ECLI:NL:TADRSHE:2017:199 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-599/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:199
Datum uitspraak: 27-11-2017
Datum publicatie: 29-11-2017
Zaaknummer(s): 17-599/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Confraternele correspondentie in het geding gebracht. De raad heeft rekening gehouden met excuses en intrekking van de gewraakte producties en daarom volstaan met het opleggen van een waarschuwing. Weergave van standpunt van cliënten dat klagers zich schuldig hebben gemaakt aan een economisch delict niet nodeloos grievend. Klacht gedeeltelijk gegrond, waarschuwing

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 27 november 2017

in de zaak 17-599/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 14 december 2016 heeft klager sub 3 mede namens klagers sub 1 en 2 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 7 augustus 2017 met kenmerk K16-145 a,b en c , door de raad ontvangen op 8 augustus 2017 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement   Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 oktober 2017 in aanwezigheid van de gemachtigde van klagers, verweerder en de gemachtigde van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 7 augustus 2017, met bijlagen;

-       de brief van verweerder van 31 augustus 2017;

-       de brief van de gemachtigde van klagers van 6 oktober 2017, met bijlage;

-       de brief van klager sub 3 van 9 oktober 2017, met bijlage.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerder heeft namens zijn cliënt klagers sub 1 en 2 op 29 juli 2016 gedagvaard. Verweerder heeft bij voormelde dagvaarding onder meer de volgende producties overgelegd:

productie  9: faxbericht van klager sub 3 aan verweerder dd. 23 april 2015

productie11: e-mail van klager sub 3 aan verweerder dd. 21 augustus 2015

productie 12 :faxbericht/e-mail  van verweerder aan klager sub 3 van 3 september 2015

2.2      Klager sub 3 treedt in voormelde procedure op als advocaat van klagers sub 1 en 2. Klager sub 3 heeft verweerder bij brief van 12 december 2016 erop gewezen dat hij zonder toestemming van klager sub 3 confraternele correspondentie had overgelegd en aldus in strijd met gedragsregel 12 handelde. Klager sub 3  stelde verweerder voor, onder schadeloosstelling van klagers sub 1 en 2, de procedure in te trekken en deze eventueel opnieuw aanhangig te maken zonder overlegging van de correspondentie van klager sub 3.

2.3      Verweerder schreef bij brief van 14 december 2016 onder meer het volgende: “ (…..) Wat uw cliënten betreft is het evident dat zij cliënt al dan niet opzettelijk schade hebben berokkend door de leaseovereenkomst in weerwil van de overeenkomst per direct te beëindigen. Uw cliënten hebben vervolgens het onderzoek van de deskundige verhinderd en ook nog eens een economisch delict gepleegd.

2.4      Verweerder heeft bij brief van 23 januari 2017 aan de rechtbank Gelderland de producties 9,11 en 12 ingetrokken.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.         verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 12;

2.         verweerder zich in zijn brief van 14 december 2016 onnodig grievend heeft uitgelaten door klagers sub 1 en 2  te beschuldigen van een economisch delict.

4          VERWEER

4.1      De door verweerder in rechte overgelegde correspondentie is niet aan te merken als confraternele correspondentie. De brieven van klager sub 3 waren immers op rechtsgevolg gericht en de brief van verweerder een reactie hierop. Verweerder heeft, voor zover vereist, bij brief van 14 december 2016 alsnog om toestemming aan klager sub 3 gevraagd en bij uitblijven daarvan bij brief van 23 januari 2017 de producties bij de rechtbank ingetrokken. Klagers sub 1 en 2 zijn niet in hun belang geschaad.

4.2     Verweerder heeft zich in zijn brief van 14 december 2016 niet nodeloos grievend over klagers sub 1 en 2 uitgelaten. De cliënt van verweerder is van mening dat klagers sub 1 en 2 een economisch delict hebben gepleegd. Hij heeft in zijn brief van 14 december 2016 enkel het standpunt van zijn cliënt weergegeven. Verweerder heeft in zijn brief geen dreigementen geuit. Hij heeft wel geconstateerd dat klager sub 3 zich veelvuldig had schuldig gemaakt aan overtreding van de gedragsregels.

5          BEOORDELING

Ad onderdeel 1

5.1      Vast staat dat verweerder bij de dagvaarding bij de producties 9,11 en 12 brieven van klager sub 3 aan verweerder heeft overgelegd. Verweerder heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat voormelde brieven geen confraternele correspondentie betrof, maar ter zitting van de raad heeft verweerder erkend dat hij gedragsregel 12 formeel heeft geschonden.  De raad stelt vast dat verweerder zonder overleg met klager sub 3 in rechte een beroep heeft gedaan op confraternele correspondentie tussen klager sub 3 en verweerder, wat verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Verweerder heeft de betreffende producties uiteindelijk wel ingetrokken, maar dat laat onverlet dat verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 12 en doet niets af aan het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Het eerste onderdeel van de klacht is gegrond.

Ad onderdeel 2

5.2     Klagers verwijten verweerder zich nodeloos grievend jegens klagers sub 1 en sub 2 te hebben uitgelaten door hen te beschuldigen van een economisch delict. Verweerder heeft in zijn brief van 14 december 2016 het standpunt van zijn cliënten over de handelwijze van klagers sub 1 en 2 weergegeven. Verweerder heeft hiermee de grens die hem als advocaat van de wederpartij ten opzichte van klagers sub 1 en 2 vrijstaat naar het oordeel van de raad niet overschreden. Ook de stelling dat klager sub 3 voortdurend in strijd met de gedragsregels handelde is, gelet op de meerdere over en weer ingediende klachten,  niet als nodeloos grievend aan te merken. De raad zal het tweede onderdeel van de klacht daarom ongegrond verklaren.

6          MAATREGEL

6.1      De raad houdt bij de oplegging van de maatregel  rekening met de omstandigheid dat verweerder de producties waarop het eerste onderdeel van de klacht betrekking heeft in rechte heeft ingetrokken en dat hij voor zijn handelwijze zijn excuses heeft aangeboden en zal daarom volstaan met het opleggen van de maatregel waarschuwing.

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht (gedeeltelijk) gegrond is verklaard, moet verweerder het door klagers betaalde griffierecht aan hen haarvergoeden.

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klagers in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,00 aan reiskosten.

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op

EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart  klachtonderdeel 1 gegrond;

-        verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;

--       legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klagers,

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van

EUR 50,00 aan klagers;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van

EUR 1.000,00 aan de  Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. M.E. Bartels , voorzitter, mrs. L.W.M. Caudri en L.R.G.M. Spronken , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 november 2017.

Griffier                                                                                 Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 27 november 2017

verzonden aan:

-            klagers

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant     

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

         klagers

-            verweerder

         de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het  gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant      

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl