ECLI:NL:TADRSHE:2017:201 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-514/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:201
Datum uitspraak: 13-11-2017
Datum publicatie: 08-11-2017
Zaaknummer(s): 17-514/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Verweerder liet zijn cliënt processtukken opstellen en diende deze, na deze slechts taalkundig te hebben gecorrigeerd, in. Verweerder diende daarnaast onhoudbare vorderingen in en verscheen niet ter zitting, maar liet zijn cliënt zelf het woord voeren. Verweerder heeft daardoor in strijd met gedragsregel 1 en 9 gehandeld. verweerder hield onvoldoende rekening met de belangen van klaagster en heeft haar, door kansloze verzoeken en ongefilterde processtukken in te dienen, nodeloos op kosten gejaagd. Klacht (deels) gegrond. Berisping en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 13 november 2017

in de zaak 17-514/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 16 november 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 6 juli 2017, met kenmerk K16-130 , door de raad ontvangen op 7 juli 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 september 2017 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de Deken met de daarbij behorende bijlage alsmede van de nagekomen brief van de gemachtigde van klaagster van 25 juli 2017, eveneens met bijlagen. De raad heeft daarnaast kennis genomen van de nagekomen brief met bijlagen van verweerder d.d. 5 september 2017.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerder treedt in een aantal procedures op als advocaat van de wederpartij van klaagster. Op 3 november 2016 is verweerder voor het eerst met zijn cliënt in contact gekomen in verband met een kort geding dat op 9 november 2016 bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant werd gehouden.

2.2      Op 11 november 2016 heeft verweerder aanvullende verzoeken namens zijn cliënt ingediend bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de procedure die aldaar aanhangig was. Op 15 november 2016 heeft verweerder zich in een procedure bij de rechtbank Oost-Brabant gesteld en heeft verweerder een brief van zijn cliënt van 5 november 2016 ingediend.

2.3      Klaagster heeft zich vervolgens bij brief van 16 november 2016 met de onderhavige klacht tot de Deken gewend.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.         verweerder zich onttrekt aan zijn verantwoordelijkheid van advocaat door processtukken die zijn opgesteld door zijn cliënt in het geding te brengen zonder de inhoud daarvan te kennen;

                                    2.         verweerder zijn cliënt zijn eigen verweer laat voeren ter zitting en zelf niet altijd op zitting verschijnt;

3.                    verweerder verzoeken indient die juridisch onhoudbaar zijn en daarbij onnodig veel stukken in het geding brengt, waardoor klaagster nodeloos op kosten wordt gejaagd;

                     4.         verweerder onwaarheden poneert;

                     5.         verweerder onnodig grievend is;

                     6.         verweerder niet de positie van een advocaat inneemt, zoals die van een advocaat verwacht mag worden.

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft op 3 november 2016 de zaak aangenomen. Op dat moment waren er bij hem twee procedures bekend. De eerste procedure betrof een kort geding over vervangende toestemming, waarin verweerder zijn cliënt heeft bijgestaan ter zitting. De andere procedure betrof een strafzaak. Kort na inname van deze twee zaken bleek dat er nog twee andere zaken aanhangig waren, namelijk een verwijzingszaak bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en een zaak over omgang, gezag en hoofdverblijf bij de rechtbank Oost-Brabant. In beide zaken waren, al voor de betrokkenheid van verweerder, diverse processtukken over en weer ingediend.

4.2      Verweerder heeft op 11 november 2016 namens zijn cliënt verzoeken ingediend bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Verweerder erkent dat deze aanvullende verzoeken niet door hem zijn opgesteld, maar door zijn cliënt. Verweerder betwist echter dat sprake is van het klakkeloos indienen van stukken. Verweerder leest de stukken en corrigeert ze op taalgebruik. Verweerder corrigeert de stukken niet op juridische inhoud, aangezien zijn cliënt hem dat niet toestaat.

4.3      Verweerder erkent daarnaast dat er in de processtukken vorderingen zijn opgenomen waarvan hij weet dat deze juridisch onhoudbaar zijn. De reden dat deze vorderingen toch worden opgenomen, is dat de cliënt van verweerder dat perse wil en verweerder zijn cliënt niet verstoken van rechtshulp wil achterlaten.

5          BEOORDELING

5.1      De klachtonderdelen 1, 2, 3 en 6 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klachtonderdeel 4 en klachtonderdeel 5 zullen afzonderlijk worden behandeld.

Klachtonderdelen 1, 2, 3 en 6

5.2      Klaagster verwijt verweerder dat hij zich onttrekt aan zijn verantwoordelijkheid van advocaat door processtukken die zijn opgesteld door zijn cliënt in het geding te brengen zonder de inhoud daarvan te kennen. Klaagster verwijt verweerder eveneens dat hij zijn cliënt zijn eigen verweer laat voeren ter zitting en zelf niet altijd op zitting verschijnt. Voorts zouden door verweerder namens zijn cliënt verzoeken worden ingediend die juridisch onhoudbaar zijn en die bovendien zijn voorzien van onnodig veel stukken, waardoor klaagster op kosten worden gejaagd. Verweerder neemt volgens klaagster niet de positie van een advocaat in, zoals die van hem verwacht mag worden.

5.3      Verweerder heeft desgevraagd ter zitting erkend dat het voor hem onmogelijk was om een processtuk te maken in het dossier van zijn cliënt omdat het dossier veel te omvangrijk was. Verweerder geeft ter zitting toe dat hij zijn cliënt het processtuk heeft laten maken en dat hij er zijn handtekening onder heeft gezet. Verweerder betwist dat hij ongefilterd stukken zou hebben doorgestuurd. Verweerder stelt wel te hebben gezorgd voor juridische en taalkundige correcties. Zo zou verweerder de onnodig grievende opmerkingen hebben verwijderd.

5.4      Verweerder heeft ter zitting bij de raad voorts aangegeven dat hij zijn cliënt in totaal vier keer heeft bijgestaan. Eerst in een kort geding dat door klaagster aanhangig was gemaakt. Daarna in een strafzaak en in een zaak bij het Hof Arnhem-Leeuwarden. Bij de zittingen in die procedures was verweerder aanwezig. Verweerder erkent dat hij bij een zitting in Den Bosch niet is verschenen. Verweerder geeft aan dat hij toen verhinderd was en daarom met zijn cliënt had afgesproken dat hij ter zitting niet zou verschijnen.

5.5      Tijdens het bemiddelingsgesprek tussen klaagster en verweerder bij de deken heeft verweerder erkend dat hij in deze dossiers onvoldoende de leiding heeft genomen. Verweerder geeft desgevraagd ter zitting aan dat zijn cliënt moeilijk te sturen is en dat hij daarom de door de cliënt zelf gemaakte verzoeken en processtukken heeft ingediend.

5.6      Gedragsregel 1 bepaalt dat de advocaat zich zodanig moet gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad. Gedragsregel 9 bepaalt dat de advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. De advocaat kan zich niet aan deze verantwoordelijkheid onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht. De advocaat moet de leiding nemen en moet zijn cliënt ook tegen zichzelf beschermen. Daarnaast stelt de wet in zaken bij de rechtbank en het gerechtshof procesvertegenwoordiging door een advocaat verplicht. Advocaten mogen er niet aan meewerken dat deze verplichting wordt omzeild. Door procestukken die door de cliënt zijn opgesteld en door verweerder slechts zijn gecorrigeerd in te dienen, gaat verweerder voorbij aan zijn eigen verantwoordelijkheid en handelt hij in strijd met gedragsregels 1 en 9. Bovendien werkt verweerder daardoor mee aan omzeiling van de verplichte procesvertegenwoordiging, hetgeen eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.7      Dat geldt overigens niet alleen voor het indienen van door de cliënt zelf opgestelde stukken, maar ook voor het niet op de zitting verschijnen. Verweerder heeft daardoor in feite zijn cliënt zelf het proces laten voeren, terwijl bijstand door een advocaat verplicht was.

5.8      Door het indien van kansloze verzoeken wordt door verweerder bovendien in strijd met de advocateneed gehandeld. Het is een advocaat immers niet toegestaan om vorderingen in te dienen waarvan hij weet dat deze juridisch volstrekt onhoudbaar zijn. Verweerder had zijn verantwoordelijkheid moeten nemen en had zijn cliënt moeten weerhouden van het indienen van deze kansloze vorderingen. Indien verweerder en zijn cliënt daarover van mening zouden blijven verschillen, had het op de weg van verweerder gelegen om zich te onttrekken en zijn cliënt niet langer bij te staan.

5.9      Door processtukken niet zelf op te stellen, kansloze verzoeken in te dienen en niet te verschijnen ter zitting heeft verweerder in strijd gehandeld met de hiervoor genoemde gedragsregels. Verweerder heeft daardoor het vertrouwen in de advocatuur beschaamd. Daarnaast is de raad van oordeel dat verweerder zich als opvolgend advocaat meer rekenschap had moeten geven van zijn verantwoordelijkheid jegens klaagster. Verweerder had niet alleen de belangen van zijn cliënt in acht mogen nemen, maar had ook rekening moeten houden met de belangen van klaagster, zeker nu het hier om langslepende procedures gaat waar eerder al diverse advocaten voor cliënt van verweerder hebben opgetreden en zich hebben onttrokken.

