ECLI:NL:TADRSHE:2018:27 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-799/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:27
Datum uitspraak: 15-01-2018
Datum publicatie: 07-03-2018
Zaaknummer(s): 17-799/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Niet gebleken dat kwaliteit van verweersters dienstverlening ondermaats was, noch dat zij bij de behandeling van de gemeenschappelijke echtscheiding niet onpartijdig was, noch dat de zaak door haar toedoen is uitgemond in een “vechtscheiding”. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  15 januari 2018

in de zaak 17-799/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 13 januari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 2 oktober 2017 met kenmerk K17-017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 november 2017 in aanwezigheid van klager. Verweerster is, als aangekondigd bij faxbericht d.d. 17 november 2017, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-              de brief van de deken d.d. 26 januari 2017 en de daaraan gehechte stukken;

-              de nagekomen brief van klager d.d. 23 oktober 2017, waarin hij aankondigt ter zitting te verschijnen;

-              het nagekomen faxbericht van verweerster d.d. 17 november 2017 waarin zij aankondigt niet ter zitting te verschijnen vanwege gezondheidsklachten. Verweerster heeft niet om aanhouding verzocht.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1     Nadat verweerster een eerste gesprek met klagers ex-echtgenote had gevoerd, heeft verweerster een kennismakingsgesprek met alleen klager gevoerd. Klager en diens ex-echtgenote hebben verweerster daarna gevraagd om hen bij te staan bij het indienen van een gezamenlijk verzoek om echtscheiding.

2.2     Vervolgens heeft ten kantore van verweerster in januari 2016 een bespreking plaatsgevonden, waarbij klager, diens ex-echtgenote en verweerster aanwezig waren. Tijdens die bespreking is gesproken over de verdeling van vermogensbestanddelen, waaronder een kapitaalverzekering die op naam stond van klager. Klager en verweerster verschilden tijdens die bespreking van mening over de vraag in hoeverre dit vermogensbestanddeel in de verdeling moest worden betrokken. Na het eerste gezamenlijke gesprek heeft klager per e-mail aan verweerster medegedeeld dat zij hem naar zijn mening niet als een gelijkwaardige partij behandelde en heeft hij hierover zijn ongenoegen geuit. Verweerster heeft klager uitgenodigd voor een gesprek om dit te bespreken, maar op die uitnodiging is klager niet ingegaan.

2.3     Op 31 maart 2016 heeft de tweede bespreking plaatsgevonden ten kantore van verweerster, waarbij wederom verweerster en klager en diens ex-echtgenote aanwezig waren. Verweerster was van mening dat er onvoldoende basis was voor het doen van een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding en heeft de behandeling van de zaak neergelegd.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.            zij niet onpartijdig was ten tijde van de gezamenlijke echtscheidingsprocedure van klager en diens ex-echtgenote;

2.            de kwaliteit van het werk van verweerster te wensen overliet, nu zij verkeerde conclusies heeft getrokken en onjuiste adviezen heeft gegeven;

3.            zij de gezamenlijke echtscheidingsprocedure heeft geschaad in plaats van er op een positieve wijze aan bij te dragen.

                          3.2     Toelichting:

                                    Al tijdens het eerste gezamenlijke gesprek kreeg klager het gevoel dat verweerster niet onpartijdig was en onevenredig veel in het belang van zijn ex-echtgenote handelde. Verweersters houding ten aanzien van de door klager ingebrachte punten was badinerend en arrogant. De behandeling van de zaak verliep ook te traag. Na het eerste gesprek moesten klager en diens ex-echtgenote tot 31 maart 2016 wachten voor een tweede gesprek. Ondanks herhaald verzoek werd de jurisprudentie die klager bij verweerster had opgevraagd niet aan hem toegezonden. Verweerster heeft ten onrechte gesteld dat van een op klagers naam staande kapitaalverzekering (lijfrenteverzekering) de helft aan klagers ex-echtgenote toekwam. Door de partijdige opstelling en onjuiste adviezen van verweerster hebben klager en diens ex-echtgenote niet tot een oplossing kunnen komen. De zaak is uitgemond in een vechtscheiding.

4          VERWEER

4.1     De klacht is ongegrond. Tijdens de eerste gezamenlijke bespreking kwam klager fors over. In een dergelijk geval dient verweerster ervoor te waken dat beide partijen een gelijkwaardige positie hebben in het gesprek en dat zij geen toezeggingen doen uit angst voor de ander. Het is om die reden niet ondenkbaar dat klager het gesprek als onprettig heeft ervaren. Verweerster betwist echter dat zij enkel oog heeft gehad voor de belangen van klagers ex-echtgenote. Verweerster heeft slechts aangestuurd op een evenwichtige en gelijkwaardige verhouding tussen partijen.  

4.2     In het eerste gesprek is uitvoerig ingegaan op klagers inkomenspositie en minder op die van klagers ex-echtgenote omdat daar op dat moment geen aanleiding voor was. De lijfrenteverzekering is ook aan de orde gekomen. Klager nam het standpunt in dat deze niet in de verdeling hoefde te worden betrokken. Verweerster was het daarmee niet eens. Aan het geven van adviezen is verweerster niet toegekomen, omdat reeds tijdens dit eerste gezamenlijke gesprek bleek dat klager en verweerster niet dezelfde zienswijze hadden met betrekking tot de lijfrenteverzekering van klager. Achteraf is gebleken dat sprake was van een misverstand: verweerster heeft tijdens de eerste bespreking met partijen de uitlatingen van klager zo opgevat dat hij van mening was dat deze verzekering buiten de verdeling moest worden gehouden, maar achteraf is gebleken dat het niet klagers bedoeling was om deze buiten de verdeling te houden, maar dat hij uit was op een redelijke, creatieve en minst bezwarende wijze van verdeling.

4.3     Klager heeft om jurisprudentie gevraagd en die is ook aan klager toegestuurd. Nadat klager zijn ongenoegen had geuit heeft verweerster hem uitgenodigd voor een gesprek maar van dat aanbod heeft hij geen gebruik gemaakt. Verweerster heeft toen ingeschat dat het inlassen van een pauze zou kunnen bijdragen aan een verbetering van de verhoudingen. Uiteindelijk heeft het langer dan wenselijk was geduurd voordat er een tweede bespreking kwam. Dit werd mede veroorzaakt door het feit dat partijen slechts enkele data beschikbaar hadden voor het tweede gesprek. Omdat ook in dat gesprek op 31 maart 2016 bleek dat het vertrouwen ontbrak heeft verweerster haar werkzaamheden neergelegd.

5          BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2     Klachtonderdeel 1

          Verweerster heeft uitdrukkelijk betwist dat zij niet onpartijdig was. De raad is van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet kan worden vastgesteld dat verweerster niet onpartijdig was. Het enkele feit dat klager en verweerster van menig verschilden over de vraag of de lijfrenteverzekering die op naam stond van klager al dan niet in de verdeling moest worden betrokken, betekent nog niet dat verweerster meer oog had voor de belangen van klagers ex-echtgenote. Dat verweerster niet onpartijdig was is niet gebleken. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.

5.3     Klachtonderdeel 2

Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat in feite niet meer dan één inhoudelijk gesprek over de verdeling van enkele vermogensbestanddelen heeft plaatsgevonden. Dit gesprek vond plaats in januari 2016. Klager en verweerster verschilden toen van mening over de vraag in hoeverre de lijfrenteverzekering die op klagers naam stond in de verdeling moest worden betrokken. Direct na dit gesprek heeft klager zijn ongenoegen geuit over de wijze waarop het gesprek was verlopen. Verweerster heeft klager vervolgens uitgenodigd voor een gesprek, maar die uitnodiging heeft klager niet geaccepteerd. Verweerster heeft toen de inschatting gemaakt dat het inlassen van een pauze zou kunnen bijdragen aan het herstellen van de verhoudingen.  Dat het door een samenloop van omstandigheden vervolgens tot 31 maart 2016 heeft geduurd voordat de tweede gezamenlijke bespreking heeft plaatsgevonden, heeft weliswaar mogelijk een vertraging in de afwikkeling van de zaak van partijen tot gevolg gehad, maar naar het oordeel van de raad kan dit verweerster niet in tuchtrechtelijke zin worden aangerekend.

5.4     De raad is voorts van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is gebleken dat verweerster klager en diens ex-echtgenote onjuist heeft geadviseerd. Naar het oordeel van de raad kan in het licht van het gemotiveerde verweer van verweerster,  zonder nadere toelichting van klager, die niet is gegeven, niet worden vastgesteld dat de kwaliteit van verweersters dienstverlening ondermaats is geweest. De raad is van oordeel dat klager zijn klacht op dit punt volstrekt onvoldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd. Voorts kan niet worden uitgesloten dat klager en verweerster elkaar bij gelegenheid van het gesprek in januari 2016 verkeerd hebben begrepen. Bij gelegenheid van de tweede bespreking op 31 maart 2016 is verweerster vervolgens tot de conclusie gekomen dat de vertrouwensbasis onvoldoende was om haar werkzaamheden voort te zetten. De raad overweegt dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing tijdig kenbaar te maken zodat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Verweerster heeft aan deze eis voldaan. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.

5.5     Klachtonderdeel 3

          Klager heeft gesteld dat verweerster de gezamenlijke echtscheidingsprocedure heeft geschaad en dat de zaak is uitgemond in een “vechtscheiding”. De raad volgt klager niet in dat standpunt. Dat klager en zijn ex-echtgenote elkaar niet hebben kunnen vinden en dat er onvoldoende basis was om te komen tot een echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek staat vast, maar niet is gebleken dat  verweersters aanpak de zaak heeft geschaad, laat staan dat deze door verweerders toedoen is uitgemond in een “vechtscheiding”. Ook dit klachtonderdeel is feitelijk niet komen vast te staan en moet als ongegrond worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

                          verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. J.B. de Meester, R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 januari 2018.

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 16 januari 2018

verzonden aan:

-            klager

-            verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

             Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-           klager

-           verweerster

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

             Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

             De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

             Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

             a.         Per post

             Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

             Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

             b.         Bezorging

             De griffie is gevestigd aan het adres:

             Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

             Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

             Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

             c.         Per fax

             Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

             Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             d.         Per e-mail

             Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

             Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl