemplaar van de brief. Verweerder wilde telefonisch contact met klaagster om de klacht te bespreken, maar klaagster heeft dit geweigerd. Kennelijk is klaagster enkel uit op het indienen van een klacht.

4          BEOORDELING

4.1                   De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

4.2       Op basis van de overgelegde stukken is het de voorzitter niet duidelijk geworden wat is bedoeld met de handgeschreven notitie “per post eingenort. 6-6-2018”. Zonder een nadere toelichting, die niet is gegeven, is evenmin duidelijk geworden welk nadeel klaagster heeft geleden door het in het geding brengen van een exemplaar van de brief zonder deze handgeschreven notitie. Direct na ontvangst van de aansprakelijkstelling van klaagster heeft verweerder een exemplaar van de brief met de handgeschreven notitie toegezonden aan de rechtbank, die dit exemplaar kennelijk heeft geaccepteerd zonder daaraan enige overweging te wijden in het vonnis. Dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende waardoor de rechter op het verkeerde been is gezet is niet gebleken. Niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder kan worden gemaakt van zijn handelwijze.

4.3       Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Baggel, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg als griffier op 9 september 2019.

Griffier                                                                   Voorzitter