ECLI:NL:TADRSHE:2017:197 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-531/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:197
Datum uitspraak: 27-11-2017
Datum publicatie: 06-12-2017
Zaaknummer(s): 17-531/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Een advocaat kan niet worden verplicht een (appel)procedure te voeren indien die advocaat geen mogelijkheden ziet deze met succes te voeren. Uit dossier volgt dat advocaat veelvuldig met klaagster heeft gecommuniceerd. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 27 november 2017

in de zaak 17- 531/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 7 februari 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 12 juli 2017 met kenmerk K17-017 , door de raad ontvangen op 14 juli 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 oktober 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Mevrouw M. was als toehoorster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken dd.12 juli 2017, met bijlagen;

-       de brief van klaagster dd. 24 juli 2017, met bijlagen;

-       de brief van klaagster dd. 23 augustus 2017, met bijlagen;

-       de brief van klaagster dd. 22 september 2017, met bijlagen;

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Bij beschikking van 5 juli 2011 heeft de kinderrechter  in de rechtbank Limburg de dochter van klaagster, verder te noemen N, onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau jeugdzorg. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 21 december 2011 de beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling alsnog afgewezen.

2.2      Klaagster is bij vonnis van de kantonrechter van 7 november 2011 veroordeeld tot een geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis waarvan € 200,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar wegens overtreding van artikel 2 lid 1 Leerplichtwet 1969. Het gerechtshof heeft bij arrest van 28 februari 2013 het vonnis van de kantonrechter vernietigd en niet bewezen verklaard dat klaagster het haar ten laste gelegde had begaan en haar daarvan vrijgesproken.

2.3      Klaagster heeft procedures aanhangig gemaakt tegen de Raad voor de Kinderbescherming/Minister van Veiligheid en Justitie , de besturen van de rechtbank Limburg en gerechtshof ’s-Hertogenbosch en de gemeente Heerlen. De procedures hadden betrekking op de besluiten tot afwijzing van de verzoeken van klaagster tot verwijdering van persoonsgegevens uit de registraties/archieven van de betreffende instanties. Klaagster werd hierin aanvankelijk bijgestaan door mr. X.

2.4      Klaagster heeft zich in september 2015 tot verweerster gewend inzake de aansprakelijkstelling van het Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming voor de immateriële schade die N had opgelopen ten gevolge van het traject omtrent de ondertoezichtstelling en de strafzaak tegen klaagster.

2.5      Verweerster heeft de rechtsbijstand aan klaagster in de volgende zaken van mr. X overgenomen:

-       klaagster/Raad voor de Kinderbescherming (Minister van Veiligheid en Justitie)

-       klaagster / bestuur rechtbank Limburg en gerechtshof ’s-Hertogenbosch

          Verweerster heeft klaagster bij brief van 14 februari 2016 bericht dat de toevoeging in de zaak tegen de gemeente Heerlen geen ruimte meer bood voor verdere werkzaamheden. Verweerster heeft klaagster bericht het dossier desondanks te hebben bestudeerd. Zij adviseerde klaagster af te zien van de hoorzitting aangezien de voorgaande advocaat van klaagster in haar bezwaarschrift alles had aangevoerd en verweerster daarop geen aanvullingen meer had. Verweerster heeft klaagster bericht haar in ieder geval niet bij te kunnen staan bij de hoorzitting. De gemeente Heerlen heeft het bezwaar van klaagster bij beslissing van 8 april 2016 gegrond verklaard.

2.6      Klaagster heeft bij brieven van 9 en 13 maart 2015 de rechtbank en het gerechtshof namens klaagster verzocht alle strafdossiers van klaagster en haar gezin uit het archief te verwijderen. Het gerechtsbestuur van beide gerechten hebben de verzoeken van klaagster afgewezen.

2.7      Verweerster heeft namens klaagster bij de rechtbank Gelderland verzoekschriften ingediend. De verzoekschriften hadden betrekking op het verwijderen van de dossiers betreffende de ondertoezichtstelling van N uit de archieven. De rechtbank Gelderland heeft de verzoeken van klaagsters bij beschikking dd. 25 april 2016 afgewezen. Verweerster heeft per email van 6 mei 2016 aan klaagster bevestigd dat zij ermee instemde om geen hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 25 april 2016.

2.8      De Minister van Veiligheid en Justitie heeft bij besluit van 13 maart 2015 het verzoek van klaagster van 9 maart 2015 tot het verwijderen van alle (straf)dossiers van klaagster en haar gezin, meer in het bijzonder haar dochter N, uit de archieven, afgewezen. Klaagster heeft op 22 april 2015 tegen dit besluit bezwaar ingediend. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft het bezwaar van kaagster bij besluit van 3 augustus 2015 ongegrond verklaard. Klaagster heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank Limburg. De rechtbank Limburg heeft het beroep bij uitspraak van 25 maart 2016 ongegrond verklaard.

2.9      Verweerster heeft klaagster per e-mail van 29 maart 2016 klaagster gewezen op de beroepstermijn van 6 weken  tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 maart 2016 en daarbij aangegeven dat zij, alles overziende, hoger beroep niet aanraadde. Op 2 mei 2016 heeft verweerster klaagster nogmaals afgeraden om tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 maart 2016 hoger beroep in te stellen. Verweerster heeft per e-mail van 2 mei 2016 het besluit om geen hoger beroep bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te zullen stellen bevestigd. Klaagster heeft per e-mail van 6 mei 2016 aan verweerster bericht het advies van verweerster op te zullen volgen.

2.10     Klaagster schreef per e-mail van 9 mei 2016 het volgende aan verweerster:

"Ten aanzien van mijn instemming had ik naar mijn idee geen keus, gezien het feit dat u nogal stellig mededeelde om geen hoger beroep in te stellen.. Daarbij blijf ik van mening dat beide beschikkingen dd. 25 maart en 25 april 2016 op onterechte gronden waren gebaseerd en er afdoende handvaten aanwezig waren om in beroep te gaan. Alleen al het feit dat mijn belangen niet worden meegenomen en niet alle gegevens zijn gearchiveerd was naar mijn mening afdoende om in beroep te gaan.

In die zin acht ik het wenselijk om deze zaak nog niet af te sluiten, daar ik eerst nog naar mogelijkheden op zoek wil gaan.”

2.11    Verweerster heeft klaagster per e-mail van 19 mei 2016 bericht onvoldoende juridische gronden te zien om naar aanleiding van de gebeurtenissen die tot de strafzaak en de ondertoezichtstelling hadden geleid, met succes een letselschadeprocedure voor N te starten. Verweerder stelde dat het moeilijk zou zijn om het oorzakelijk verband tussen schade, letsel en de gebeurtenissen goed in kaart te brengen. Verweerster heeft klaagster aangeraden, indien zij zelf tot aansprakelijkheidstelling wenste over te gaan, de verjaring bij brief in mei of juni 2016 te stuiten. Verweerster schreef klaagster hierin verder niet te kunnen bijstaan.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat: zij de belangen van klaagster niet naar behoren heeft behartigd door:

1.         in twee procedures geen rechtsmiddel in te stellen

2.         het verzoek van klaagster tot aansprakelijkheidsstelling van betrokken instanties niet naar behoren te behandelen

3.         ten onrechte een wijziging toevoeging aan te vragen

4.         niet te reageren op diverse vragen van klaagster

4          VERWEER

4.1      Verweerster heeft lopende procedures overgenomen van de voormalige advocaat van klaagster. Ter zake van de aansprakelijkheidszaak heeft verweerster met klaagster afgesproken dat zij deze zaak zou bestuderen en een haalbaarheidsonderzoek zou doen.

4.2      Klaagster is teleurgesteld over de beschikking van de rechtbank Gelderland en het feit dat verweerster geen mogelijkheden zag voor een aansprakelijkheidszaak voor haar dochter. Verweerster heeft begrip voor het standpunt en de situatie van klaagster, maar zij heeft tegelijkertijd de taak om te handelen op basis van haar inschatting van de haalbaarheid van bepaalde zaken.

5          BEOORDELING

Ad onderdeel 1

5.1     Klaagster verwijt verweerster geen hoger beroep tegen de beschikkingen van de rechtbank Limburg dd. 25 maart 2016 en de rechtbank Gelderland van 25 april 2016  van de rechtbank te hebben ingesteld. De raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde niet vaststellen dat verweerster de opdracht om hoger beroep in te stellen tegen de beschikkingen van de rechtbank Limburg respectievelijk Gelderland heeft aanvaard. Verweerster heeft per e-mails dd. 29 maart, 2 en 6 mei 2016 klaagster geadviseerd niet in hoger beroep te gaan. Een advocaat is niet gehouden hoger beroep in te stellen indien die advocaat geen mogelijkheid ziet de appelprocedure met succes te voeren. Verweerster heeft voldoende gecommuniceerd geen goede gronden voor het instellen van hoger beroep te zien en heeft klaagster gewezen op de beroepstermijn. Gelet op voormelde correspondentie van verweerster aan klaagster acht de raad de stelling van klaagster dat verweerster telefonisch heeft toegezegd hoger beroep in te stellen niet aannemelijk.

5.2     De raad volgt klaagster evenmin in haar stelling dat verweerster de zaken van klaagster tegen de wil van klaagster heeft gesloten. Verweerster heeft zich beperkt tot de mededeling dat zij geen hoger beroep in zou stellen en heeft haar dossiers gesloten. Verweerster heeft klaagster gewezen op de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep en daarbij behorende beroepstermijn. Het lag vervolgens op de weg van klaagster nadere stappen tot het instellen van hoger beroep te nemen. De raad zal het eerste onderdeel van de klacht op grond van het bovenstaande afwijzen.

Ad onderdeel 2

5.2     Verweerster heeft het dossier van klaagster met het oog op een eventuele aansprakelijkstelling van de betreffende instanties voor de door de dochter van klaagster geleden (immateriële) schade bestudeerd en is daarna tot de conclusie gekomen dat zij hiertoe geen mogelijkheden zag. Zij heeft haar standpunt ter zake gemotiveerd aan klaagster kenbaar gemaakt. Ook hier geldt dat een advocaat niet kan worden verplicht een procedure aan te spannen indien zij geen mogelijkheden ziet deze met succes te voeren. Ter zake valt verweerster tuchtrechtelijk evenmin een  verwijt te maken, zodat ook het tweede onderdeel van de klacht ongegrond is.

Ad onderdeel 3

5.3     Verweerster heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, gelet op de declaratie van de in de zaak tegen de gemeente Heerlen verleende toevoeging en de financiële afrekening daarvan met de voorgaande advocaat van klaagster, genoodzaakt was om, hoewel door verweerster in die zaak geen werkzaamheden meer waren verricht en door de gemeente H reeds op het door de voormalige advocaat van klaagster ingediende bezwaarschrift was beslist, een wijziging van de aan de voormalige advocaat van klaagster verleende toevoeging aan te vragen. Het derde onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ad onderdeel 4

5.4     De raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde niet vaststellen dat verweerster onvoldoende heeft gereageerd op vragen van klaagster. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat verweerster veelvuldig met klaagster heeft gecorrespondeerd en gecommuniceerd. Nu klaagster niet concreet heeft aangetoond welke vragen van klaagster onbeantwoord zijn gebleven zal de raad het vierde onderdeel als feitelijk ongegrond afwijzen

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.E. Bartels , voorzitter, mrs. L.W.M. Caudri en L.R.G.M. Spronken , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 november 2017.

Griffier                                                                                 Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 27 november 207

verzonden aan:

-            klaagster

-            verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg   

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            klaagster

-            verweerster

        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg

        de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl