ECLI:NL:TADRSHE:2018:132 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-205/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:132
Datum uitspraak: 17-09-2018
Datum publicatie: 19-09-2018
Zaaknummer(s): 18-205/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft onvoldoende met klager gecommuniceerd over de te voeren strategie, de procedurele gang van zaken, de inhoud van het verweerschrift en hij heeft onvoldoende juridische inspanning geleverd. Ook heeft verweerder onvoldoende met de wederpartij van klager gecommuniceerd. Verweerder heeft voorts onvoldoende nauwgezetheid betracht in de financiële afspraken met klager en niet het complete dossier overgedragen aan de opvolgend advocaat.  Aan verweerder wordt een berisping opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 17 september 2018

in de zaak 18-205

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 11 juli 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 15 maart 2018 met kenmerk K17-081 , door de raad ontvangen op 16 maart 2018 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 mei 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 15 maart 2018, met bijlagen;

-       de brief van klager van 13 april 2018, met bijlage.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerder heeft klager in de periode van 17 november 2015 tot 27 juni 2016 bijgestaan inzake de ontbinding van een geregistreerd partnerschap.

2.2      De ex-partner van klager heeft op 26 oktober 2015 een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend. Daarbij verzocht zij voorzieningen met betrekking tot de echtelijke woning, de minderjarige kinderen en een kinder- en partnerbijdrage.

2.3      Op 17 november 2015 heeft een zogenoemd viergesprek plaats gehad tussen klager en zijn ex-partner in aanwezigheid van haar advocaat en verweerder waarbij tussen hen overeenstemming werd bereikt over de door de ex-partner verzochte voorlopige voorzieningen. Bij beschikking van 25 november 2015 heeft de voorzieningenrechter conform de overeenstemming beslist.

2.4      Verweerder heeft op 22 december 2015 voor zijn werkzaamheden een bedrag ad  € 1.500,- exclusief BTW in rekening gebracht.                                                                           

2.5      De ex-partner van klager heeft op 21 december 2015 een verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap bij de rechtbank ingediend.

2.6      Op 2 februari 2016 stond een tweede viergesprek gepland. Verweerder heeft op 1 februari 2016 aan klager blanco formats voor het ouderschapsplan en de boedelverdeling toegestuurd. Bij zijn mail van 2 februari 2016 heeft verweerder aan klager bericht dat de agenda de zorg- en opvoedingstaken alsmede de boedelscheiding behelsde. Het gesprek werd uitgesteld en vond plaats op 22 februari 2016.

2.7      Op 29 maart 2016 heeft klager aan verweerder bericht geen mediation meer te wensen. Op 6 april 2016 stond een gesprek van klager en zijn ex-partner bij de  mediator gepland. Klager is daar niet verschenen. Eveneens op 6 april 2016 heeft verweerder een mail van de advocate van klagers ex-partner ontvangen. Daarin schrijft zij: ‘Helaas weer een gemiste kans. Ik krijg net een mail van F met de mededeling dat Y niet op is komen dagen bij A.H….’ Daarop heeft verweerder, eveneens op 6 april 2016, aan klager gemaild: ‘Had ik je moeten afmelden Y?’

2.8      Op 22 april 2016 heeft klagers ex-partner een aanvullend verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap met nevenverzoeken bij de rechtbank ingediend. Deze nevenverzoeken hadden betrekking op het hoofdverblijf van de kinderen, een zorgregeling, een kinder- en partnerbijdrage en de verdeling van de gemeenschap. Daarin staat onder 4. onder meer: ‘Op advies van de advocaten zijn partijen voor mediation verwezen naar... Het eerste gesprek zou plaatsvinden op 6 april 2016. Helaas is de man onaangekondigd op deze afspraak niet verschenen…’.

2.9      Op 29 april 2016 heeft klager aan verweerder gemaild dat hij de rechtbankstukken had ontvangen en een afspraak met verweerder verwachtte ten behoeve van het opstellen van het verweerschrift. Verweerder heeft daarop, bij mail van eveneens 29 april 2016, geantwoord dat hij klager liet bellen voor het maken van een afspraak.

2.10    Op 4 mei 2016 heeft klagers ex-partner een verzoekschrift tot wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen van 25 november 2015 bij de rechtbank ingediend.

2.11    Op 18 mei 2016 heeft klager een bespreking met verweerder gehad. Bij die gelegenheid heeft verweerder klager meegedeeld dat op 26 mei 2016 het door zijn ex-partner ingediende verzoekschrift wijziging voorlopige voorzieningen zou worden behandeld. Verweerder heeft de betreffende oproeping van de rechtbank, gedateerd 11 mei 2016, op 19 mei 2016 aan klager gemaild.

2.12    Klager heeft na afloop van de bespreking van 18 mei 2016 aan verweerder een inhoudelijke reactie op het wijzigingsverzoek voorlopige voorzieningen gestuurd met daarop de vermelding in de kop op pagina 1 ‘Inhoudelijk verweer op verzoekschrift tot het wijzigen van voorlopige voorzieningen’ en in de kop op pagina 2 ‘Inhoudelijke behandeling rechtbank Breda 26-5-2016’. Voorts heeft klager op 25 mei 2016 aan verweerder gemaild geen gelegenheid meer te hebben het eerder aan deze toegezonden inhoudelijk verweer aan te passen en bevestigd verweerder te hebben gevraagd dit door te lopen en zo nodig aan te passen. Verder heeft hij aangekondigd dat hij diezelfde dag een map met onderbouwende stukken bij verweerders kantoor zou bezorgen.

2.13    De behandeling ter zitting van het verzoek wijziging voorlopige voorzieningen vond plaats op 26 mei 2016. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend en ter zitting mondeling verweer gevoerd. Klager heeft verweerder op 26 mei 2016 onder meer gemaild: ‘Het was voor mij een verrassing dat we geen verweer hebben ingediend’.

2.14    De voorzieningenrechter heeft bij beschikking 10 juni 2016 de eerdere beschikking gewijzigd. Verweerder heeft deze op 16 juni 2016 aan klager toegestuurd.

2.15    Verweerder heeft bij mail van 29 mei 2016 van 20.10 uur het verweerschrift in de bodemzaak aan klager toegestuurd en daarbij het volgende geschreven: ’…Ik heb het bewust compact gehouden, zodat we in de aanloop naar de mondelinge behandeling nog de nodige, meest recente, stukken kunnen indienen…’. Klager heeft daarop bij mail van, eveneens 29 mei 2016, van 21.40 uur gereageerd en aan verweerder meegedeeld dat hij een aantal aanvullingen of aanpassing met nadruk veranderd wilde zien en verzocht verweerder een en ander kernachtig aan te passen. Verweerder heeft geantwoord bij mail van 30 mei 2016 van 12.18 uur dat er een mondelinge behandeling zou komen waar zij dit alles, onderbouwd met producties, zouden presenteren. Klager heeft daarop bij mail van eveneens 30 mei 2016,  van 12.39 uur, gereageerd met de mededeling dat hij nog wat wilde delen met verweerder wat betreft de kinderen en heeft als onderwerp vermeld: ‘Graag lezen voor indiening Belangrijk!!!...’. Verweerder heeft het verweerschrift op 30 mei 2016 bij de rechtbank ingediend. Het overleg en de aanpassing zoals door klager verzocht hebben niet plaatsgehad.    

2.16    Klager heeft zich bij mails van onder meer 3, 23 en 27 februari 2016, 1, 8, 23 en 29 maart 2016, 26 april 2016, 26 mei 2016 en 14 juni 2016 tot verweerder gewend en daarbij verzocht aandacht te besteden aan de door hem aangeleverde stukken en informatie en zijn standpunt omtrent de zorgregeling met de kinderen, de kinder- en partnerbijdrage en de boedelverdeling kenbaar te maken aan de advocaat van zijn ex-partner.

2.17    Op 16 juni 2016 heeft verweerder aan klager het volgende gemaild: ‘Ik haak af, snap je dat? Na een jaar in het spervuur van je frustraties te hebben gezeten… Een ander zal het zeker beter doen. Succes en wijsheid toegewenst’.

2.18    Bij mail van 17 juni 2016 heeft klager aan verweerder meegedeeld in te stemmen met de beëindiging van de dienstverlening, opsomming gedaan van de punten waarin verweerder volgens hem te kort was geschoten en de deken van de ontstane situatie op de hoogte te stellen. Voorts heeft klager aan verweerder om terugbetaling van het door hem betaalde bedrag verzocht. Op 20 juni 2016 heeft verweerder aan klager onder meer gemaild: ‘… Ik heb veel meer uren aan de zaak besteed dan wat je aan voorschot hebt betaald. Ik ben dan ook niet bereid om dat voorschot ook nog eens terug te betalen, dat zou ik erg onrechtvaardig vinden. Als je die mening echt toegedaan bent, dan stel ik voor (m)om het aan de deken voor te leggen’. Bij mail van 21 juni 2016 heeft klager verweerder erop gewezen dat hij een fixed fee afspraak had en dat dit ook zo op de nota staat. Verweerder heeft, eveneens, op 21 juni 2016 aan klager bevestigd dat het ging om een fixed fee nota.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder bij de behartiging van de belangen van klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht zoals die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat verwacht mag worden doordat:

1      verweerder onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd door hem niet althans niet tijdig te informeren;

2      verweerder onvoldoende met de wederpartij van klager heeft gecommuniceerd;

3      verweerder onvoldoende juridische inspanning heeft verricht;

4      verweerder de door klager zelf samengestelde ordner niet aan de opvolgend advocaat heeft overgedragen;

5      verweerder niet meer weet welke financiële afspraken hij heeft gemaakt en klager intimideert met zijn reactie dat hij slechts een bescheiden voorschot heeft gerekend en bereid is het daarbij te laten;

6      verweerder klager ervan heeft beschuldigd psychisch ziek te zijn.

4          VERWEER

4.1      Klager heeft zich tot verweerder gewend nadat zijn ex-partner een verzoek tot voorlopige voorzieningen bij de rechtbank had ingediend. Verweerder heeft de opdracht bevestigd.

4.2      Klager was breedsprakig en communiceerde middels vele communicatiekanalen. Verweerder heeft er bewust voor gekozen om niet op ieder bericht apart te reageren. Verweerder verzamelde de diverse berichten en besprak deze meestal in een persoonlijk onderhoud met klager. Verweerder heeft er in het belang van klager en ook steeds in overleg met hem voor gekozen om niet alle informatie die klager aanleverde direct aan het dossier toe te voegen althans aan de processtukken. Verweerder vond de door klager aangeleverde informatie van dien aard dat een zorgvuldige shifting op basis van relevantie noodzakelijk was, zonder welke klager nodeloos geschaad zou zijn geweest. Om die reden heeft verweerder gekozen voor het voeren van mondeling verweer tegen de wijziging van de voorlopige voorzieningen. Hij betwist dat klager niet op de hoogte was van het feit dat er voorlopige voorzieningen zouden zijn aangevraagd. Het concept-verweerschrift in de bodemprocedure is met klager besproken althans aan hem voorgelegd en waar mogelijk gecorrigeerd. Hij heeft het verweerschrift in wat algemenere bewoordingen geformuleerd om voldoende ruimte te hebben bij gelegenheid van de mondelinge behandeling om, waar nodig, het standpunt van klager nog nader toe te lichten en zo mogelijk te wijzigen. Verweerder heeft wel alle processtukken met klager besproken. Ook met de wederpartij heeft veelvuldig overleg plaats gevonden. Niet alle gesprekken zijn schriftelijk vastgelegd.

4.3      Er hebben twee viergesprekken plaats gevonden en er is getracht een mediationtraject te starten. Het eerste viergesprek verliep moeizaam doordat klager het gesprek verliet en verweerder volmacht gaf verder te onderhandelen. Klager kon zich echter niet vinden in de gemaakte afspraken. Hierna heeft een tweede viergesprek plaatsgevonden. De voorstellen van klager werden door de wederpartij afgewezen. Klager heeft op enig moment het mediationtraject afgezegd. Er is toen discussie ontstaan over de vraag wie de wederpartij en de mediator hierover zou inlichten. Verweerder vindt dat dit een taak voor klager zou zijn. Uiteindelijk heeft verweerder toegezegd dat hij dit zou melden. Hij weet niet meer precies hoe het is gegaan. Het kan zijn dat er iets fout is gegaan, hetgeen hij betreurt.

4.4      Verweerder heeft steeds in het belang van klager gehandeld. Verweerder heeft klager er in zijn belang op gewezen dat zijn houding niet steeds constructief was en voor hem ongunstig zou kunnen uitpakken.

4.5      Verweerder heeft de rechtsbijstand beëindigd toen de toon van de berichten van klager onaangenaam en beschuldigend werd en hij een gebrek aan vertrouwen   constateerde. Verweerder heeft het complete dossier aan de opvolgende advocaat toegezonden.

4.6         Verweerder heeft klager gedurende anderhalf jaar bijgestaan en daarvoor slechts 14 uur in rekening gebracht. Hoewel een uurtarief was afgesproken, heeft hij zich bereid verklaard genoegen te nemen met een bedrag van € 1.500,- exclusief  BTW. Dat bedrag was als voorschot in rekening gebracht. Er was vooraf geen fixed fee afgesproken. Die afspraak is pas later tot stand gekomen. Wel was bij aanvang bekend dat klager zijn kosten beperkt wilde houden.

            5      BEOORDELING

            5.1       De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

            5.2    Klachtonderdeel 1 en 3

De raad bespreekt deze klachtonderdelen  gezamenlijk nu zij beide zien op de relatie tussen klager en verweerder.

Verweerder heeft de stelling van klager dat hij onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd, onvoldoende weersproken. Verweerder heeft onweersproken gelaten dat hij de datum van het eerste viergesprek op 17 november 2015 niet aan klager heeft meegedeeld. Verder is gebleken dat verweerder de formats voor het ouderschapsplan en de boedelverdeling op de middag vóór het aanvankelijk op 2 februari 2016 geplande, tweede, viergesprek op 1 februari 2016 aan klager heeft toegezonden. Deze formats waren blanco, dat wil zeggen dat daarin niet de standpunten of voorstellen van klager waren opgenomen, terwijl deze onderwerpen de agenda voor dit viergesprek vormden. Niet gebleken is dat dit op enig moment nadien, maar vóór 22 februari 2016 (datum van het tweede viergesprek) alsnog is gebeurd en evenmin is gebleken -ook niet uit de door verweerder overgelegde urenstaat- van enig vooroverleg met klager en uitwerking van klagers voorstellen.  

            5.3       Ook is komen vast te staan dat verweerder klager pas bij gelegenheid van het  gesprek op 18 mei 2016 op de hoogte heeft gebracht van de zitting voorlopige voorzieningen van 26 mei 2016. In weerwil van het door klager aangeleverde concept verweerschrift en de onderbouwende stukken, heeft verweerder geen schriftelijk verweer gevoerd. Dat hij dit met klager zou hebben afgesproken is niet gebleken.

            5.4       Van de beschikking van 10 juni 2016 stelde verweerder klager pas op 16 juni 2016 in kennis. Dat verweerder deze beschikking later kreeg dan gebruikelijk zoals hij heeft gesteld, heeft hij niet geconcretiseerd of onderbouwd en is ook niet gebleken.

      5.5.     Verder is gebleken dat verweerder het verweerschrift in de bodemprocedure op de avond voordat dit moest worden ingediend aan klager heeft toegezonden. Dit was niet alleen zodanig laat dat klager nagenoeg geen gelegenheid werd geboden hierop te reageren, maar ook heeft verweerder dit stuk, terwijl hij wist dat klager zich niet kon vinden in de inhoud ervan en zonder overleg met klager en aanpassing zoals hem verzocht, bij de rechtbank ingediend.  

            5.6       Klager heeft veelvuldig aan verweerder verzocht om zijn voorstellen aan de wederpartij, ook in de vorm van verwerking in de processtukken, kenbaar te maken. Gebleken is dat niet eerder dan in het verweerschrift op het aanvullend verzoek klagers standpunt schriftelijk door verweerder is vastgelegd richting wederpartij en rechtbank.

De raad is van oordeel dat, zo verweerder meende dat het niet opportuun was klagers wensen en standpunten aan zijn ex-partner mee te delen of op te nemen in een verweerschrift tegen de verzochte wijziging voorlopige voorzieningen en/of in het verweerschrift tegen de door klagers ex-partner verzochte nevenvoorzieningen -de raad begrijpt het verweer in deze zin- het  op de weg van verweerder had gelegen dit met klager te bespreken en schriftelijk vast te leggen. Dat verweerder dit heeft nagelaten dient voor zijn risico te komen.

            5.7       Verweerder heeft aldus gehandeld in strijd met de Gedragsregels 12 (voorheen 4), 14, eerste lid (voorheen 9) en 16, eerste lid (voorheen 8). De klachtonderdelen 1 en 3 zijn derhalve gegrond.  

            5.8       Klachtonderdeel 2

                 Dit klachtonderdeel ziet de gebrekkige communicatie van verweerder met de advocaat van klagers ex-partner.

                 Vast is komen te staan dat verweerder heeft nagelaten tijdig aan de wederpartij door te geven dat klager geen mediation meer wenste, terwijl verweerder -zo heeft hij ter zitting erkend- had toegezegd dit te zullen doen. Daardoor is de wederpartij ervan uitgegaan dat klager zonder bericht verstek had laten gaan bij de mediator. Gebleken is dat hem dit (in het aanvullend verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap met nevenverzoeken) is tegengeworpen.

     5.9       Uit het hiervoor onder 5.6 overwogene vloeit voor dat de raad van oordeel is dat verweerder ook te kort is geschoten in de berichtgeving jegens klagers ex-partner omtrent diens standpunten over de gevolgen van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Klachtonderdeel 2 is derhalve gegrond.

            5.10     Klachtonderdeel 4

                       In dit klachtonderdeel beklaagt klager zich erover dat verweerder heeft nagelaten het complete dossier, derhalve ook de ordner met stukken zoals die door klager bij hem ten kantore was bezorgd, aan de opvolgend advocaat over te dragen. Ter zitting van de raad heeft verweerder erkend dat te hebben nagelaten. Ook dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

            5.11    Klachtonderdeel 5  

                 Niet gebleken is dat verweerder een specificatie van zijn uren bij zijn declaratie van 22 december 2015 heeft meegestuurd.

                 Wel is gebleken dat klager en verweerder een fixed fee-afspraak hadden. Klager heeft verweerder gewezen op deze afspraak toen bleek dat hij daar niet langer van uitging. De raad overweegt dat een advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden (Gedragsregel 17, voorheen 23 eerste lid). Verweerder heeft deze naar het oordeel van de raad onvoldoende betracht. Niet is echter gebleken dat  verweerder klager vervolgens heeft geïntimideerd. Dit klachtonderdeel is derhalve gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond.

            5.12     Klachtonderdeel 6

                 Alhoewel de tekst van de mail van verweerder van 16 juni 2016 niet bepaald getuigt van respect jegens klager, ligt daarin geen beschuldiging van psychisch ziek zijn besloten. Ook overigens is de raad niet gebleken dat verweerder klager ervan heeft beschuldigd psychisch ziek te zijn. Klager heeft ook niet concreet gemaakt hoe en wanneer verweerder deze beschuldiging zou hebben geuit. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond

            6.   MAATREGEL

     6.1       Verweerder heeft bij de behartiging van de belangen van klager niet de zorgvuldigheid betracht zoals die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat verwacht mag worden nu hij onvoldoende met klager en diens wederpartij heeft gecommuniceerd, onvoldoende juridische inspanning heeft verricht, niet het complete dossier aan de opvolgend advocaat heeft overgedragen en niet voldoende zorgvuldigheid en nauwgezetheid heeft betracht jegens klager in de financiële afspraken. De raad acht in dezen een berisping een passende maatregel.

7.    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1          Aangezien de klacht deels gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2     De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder , gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,= aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder opgegeven rekeningnummer.

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,=. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-             verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3, en 4 gegrond;

-             verklaart klachtonderdeel 5 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond zoals geoordeeld onder 5.11;

-             verklaart klachtonderdeel 6 ongegrond;

-             legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-             veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,= aan klager;

-             veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van EUR 50,= aan klager, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2  bepaald;

-             veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,= aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en A. Groenewoud , leden, bijgestaan door mr. .J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 september 2018.

Griffier                                                                 Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 17 september 2018

verzonden aan:

klager

verweerder

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen [en de afwijzing van het verzoek ex artikel 48 lid 10 Advocatenwet] hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen [en de toewijzing van het verzoek ex artikel 48 lid 9 Advocatenwet],  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

verweerder/verweerster

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl