ECLI:NL:TADRSHE:2019:117 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-267/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:117
Datum uitspraak: 08-07-2019
Datum publicatie: 31-07-2019
Zaaknummer(s): 19-267/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager kan wel worden gekwalificeerd als cliënt in de zin van gedragsregel 15 Gedragsregels Advocatuur 2018, maar het stond verweerder toch vrij om tegen klager te gaan optreden, omdat aan de drie in gedragsregel 15 lid 3 genoemde voorwaarden is voldaan. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  8 juli  2019

in de zaak 19-267/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

                   klager

                   tegen:

                   verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 16 juli 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail aan de raad van 26 april 2019 met kenmerk K18-086 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 juni 2019. Verschenen zijn klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       de op 14 mei 2019 van klager ontvangen stukken.

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     FC B.V. heeft aan klager fiscaal-juridisch advies verleend en daarvoor declaraties aan klager gestuurd. Bij brieven d.d. 29 december 2016 en 25 januari 2017 heeft FC B.V. W B.V. namens klager aansprakelijk gesteld voor de door laatstgenoemde geleden schade als gevolg van door W B.V. gegeven advies over een bemestingsmethodiek. Begin 2017 heeft de heer K, werkzaam bij FC B.V. klager doorgestuurd naar verweerder.

2.3     Op 7 maart 2017 heeft ten kantore van verweerder een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Daags na de bespreking heeft klager e-mailcorrespondentie aan verweerder doorgestuurd. Op 10 april 2017 heeft verweerder klager als volgt per e-mail bericht:

          “Nadat wij uitgebreid met elkaar gesproken hebben en je mij een groot aantal bescheiden toezond, heb je mij gevraagd om mij beschikbaar te houden voor het vervolg en even helemaal niets te doen. Ik houd contact met je en vraag of er iets is dat ik kan doen. Laat mij weten.”

Op 15 april 2017 heeft klager wederom e-mailcorrespondentie aan verweerder doorgestuurd.

2.4     Verweerder is in juni 2018 FC B.V. respectievelijk W B.V. gaan bijstaan in een tweetal gerechtelijke procedures tegen klager, waarin betaling van openstaande declaraties respectievelijk betaling van openstaande facturen in verband met geleverde goederen en diensten werd gevorderd.

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

in een tweetal procedures tegen klager optreedt, terwijl klager een voormalig cliënt is van verweerder.

                          4        VERWEER

                          4.1     De klacht is ongegrond. Klager is nimmer verweerders cliënt geweest. Klager heeft aan verweerder nimmer een opdracht verstrekt.  Verweerder heeft klager geen advies gegeven en hem evenmin  bijgestaan. Het gesprek op 7 maart 2017 is afgesloten met de afspraak dat verweerder niets voor klager zou doen en klager verwachtte dan ook niets van verweerder. Nadat klager daags na de bespreking ongevraagd e-mailcorrespondentie aan verweerder had toegestuurd, heeft verweerder op 10 april 2017 per e-mail bij klager gepolst of klager iets van hem wilde. Klager heeft toen laten weten dat hij binnenkort contact zou opnemen en heeft wederom e-mailcorrespondentie doorgestuurd. Daarna heeft verweerder niets meer van klager vernomen.

                          4.2     Tijdens het gesprek op 7 maart 2017 is niet gesproken over de kwesties waarin verweerder later voor FC B.V. en W B.V. tegen klager is gaan optreden. Er was op dat moment ook geen sprake van enig geschil tussen klager en FC B.V.  Klager heeft evenmin gesproken over een kwestie tussen hem en W B.V. Klager heeft geen vertrouwelijke informatie aan verweerder verstrekt. De door klager aan verweerder doorgestuurde e-mailcorrespondentie bevat geen elementen of aspecten die op de huidige geschillen tussen klager en FC B.V. en W B.V. betrekking hebben.          

                          4.3     Verweerder heeft FC B.V. bijgestaan en in dat verband aan FC B.V. een declaratie gestuurd. Voor het gesprek dat verweerder op 7 maart 2017 met klager heeft gevoerd heeft verweerder echter noch aan klager, noch FC B.V. kosten in rekening gebracht. Het betrof een non-declarabel kennismakingsgesprek.

                          5        BEOORDELING

5.1     Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat verweerder in juni 2018 de opdracht heeft gekregen van FC B.V.  en W B.V. om voor hen en tegen klager op te treden. Dat betekent dat de Gedragsregels Advocatuur 2018 die op 22 februari 2018 in werking zijn getreden van toepassing zijn op de onderhavige klacht. Gedragsregel 15 van de Gedragsregels Advocatuur 2018 bepaalt dat het de advocaat niet is toegestaan om op te treden tegen een cliënt of een voormalige cliënt (lid 1). Verweerder heeft naar voren gebracht dat klager niet kan worden gekwalificeerd als “cliënt of voormalig cliënt” in de zin van voornoemde bepaling. De raad volgt verweerder niet in zijn verweer. Immers, tijdens de bespreking op 7 maart 2017 tussen klager en verweerder is inhoudelijk gesproken over problematiek waarmee klager op dat moment te maken had, terwijl verweerder bij e-mail d.d. 10 april 2017 aan klager heeft geschreven dat hij zich voor klager beschikbaar zou houden. Daarmee is naar het oordeel van de raad een advocaat-cliënt relatie tot stand gekomen in de zin van gedragsregel 15. Het stond verweerder in beginsel dan ook niet vrij om daarna tegen klager te gaan optreden.

5.2     Echter, lid 3 van gedragsregel 15 bepaalt dat het een advocaat wel is toegestaan om op te treden tegen een cliënt of voormalig cliënt indien is voldaan aan elk van de volgende drie voorwaarden:

          (a) de aan de advocaat toe te vertrouwen belangen betreffen niet dezelfde zaak ten aanzien waarvan de voormalige of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat, houden daar ook geen verband mee en een toekomstig verband is evenmin aannemelijk;

          (b) de advocaat beschikt niet over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalige of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie de voormalige of bestaande cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze voormalige of bestaande cliënt; en

          (c) niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt.

          De raad dient derhalve te toetsen of aan deze drie voorwaarden is voldaan.

5.3       Partijen twisten over de inhoud van het gesprek dat op 7 maart 2017 heeft plaatsgevonden, zodat de raad niet kan vaststellen wat partijen exact met elkaar hebben besproken. Verweerder heeft zowel schriftelijk als ter zitting de stelling van klager betwist dat tijdens het gesprek van 7 maart 2017 gesproken is over het dispuut dat klager met W B.V. had. Wel staat vast dat het  geschil waarin verweerder FC B.V. in juni 2018 is gaan bijstaan eerst na het gesprek van 7 maart 2017 is ontstaan en dat de vordering waaruit dit geschil voortvloeit op 7 maart 2017 nog niet bestond. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is  niet gebleken dat verweerder klager heeft geadviseerd of bijgestaan in een geschil dat verband houdt met de geschillen waarin verweerder FC B.V. en W B.V. bijstaat en een toekomstig verband is evenmin aannemelijk geworden. Dat betekent dat aan de onder (a) genoemde voorwaarde is voldaan.

5.4       De raad oordeelt voorts dat, voor zover klager tijdens het gesprek op 7 maart 2017 aan verweerder informatie heeft verstrekt, die informatie uiteraard als vertrouwelijk moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de raad is echter niet gebleken dat de door klager op 7 maart 2017 mondelinge verstrekte informatie en de nadien door hem per e-mail aan verweerder doorgestuurde e-mailcorrespondentie op enigerlei wijze verband hielden met de geschillen waarin klager door FC B.V. en W B.V. is gedagvaard of redelijkerwijs van belang waren voor die procedures. Ook aan de onder (b) genoemde voorwaarde is dan ook voldaan.

5.5       De raad is tot slot van oordeel dat klager onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van redelijke bezwaren, zodat eveneens aan de onder (c) genoemde voorwaarde is voldaan.

5.6       De raad komt tot de slotsom dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door voor FC B.V. en W B.V. tegen klager te gaan optreden. De klacht is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-          verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely en L.W.M. Caudri, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2019

Griffier                                                                                   Voorzitter