ECLI:NL:TADRSHE:2018:153 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-613/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:153
Datum uitspraak: 23-10-2018
Datum publicatie: 07-11-2018
Zaaknummer(s): 18-613/DB/OB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  23 oktober   2018

in de zaak 18-613/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 1 augustus 2018 met kenmerk 48|18|153K en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1     Verweerder is de advocaat van de heer B en mevrouw G, zijnde de wederpartij van klagers. Klagers zijn sinds 2009 verwikkeld in diverse procedures met de heer B en mevrouw G.

1.2     Op 8 december 2010 en 18 mei 2011 is door de heer B en mevrouw G conservatoir beslag gelegd op diverse onroerende zaken van klaagster sub 1. Bij exploten d.d. 23 en 25 mei 2011 hebben de heer B en mevrouw G  ATI, zijnde de eerste en enige hypotheekhouder, op de hoogte gesteld van het – ten gevolge van het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 15 december 2010 – executoriaal geworden beslag op de onroerende zaken van klaagster. In de exploten is vermeld dat de betekening van het proces-verbaal van executoriaal beslag plaatsvond opdat de hypotheekhouder (zijnde ATI) daarvan op de legale wijze kennis zou krijgen en zo nodig van haar recht als hypotheekhouder gebruik kon maken.

1.3     Op 1 juli 2011 heeft ATI een vonnis van de rechtbank Tongeren d.d. 23 mei 2011 betekend. Uit hoofde van dit vonnis had ATI op klaagster sub 1 een vordering van ruim € 2.000.000,--. ATI heeft bij exploot van 9 september 2011 aan klaagster sub 1 de executie aangezegd.  Op 11 oktober 2011 is ATI tot de openbare veiling van de onroerende zaken van klaagster sub 1  overgegaan.

1.4     Op 19 oktober 2017 heeft in een door klaagster sub 1 jegens de heer B en mevrouw G aanhangig gemaakte procedure een comparitie plaatsgevonden. Tijdens de comparitie heeft verweerder – onder meer – namens zijn cliënten gesteld:

  “(…) Bovendien lag er een onherroepelijk vonnis van de rechtbank in Tongeren, dat ATI als hypotheekhouder op eigen initiatief is gaan executeren. Er is geen sprake van dat ze zich daartoe gedwongen zag door de beslaglegging van [de heer B en mevrouw G]. ATI is pas laat tot executie overgegaan, en heeft ook niet binnen veertien dagen meegedeeld aan B. dat zij als hypotheekhouder de executie ging overnemen. [De heer B en mevrouw G] is zelf niet tot executie overgegaan, dat was ATI.(…)”

2          KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

tijdens de comparitie op 19 oktober 2017 bij de rechtbank deze tegen beter weten in volkomen onjuist heeft voorgelicht en misleid, door aan de rechtbank mede te delen dat ATI als hypotheekhouder het vonnis van de rechtbank Tongeren op eigen initiatief is gaan executeren.

2.2       Toelichting:

Het zijn de cliënten van verweerder, de heer B en mevrouw G, als executoriaal beslagleggers, die de hypotheekhouder ATI hebben geïnitieerd om tot executie over te gaan. ATI kon als hypotheekhouder niet anders dan de executie overnemen van de heer B en mevrouw G.

3          VERWEER

3.1       De klacht is niet-ontvankelijk omdat soortgelijke klachten reeds op 2 april 2015 en 5 januari 2018 door de tuchtrechter als kennelijk ongegrond zijn afgedaan.  

3.2       De klacht is overigens ongegrond. Een tuchtrechtelijke procedure is niet bedoeld om in het kader van lopende civiele procedures aan waarheidsvinding te doen. Het stond verweerder vrij de standpunten van zijn cliënten te verwoorden. Een hypotheekhouder, in dit geval ATI, mag op grond van artikel 3:268 lid 5 BW op geen andere wijze haar verhaal uitoefenen dan via haar recht van parate executie, welk recht uit de gevestigde hypotheken voortvloeit. ATI was voor de executie van het vonnis van de rechtbank Tongeren dan ook gehouden om het recht van parate executie te volgen.  

4          BEOORDELING

4.1     Het meest verstrekkende verweer van verweerder houdt in dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht omdat soortgelijke klachten reeds eerder door de tuchtrechter zijn afgedaan bij beslissingen d.d. 2 april 2015 (kenmerk OB37-2015) en 5 januari 2018 (17-1004/DB/OB). De voorzitter overweegt dat van niet-ontvankelijkheid eerst sprake kan zijn indien over eenzelfde handelen of nalaten ten aanzien van de betreffende advocaat reeds eerder een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen (artikel 47b lid 1 Advocatenwet). Die situatie doet zich in casu niet voor. De door verweerder genoemde tuchtrechtelijke beslissingen zagen immers op andere gedragingen. Klagers kunnen derhalve worden ontvangen in hun klacht.

4.2     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

4.3       Tussen klagers en de cliënten van verweerder zijn meerdere gerechtelijke procedures aanhangig (geweest). Kennelijk kunnen klagers zich niet vinden in de standpunten die verweerder namens zijn cliënten heeft verwoord, maar dit betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft gedebiteerd. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten stond het verweerder vrij om namens zijn cliënten standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klagers. Verweerder mocht daarbij afgaan op de juistheid van de door zijn cliënten aan hem verstrekte informatie.

4.4       In het midden kan blijven of de heer B en mevrouw G ATI hebben aangezet tot executie, dan wel of ATI hiertoe op eigen initiatief is overgegaan. Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder namens zijn cliënten stellen dat ATI als hypotheekhouder op eigen initiatief is gaan executeren, nu uit de overgelegde stukken genoegzaam blijkt dat ATI als hypotheekhouder zelfstandig gebruik heeft gemaakt van haar recht tot parate executie.  Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is aldus niet gebleken.

4.5       Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier op 23 oktober 2018.

Griffier                                                                   Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 25 oktober 2018

verzonden aan:

-     klagers

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 1190, 4801 BD Breda .  Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl