ECLI:NL:TADRSHE:2017:195 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-760/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:195
Datum uitspraak: 27-10-2017
Datum publicatie: 28-11-2017
Zaaknummer(s): 17-760/DB/LI
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat is over de financiële afspraken met cliënt geen verantwoording verschuldigd aan de wederpartij. Voor het overige niet gebleken dat advocaat informatie heeft achtergehouden waardoor de wederpartij zou zijn geschaad.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 27 oktober 2017

in de zaak 17-760/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 18 september 2017 met kenmerk K17-053, door de raad ontvangen op 19 september 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1       Klaagster was in dienst van de cliënte van verweerster, een vereniging, verder ook te noemen X. De subsidie van de provincie Limburg (provincie) aan X is bij besluit van 15 december 2015 met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken. X heeft op 30 oktober 2016 bij de provincie een afbouwsubsidie aangevraagd ter afronding van haar activiteiten en opheffing van de vereniging. Op 9 december 2016 zijn de aanvullende gegevens bij de provincie ingediend. Op 19 december 2016 heeft een kantoorgenoot van verweerster (wegens ziekte van verweerster) de gemachtigde van klaagster geïnformeerd over de subsidieaanvraag. De gemachtigde van klaagster heeft klaagster per e-mails van 20 en 29 december 2016 geïnformeerd over de subsidieaanvraag van X.

1.2       De provincie heeft bij besluit van 8 maart 2017 een afbouwsubsidie ad              € 50.000,- aan X verleend. Verweerster heeft de gemachtigde van klaagster per email van 20 maart 2017 bericht dat aan X de afbouwsubsidie was verleend en dat diende te worden bekeken hoe X kon worden opgegeven. Zij verzocht de gemachtigde van klaagster haar te berichten of een minnelijke regeling om tot een einde van de arbeidsovereenkomst met klaagster te komen tot de mogelijkheden behoorde. De gemachtigde van klaagster heeft verweerster per email van eveneens 20 maart 2017 bericht klaagster die arbeidsongeschikt was, te zullen adviseren om geen minnelijke regeling te treffen zo lang er geen uitzicht was op haar herstel. Op 29 maart 2017 heeft telefonisch overleg tussen verweerster en de gemachtigde van klaagster plaatsgevonden, waarbij de mogelijkheid van een te treffen minnelijke regeling is besproken. De gemachtigde van klaagster heeft toen opnieuw bericht dat een minnelijke regeling niet kon worden bereikt vanwege de arbeidsongeschiktheid van klaagster.

1.3       Op 3 april 2017 heeft verweerster ten behoeve van X een ontslagaanvraag om bedrijfseconomische redenen voor klaagster bij het UWV ingediend.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerster informatie ten aanzien van de aan de provincie verzochte afbouwsubsidie en de aan het UWV verzochte ontslagvergunning voor de gemachtigde van klaagster heeft achtergehouden;

2.    verweerster haar cliënte onjuist heeft geadviseerd over

a.    het recht van haar cliënte op gesubsidieerde rechtsbijstand

b.    de haalbaarheid van een verzoek tot ontslagvergunning voor klaagster op grond van bedrijfseconomische redenen

3             VERWEER  

3.1       Wegens afwezigheid van verweerster, heeft een kantoorgenoot van verweerster, de gemachtigde van klaagster op 19 december 2016 geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de aanvraag van de afbouwsubsidie. Dit blijkt uit de door klaagster overgelegde correspondentie. Er is door verweerster geen informatie achtergehouden noch verkeerde informatie verstrekt. Verweerster heeft de gemachtigde van klaagster per e-mail van 20 maart 2017 geïnformeerd over de door de provincie verleende afbouwsubsidie. Verweerster heeft daarbij opgemerkt dat er zou worden gewerkt naar een ontbinding van X. Zij heeft de gemachtigde van klaagster verzocht haar te berichten of er door een minnelijke regeling tot een einde van het dienstverband kon worden gekomen. Verweerster heeft op 29 maart 2017 hierover telefonisch overleg met de gemachtigde van klaagster gevoerd. De conclusie van het gesprek was dat een minnelijke regeling niet zou worden bereikt vanwege het feit dat klaagster nog immer arbeidsongeschikt was. Omdat X haar bedrijfsactiviteiten zou beëindigen en zou worden ontbonden is het UWV verzocht een ontslagvergunning te verlenen. Dat was bij de (gemachtigde van) klaagster genoegzaam bekend.

3.3       Klaagster heeft bij het tweede onderdeel van de klacht geen eigen belang. Verweerster hoeft voor het al dan niet aanvragen van een toevoeging ten behoeve van X en de advisering aan X ter zake de mogelijkheden de arbeidsrelatie via het UWV te laten beëindigen, aan klaagster geen verantwoording af te leggen. De stelling dat verweerster X onjuist heeft geïnformeerd over de mogelijkheid van het aanvragen van een toevoeging is overigens onjuist. De verzochte ontslagvergunning is op 8 mei 2017 door het UWV verleend, zodat het tweede onderdeel van de klacht ook inhoudelijk ongegrond is.

4             BEOORDELING

4.1      De klacht betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij  de beoordeling van een dergelijke klacht geldt als uitgangspunt dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot maar mag ook niet worden misbruikt, wat het geval kan zijn als de belangen van de wederpartij (klaagster) nodeloos worden geschaad. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Ad onderdeel 1

4.2      Klaagster verwijt verweerster informatie voor haar gemachtigde te hebben achtergehouden betreffende de aanvraag van de afbouwsubsidie en de ontslagaanvraag bij het UWV. Uit de aan de voorzitter van de raad overgelegde correspondentie blijkt dat een kantoorgenoot van verweerster klaagsters gemachtigde op 19 december 2016 heeft geïnformeerd over de stand van zaken van de subsidieaanvraag bij de provincie van 30 oktober respectievelijk 9 december 2016, welke informatie de gemachtigde van klaagster eind december 2016 aan klaagster heeft doorgegeven. De voorzitter is niet gebleken dat verweerster informatie over de aanvraag van de subsidie heeft achter gehouden dan wel onjuiste informatie heeft verstrekt. Ten aanzien van het tweede verwijt dat verweerster klaagster niet heeft geïnformeerd over de ontslagaanvraag bij het UWV overweegt de voorzitter het volgende. Verweerster heeft bij herhaling met de gemachtigde van klaagster gesproken over de ontvangen afbouwsubsidie ten gevolge waarvan haar cliënte diende over te gaan tot staking van haar werkzaamheden en  ontbinding. Verweerster heeft schriftelijk en telefonisch overleg gevoerd met de gemachtigde van klaagster over een eventuele minnelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst met klaagster. De gemachtigde van klaagster heeft steeds te kennen gegeven dat klaagster, zolang geen zicht was op haar herstel, hier niet open voor stond. Naar het oordeel van de voorzitter was, gelet op de op handen zijnde ontbinding van X,  hiermee voor klaagster voldoende kenbaar, althans had zij kunnen en moeten begrijpen, dat indien zij niet zou instemmen met een minnelijke regeling, een ontslagaanvraag zou volgen. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster valt te maken door klaagster niet meer expliciet te berichten dat de ontslagaanvraag bij het UWV was ingediend. Anders dan klaagster stelt stuurde verweerster de aanvraag niet aan klaagster in plaats van aan haar gemachtigde, maar werd de aanvraag door het UWV (direct) aan klaagster gestuurd.

Ad onderdeel 2 sub a

4.3      Het tweede onderdeel van de klacht onder a heeft betrekking op de financiële afspraken tussen verweerster en haar cliënte.  Ter zake komt klaagster geen klachtrecht toe. Verweerster is over de financiële afspraken, die zij met haar cliënte voor haar werkzaamheden maakt, geen verantwoording aan klaagster als wederpartij van haar cliënte verschuldigd.

Ad onderdeel 2 sub b

4.4      Verweerster is over haar adviezen aan haar cliënte  evenmin verantwoording verschuldigd aan klaagster. Dit is slechts anders indien klaagster door de adviezen van verweerster nodeloos in haar belangen zou zijn geschaad. Om dit te kunnen beoordelen dient klaagster in onderdeel 2 sub b ontvankelijk te worden verklaard

4.5      Vast staat dat op 8 mei 2017 door het UWV een ontslagvergunning aan X is verleend. Hiermee is komen vast te staan dat verweerster X niet onjuist heeft geïnformeerd over de haalbaarheid van de ontslagaanvraag. Verweerster heeft gehandeld in het belang van haar cliënte. Dat klaagster hierdoor nodeloos in haar belangen zou zijn geschaad is niet gebleken. Derhalve valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster hiervan kan worden gemaakt.

4.6      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet onderdeel 1 en onderdeel 2 sub b van de klacht kennelijk ongegrond verklaren en onderdeel 2 sub a van de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

BESLISSING

De voorzitter verklaart met toepassing van artikel 46j Advocatenwet:

onderdeel 1 en onderdeel 2 sub b van de klacht kennelijk ongegrond;

onderdeel 2 sub a van de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 27 oktober 2017.

Griffier                                                                        Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 30 oktober 2017

verzonden aan:

- klaagster

-  verweerster

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager/klaagster, verweerder/verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement   binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch,

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

                     a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl