ECLI:NL:TADRSHE:2018:73 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-761/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:73
Datum uitspraak: 23-04-2018
Datum publicatie: 30-05-2018
Zaaknummer(s): 17-761/DB/LI
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Advocaat heeft in hoedanigheid van voorzitter van een klachtcommissie niet zodanig gehandeld dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 17-761/DB/LI

in de zaak

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 8 november 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 15 februari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 18 september 2017, met kenmerk K17-022, door de raad ontvangen op 19 september 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij beslissing van 8 november 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 14 november 2017 is verzonden aan klager.

1.4      Bij brief van 16 november 2017, door de raad ontvangen op 23 november 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 februari 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klager heeft de raad bij e-mail van 18 februari 2018 bericht wegens ziekte verhinderd te zijn.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager, van de nagekomen stukken van klager d.d. 2 februari 2018 en van de pleitnota van klager d.d. 18 februari 2018.

1.7      Bij brief van 1 maart 2018, derhalve na de mondelinge behandeling, heeft klager de zittingskamer van de raad gewraakt. Bij beslissing van 19 april 2018 heeft de wrakingskamer van de raad het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond verklaard. Als gevolg van de wrakingsprocedure is de beslissing in de onderhavige zaak aangehouden.

2          FEITEN EN KLACHT

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

3          VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende ìn:

3.1.    Er is in december 2016 geen mail aan klager verzonden waaruit bleek dat de klachtencommissie van R. ontbonden was. Verweerder heeft enkel in de mail van 4 januari 2017 aan klager verzocht verdere correspondentie te richten aan R., omdat dit met deze was afgesproken. Daarop heeft klager zelf contact gezocht met de directeur van R., die over de ontbinding van de klachtencommissie toen niet gesproken heeft.

3.2. Ten onrechte heeft de voorzitter van de raad bij het nemen van de beslissing belang gehecht aan de brief van de directeur van R. van 10 maart 2017, nu deze brief pas bij dupliek door verweerder was overgelegd en klager hierop niet meer mocht reageren.

4          BEOORDELING

4.1     Klager heeft een klacht over verweerder ingediend in zijn hoedanigheid van voorzitter van de klachtencommissie. Verweerder handelde derhalve niet in de hoedanigheid van advocaat. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht echter wel gelden, indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Dit betekent dat de raad moet beoordelen of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van voorzitter van de klachtencommissie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2     Tijdens de mondelinge behandeling is door verweerder aangegeven dat hij niet op de hoogte was van het feit dat hij tot voorzitter was benoemd van een klachtencommissie. Door de directeur van de betreffende instelling was verweerder eerder gevraagd of hij bereid zou zijn te helpen. Verweerder heeft daarop bevestigend geantwoord, maar heeft vervolgens niets meer vernomen, totdat verweerder de klacht van klager onder ogen kreeg. Pas door kennisneming van de klacht werd verweerder derhalve bekend met het voorzitterschap. Verweerder heeft klager vervolgens uitgenodigd om te worden gehoord. Die oproep was niet bedoeld voor een mondelinge behandeling, maar voor een regiebespreking. Verweerder wilde tijdens die bespreking met klager overleggen over de procedure van de klachtbehandeling. Uiteindelijk ging dat niet door, omdat de directeur van de instelling de zaak weer naar zich toetrok en verweerder van zijn functie als voorzitter van de klachtencommissie heeft ontheven. De directeur heeft vervolgens zelf contact met klager over de klacht opgenomen.

4.3     Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, is de raad niet gebleken dat verweerder zich op een zodanige wijze heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur zou zijn geschaad. De raad is dan ook van oordeel dat de voorzitter de klacht terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans , voorzitter, mrs.  L.J.G. de Haas, H.C.M. Schaeken , leden, bijgestaan door mr. C.M. van den R      eek, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2018.

Griffier                                            Voorzitter

Medelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2018

verzonden aan:

-           klager

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.