ECLI:NL:TADRSHE:2018:136 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-496/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:136
Datum uitspraak: 22-10-2018
Datum publicatie: 23-10-2018
Zaaknummer(s): 18-496/DB/OB
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Tul
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:   Verweerder heeft zich binnen de proeftijd schuldig gemaakt aan een in art. 46 Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad gelast ex art. 48e Advocatenwet de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsing voor de duur van een week.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 22 oktober 2018

in de zaak 18-496/DB/OB

naar aanleiding van de vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet van:

deken

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 2 juli 2018 met kenmerk nr. 48|17|176K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een vordering ex artikel artikel 48 e Advocatenwet bij de raad ingediend.  

1.2      De vordering van de deken is behandeld ter zitting van de raad van     27 augustus 2018 in aanwezigheid van de deken, mw. M., adjunct-secretaris van het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, verweerder en de gemachtigde van verweerder. Eveneens op 27 augustus 2018 is behandeld een door de deken ingediend dekenbezwaar. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 2 juli 2018, met bijlagen;

-       het verweerschrift met bijlagen van de gemachtigde van verweerder d.d. 12 juli 2018;

-       de nagekomen brief met bijlagen van de gemachtigde van verweerder d.d. 22 augustus 2018.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de vordering ex artikel 48e Advocatenwet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1       De raad van discipline heeft bij beslissing van 1 mei 2017 (kenmerk 16-1184/DB/OB/D) aan verweerder een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een week opgelegd met bepaling dat deze maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich binnen een periode van twee jaar opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. Tegen de beslissing is geen appel ingesteld. De proeftijd is daarmee ingegaan op 31 mei 2017 en eindigt op 31 mei 2019.

2.2       De deken heeft bij brief van 2 juli 2018 tenuitvoerlegging van de door de raad opgelegde voorwaardelijke schorsing gevorderd

2.3       De deken heeft bij brief van 2 juli 2018 een bezwaar tegen verweerder ingediend, omdat verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden van de advocatuur en een uitdrukkelijke toezegging niet is nagekomen. De verweten gedragingen vonden plaats binnen de voor verweerder op grond van voormelde beslissing van de raad vastgestelde proeftijd.

3          VORDERING EX ARTIKEL 48e ADVOCATENWET

3.1      De deken vordert tenuitvoerlegging van de bij  beslissing van de raad van discipline van 1 mei 2017 aan verweerder voorwaardelijke opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een week, aangezien verweerder zich gedurende de door de raad van discipline bepaalde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.

4          BEOORDELING

4.1     De deken heeft bij brief van 2 juli 2018 bij de raad een bezwaar tegen verweerder ingediend (bij de raad bekend onder nummer 18-495/DB/OB/D)) De raad heeft het bezwaar van de deken beoordeeld en bij beslissing van de raad van heden geoordeeld dat het bezwaar gegrond is en ter zake aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening in de praktijk voor de duur van twaalf weken opgelegd, met bepaling dat deze maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich binnen een periode van twee jaar opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.

4.2     Op grond van het bovenstaande is komen vast te staan dat verweerder zich gedurende de bij beslissing van 1 mei 2017 door de raad van discipline bepaalde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad zal met toepassing van 48e Advocatenwet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij beslissing van de raad van discipline van 1 mei 2017 voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsing voor de duur van een week.   

BESLISSING

De raad van discipline:

-        gelast de tenuitvoerlegging van de door de raad van discipline bij beslissing van 1 mei 2017 aan verweerder voorwaardelijk opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een week;

-           bepaalt dat de schorsing ingaat op 1 november 2018 met dien verstande dat:

            a.            de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

         b.         verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd,

         c.         de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek en S.A.R. Lely, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2018. 

                       Griffier                                                               Voorzitter

Mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 22 oktober 2018

verzonden aan:

-              verweerder

-              de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-              de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-              de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-              het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Tegen  deze beslissing staat ingevolge het bepaalde in artikel 48 g van de Advocatenwet geen rechtsmiddel open.