5.10    Door de wijze van procederen van verweerder wordt de zaak onnodig complex en wordt de voortgang van de procedure gefrustreerd. Door zijn cliënt de vrije hand te geven wordt deze op geen enkele manier geremd in het blijven produceren van stukken. Verweerder had moeten proberen om structuur in de procedure aan te brengen. Door dat niet te doen, maar klaagster te overladen met door zijn cliënt geproduceerde stukken, heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de belangen van klaagster. Het wordt op deze wijze voor klaagster onmogelijk gemaakt om op behoorlijke wijze verweer te voeren. De advocaatkosten van klaagster lopen hierdoor onevenredig hoog op. Verweerder had, gelet op gedragsregel 23 lid 2, het maken van onnodige kosten moeten vermijden en had derhalve rekening moeten houden met de financiële belangen van klaagster.

5.11    Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregels 1, 9 en 23 lid 2. De klachtonderdelen 1, 2, 3 en 6 zijn derhalve gegrond.

Klachtonderdeel 4

5.12    Klaagster verwijt verweerder dat verweerder onwaarheden zou poneren. Verweerder betwist dit. Uitgangspunt voor de beoordeling van dit klachtonderdeel is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met de cliënt goed dunkt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. De bedoelde vrijheid is echter niet onbeperkt. Deze vrijheid vindt haar beperking onder meer hierin dat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten en (b) dat de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen. Met betrekking tot de onder (b) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat de advocaat in beginsel mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal. De advocaat is slechts in uitzonderingsgevallen verplicht de juistheid van het feitenmateriaal te verifiëren.

5.13    De raad heeft in het onderhavige geval niet kunnen vaststellen dat er door verweerder onwaarheden zijn geponeerd. Klaagster heeft daartoe onvoldoende gesteld. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel 5

5.14    Klaagster verwijt verweerder dat hij zich onnodig grievend over haar zou hebben uitgelaten. Verweerder heeft ter zitting juist aangegeven dat hij de onnodige grievende passages uit de door zijn cliënt zelf opgestelde stukken heeft verwijderd. In reactie op de door klager gegeven voorbeelden van uitlatingen die als onnodig grievend worden aangemerkt, heeft verweerder uitgelegd waarom die woorden in de processtukken zijn gebezigd en dat dit wel een feitelijke achtergrond kent. Het mag zo zijn dat die woordkeuze klager onwelgevallig is, hij wordt door de raad niet als onnodig grievend aangemerkt.  Daarmee is dit klachtonderdeel eveneens ongegrond.

Verzoek oplegging bijzondere voorwaarde

5.15    Klaagster heeft de raad verzocht om aan verweerder een maatregel op te leggen met daaraan als bijzondere voorwaarde gekoppeld de verplichting tot het betalen van een bedrag van € 5.000, - als schadevergoeding.

5.16    Op grond van artikel 48b lid 1 van de Advocatenwet kan de tuchtrechter bij het opleggen van een maatregel (als bijzondere voorwaarde) een schadevergoeding opleggen tot een bedrag van maximaal € 5.000, -.

5.17    Dit verzoek wordt door de raad afgewezen omdat het bedrag van                         € 5.000, - onvoldoende is onderbouwd. Ter onderbouwing van dit bedrag zijn door klaagster twee facturen van haar advocaat in het geding gebracht, maar de kosten van de advocaat van klaagster zijn niet allemaal schade. Ook zonder het handelen van verweerder had klaagster namelijk advocaatkosten moeten maken. De facturen van de advocaat van klaagster komen derhalve niet voor schadevergoeding in aanmerking. Nu klaagster haar verzoek niet op een andere wijze heeft onderbouwd, moet de raad het verzoek van klaagster om oplegging van een bijzonder voorwaarde afwijzen.

6          MAATREGEL

6.1      De raad is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de verweten gedragingen oplegging van een berisping op zijn plaats is. Verweerder heeft zijn verantwoordelijkheid als advocaat niet genomen door zijn cliënt processtukken te laten opstellen en zijn cliënt niet af te remmen. Verweerder heeft daarmee onvoldoende rekening gehouden met de belangen van klaagster. De maatregel van berisping acht de raad in deze omstandigheden passend en geboden.

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht (deels) gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,- aan reiskosten.

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag dient te worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart klachtonderdelen 1, 2,3 en 6 gegrond;

-        klachtonderdelen 4 en 5 ongegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die de klagende partij voor de betaling van het griffierecht van € 50, - heeft moeten maken, binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van reiskosten die de klagende partij heeft moeten maken, vastgesteld op € 25, - binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld op € 1.000, - binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk , voorzitter, mrs. J.F.E. Kikken, W.H.N.C. van Beek leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 november 2017

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 14 november 2017

verzonden aan:

-            klaagster

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland – West Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen [en de afwijzing van het verzoek ex artikel 48 lid 10 Advocatenwet] hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

         klaagster

-            verweerder

         de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland – West Brabant

        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen [en de toewijzing van het verzoek ex artikel 48 lid 10 Advocatenwet],  hoger beroep bij het Hof van Discipline

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland – West Brabant

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl