ECLI:NL:TADRSHE:2018:96 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-401/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:96
Datum uitspraak: 07-08-2018
Datum publicatie: 20-08-2018
Zaaknummer(s): 18-401/DB/OB
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht deels niet-ontvankelijk wegens verstrijken termijn art. 46g  en deels kennelijk ongegrond omdat niet is gebleken dat verweerder in zijn hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch van  7 augustus 2018

in de zaak 18-401/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 28 mei 2018 met kenmerk 48/17/106K, door de raad ontvangen op 29 mei 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1     Op 22 oktober 2012 is klaagster toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Op 23 oktober 2013 is verweerder door de kantonrechter benoemd tot beschermingsbewindvoerder van klaagster.

1.2     Klaagster heeft eerder, bij brief van 3 november 2014, bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Deze klacht hield (kort gezegd) in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet zou hebben gehandeld doordat hij zijn taak als beschermingsbewindvoerder niet goed zou hebben uitgevoerd. Deze klacht is niet doorgeleid naar de raad.

1.3     Op 1 januari 2015 is het beschermingsbewind door de kantonrechter beëindigd.

1.4     Bij e-mail van 22 augustus 2017 heeft klaagster bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerder.

2             KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, in zijn rol als beschermingsbewindvoerder:

a)  in de eerste maanden van het beschermingsbewind niets aan de administratie van klaagster heeft gedaan waardoor klaagster zelf moest zorgen voor betaling van vaste lasten en rekeningen;

b)  begin 2014 een nieuwe bankrekening heeft geopend, terwijl dat niet nodig was;

c)  in de periode eind 2013, begin 2014 een overbruggingskrediet voor klaagster heeft aangevraagd, terwijl klaagster daar geen recht op had en dat dus later weer moest terugbetalen aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB);

d)  geen budgetplan heeft gemaakt;

e)  heeft verzuimd een aantal vaste lasten te betalen;

f)   niets aan de boedelrekening heeft betaald;

g)  geen betalingsregeling heeft getroffen voor de huurtoeslag die klaagster moest terugbetalen;

h)  leefgeld heeft betaald aan klaagster dat zij vervolgens moest gebruiken om de rekeningen die verweerder onbetaald had gelaten te betalen, waardoor zij bijna geen leefgeld overhield;

i)   geen informatie naar de bewindvoerder WSNP heeft gestuurd, ondanks herhaalde verzoeken daartoe;

j)   rekeningen onbetaald heeft gelaten waardoor klaagster werd afgesloten van bijvoorbeeld telefoon en internet en werd geconfronteerd met extra kosten en rente van incassobureaus.

3             VERWEER

3.1     Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4             BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a t/m c

4.1     De klachtonderdelen a t/m c lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2     Klaagster verwijt verweerder dat hij, in zijn taak als beschermingsbewindvoerder, in de eerste maanden van het beschermingsbewind niets aan de administratie van klaagster heeft gedaan en dat klaagster zelf moest zorgen voor betaling van vaste lasten en rekeningen. Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij begin 2014 een nieuwe bankrekening heeft geopend, terwijl dat niet nodig was. Tot slot verwijt klaagster verweerder dat hij in de periode eind 2013, begin 2014 een overbruggingskrediet voor klaagster heeft aangevraagd, terwijl klaagster daar geen recht op had en dat dus later weer moest terugbetalen aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

4.3     Verweerder voert aan dat tijdens de WNSP-periode, voorafgaand aan het bewind van verweerder, nieuwe schulden waren ontstaan waardoor klaagster uit de WNSP gezet dreigde te worden. Alle handelingen van verweerder waren erop gericht om dit te voorkomen. Toen bleek dat de rechtbank en de WSNP-bewindvoerder nergens op reageerden is de overname van de administratie van klaagster gestart. Daarvoor was het openen van een nieuwe bankrekening nodig, aangezien op de bestaande bankrekeningen van klaagster geen toezicht door verweerder geregeld kon worden. Van tevoren was bekend dat het overbruggingskrediet terugbetaald zou moeten worden, maar het overbruggingskrediet was nodig om de bestaande tekorten op te vangen.

4.4     De voorzitter overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Verweerder is op 23 oktober 2013 door de kantonrechter benoemd tot beschermingsbewindvoerder van klaagster. Klaagster heeft de onderhavige klacht op 22 augustus 2017 bij de deken ingediend. Voor zover de klacht betrekking heeft op handelen en/of nalaten van verweerder van vóór 22 augustus 2014 is de in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet genoemde termijn overschreden. De onderhavige klachtonderdelen a t/m c hebben betrekking op handelen en/of nalaten van verweerder van vóór 22 augustus 2014. Op grond van artikel 46g lid 2 van de Advocatenwet is deze termijnoverschrijding verschoonbaar indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. Dat is gesteld noch gebleken. Klaagster is derhalve niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a t/m c.

Ad klachtonderdelen d t/m j

4.5     De klachtonderdelen d t/m j lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.6     Klaagster verwijt verweerder dat hij geen budgetplan heeft gemaakt, heeft verzuimd een aantal vaste lasten te betalen, niets aan de boedelrekening heeft betaald, en geen betalingsregeling heeft getroffen voor de huurtoeslag die klaagster moest terugbetalen. Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij leefgeld heeft betaald aan klaagster dat zij vervolgens moest gebruiken om de rekeningen die verweerder onbetaald had gelaten te betalen, waardoor zij bijna geen leefgeld overhield. Tot slot verwijt klaagster verweerder dat hij geen informatie naar de bewindvoerder WSNP heeft gestuurd, en rekeningen onbetaald heeft gelaten waardoor klaagster werd afgesloten van bijvoorbeeld telefoon en internet en werd geconfronteerd met extra kosten en rente van incassobureaus.

4.7     Verweerder betwist dat er geen budgetplannen zouden zijn gemaakt, er zijn er vele gemaakt en die zijn ook naar de WSNP-bewindvoerder en klaagster gestuurd. Niet alle vaste lasten konden worden betaald omdat klaagster haar uitgavenpatroon niet wenste aan te passen. Er werd inderdaad niets aan de boedelrekening betaald omdat het geld er simpelweg niet was. Om die reden kon ook geen betalingsregeling voor de huurtoeslag worden getroffen. Het klopt dat klaagster zaken betaalde van haar leefgeld die niet meer in het budget pasten. Verweerder betwist dat hij geen informatie naar de WSNP-bewindvoerder heeft gestuurd; het was juist andersom, de rechtbank en WSNP-bewindvoerder gaven geen antwoord. Het klopt dat klaagster werd afgesloten van telefoon en internet omdat rekeningen onbetaald bleven. Dat was te wijten aan het feit dat klaagster haar uitgaven en leefgewoontes niet wenste aan te passen, aldus steeds verweerder.

4.8     De voorzitter overweegt als volgt. Voor zover de onderhavige klachtonderdelen d t/m j betrekking hebben op handelen en/of nalaten van verweerder van vóór 22 augustus 2014 is klaagster niet-ontvankelijk (zie hiervoor onder 4.4). Voor zover deze klachtonderdelen betrekking hebben op handelen en/of nalaten van verweerder vanaf 22 augustus 2014 geldt het volgende.

4.9     De klacht heeft betrekking op de handelwijze van verweerder in zijn hoedanigheid als beschermingsbewindvoerder. Voorop staat, dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Beoordeeld dient dus te worden of verweerder in zijn hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder het vertrouwen in de advocatuur heeft ondermijnd doordat hij zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Aan deze maatstaf zal de voorzitter de klacht van klaagster, voor zover ontvankelijk, toetsen.

4.10   Verweerder betwist dat hij geen budgetplan zou hebben gemaakt en geen informatie naar de bewindvoerder WSNP zou hebben gestuurd. Gelet op de verschillende standpunten hierover kan de voorzitter de feitelijke situatie niet vaststellen. Verweerder heeft voorts naar het oordeel van de voorzitter een afdoende verklaring gegeven waarom niet alle vaste lasten en rekeningen zijn betaald, er niets aan de boedelrekening is betaald en er geen betalingsregeling is getroffen voor de huurtoeslag die klaagster moest terugbetalen. Dat verweerder bij de vervulling van zijn taak als beschermingsbewindvoerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad is de voorzitter niet gebleken. Voor zover de klacht betrekking heeft op handelen en/of nalaten van verweerder vanaf 22 augustus 2014 is de klacht daarom kennelijk ongegrond.

4.11   Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klaagster, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren in de klachtonderdelen a t/m c. Voorts zal de voorzitter klaagster, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren in de klachtonderdelen d t/m j voor zover deze klachtonderdelen betrekking hebben op het handelen en/of nalaten van verweerder van vóór 22 augustus 2014. Tot slot zal de voorzitter de klachtonderdelen d t/m j, voor zover deze betrekking hebben op handelen en/of nalaten van verweerder vanaf 22 augustus 2014, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klaagster, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a t/m c;

klaagster, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen d t/m j, zover deze betrekking hebben op het handelen en/of nalaten van verweerder van vóór 22 augustus 2014;

de klachtonderdelen d t/m j, voor zover deze betrekking hebben op het handelen en/of nalaten van verweerder vanaf 22 augustus 2014, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, met bijstand van mr.   T.H.G . van de Langenberg als griffier op 7 augustus 2018

Griffier                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 14 augustus 2018

verzonden aan:

-     klaagster

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Oost-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 1190, 4801 BD Breda .  Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl