ECLI:NL:TADRSHE:2017:171 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-412/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:171
Datum uitspraak: 04-09-2017
Datum publicatie: 25-09-2017
Zaaknummer(s): 17-412/DB/ZWB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp:
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft, ondanks financiële nood van klaagster, geen verzoek om voorlopige voorzieningen ingediend. Het feit dat klaagster daar niet om had gevraagd betekent niet dat verweerder niet toch had moeten begrijpen dat klaagster daaraan wel behoefte had. Verweerder heeft onvoldoende met klaagster gecommuniceerd door haar niet te informeren over de kans van slagen van eventueel in te dienen voorlopige alimentatieverzoeken, door tot tweemaal toe uitstel te vragen zonder daarover met klaagster te overleggen en te late toezending van het concept verweerschrift. Het indienen van een algemeen verweerschrift heeft niet tot afwijzing van alimentatieverzoeken geleid en niet is gebleken dat verweerder teveel tijd had geschreven of zijn tijd vanwege gebrekkige kwaliteit had moeten matigen. Klachtonderdeel 1 en 3 gegrond. Klacht voor het overige ongegrond. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 4 september 2017

in de zaak 17-412/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 22 juli 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 29 mei 2017 met kenmerk K16-093, door de raad ontvangen op 30 mei 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 juli 2017 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. V., en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen en van de volgende stukken:

- de nagekomen brief van de gemachtigde van klaagster van 16 juni 2017 met bijlagen;

- de nagekomen brief van verweerder van 19 juni 2017 met bijlagen;

- de nagekomen brief van de gemachtigde van klaagster van 4 juli 2017 met bijlage;

- de nagekomen brief van verweerder van 7 juli 2017.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster heeft zich op 10 februari 2015 tot verweerder gewend in verband met een echtscheidingsprocedure. Verweerder heeft daarop met de advocaat van de wederpartij van klaagster gecorrespondeerd waarbij hij heeft gepoogd tot een regeling in der minne te komen.

2.2 Op 17 maart 2015 heeft klaagster een email aan verweerder gestuurd waarin zij schrijft dat er heftige ontwikkelingen zijn die zij met verweerder wil bespreken. In diezelfde email vraagt klaagster verweerder om voorlopig nog geen verzoek tot echtscheiding in te dienen. Op 18 maart 2015 heeft klaagster telefonisch met verweerder over de door haar genoemde ontwikkelingen gesproken en nogmaals gevraagd om de procedure te rekken.

2.3 Verweerder heeft in zijn email van 30 maart 2015 klaagsters verzoek bevestigd en geschreven dat hij, zolang klaagster hem geen opdracht geeft de procedure tot echtscheiding op gang te brengen, hij dit niet zal doen en voorts dat het zelfde geldt voor het eventueel starten van een voorlopige voorzieningenprocedure.

2.4 Op 19 april 2015 heeft klaagster verweerder per mail diens mededeling bevestigd dat hij de echtscheidingsprocedure gaat starten en voorts om, zodra het verzoek tot echtscheiding is ingediend, de procedure te vertragen. Op 18 mei 2015 heeft de advocaat van klaagsters wederpartij het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend.

2.5 Aan verweerder werd in de echtscheidingsprocedure een uitstel voor verweer verleend tot 14 juli 2015. Op 8 juni 2015 heeft een bespreking tussen klaagster en verweerder plaats gehad. Nadien heeft klaagster verweerder nog aanvullende stukken toegestuurd. Op 22 juni 2015 heeft klaagster een email aan verweerder gestuurd waarin zij schrijft dat het water haar aan de lippen staat voor wat betreft haar financiële situatie. Op 7 juli 2015 heeft klaagster verweerder gemailed dat ze op haar eerdere e-mails niets heeft vernomen, spreekt zij over haar financiële situatie en vraagt zij of er niet toch een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen moet worden ingediend.

2.6 Op 8 juli 2015 heeft de secretaresse van verweerder geantwoord en bericht dat verweerder een nader uitstel tot 11 augustus 2015 heeft gevraagd en gekregen voor het indienen van zijn verweerschrift. Klaagster heeft op 13 juli 2015 nogmaals een email aan verweerder gestuurd waarin zij klaagt over haar financiële situatie.

2.7 Verweerder heeft klaagster op 17 juli 2015 gebeld en gezegd nog niet aan het verweerschrift te zijn toegekomen en te proberen dit op 20 juli 205 gereed te hebben en anders een nader uitstel te vragen. Klaagster heeft op 23 juli 2015 een email aan verweerder gestuurd waarin zij schrijft haar vakantie te hebben geannuleerd omdat het verweerschrift nog niet klaar was. In diezelfde email spreekt klaagster wederom over haar financiële situatie. Eveneens op 23 juli 2015 heeft verweerder aan klaagster gemailed dat hij de rechtbank om een nader uitstel van één week zal verzoeken. Op 3 augustus 2015 wordt klaagster per email geïnformeerd over het feit dat verweerder nogmaals een uitstel heeft gevraagd en dat de advocaat van de wederpartij al had laten weten daarmee niet akkoord te gaan. Klaagster heeft op 3 augustus 2015 onder meer aan verweerder bericht dat zij het vervelend vindt verweerder te moeten aanspreken op het bij herhaling niet nakomen van afspraken. Op 14 augustus 2015 heeft klaagster van verweerders secretaresse mondeling vernomen dat uitstel voor verweer was verleend tot 18 augustus.

2.8 Op 17 augustus 2015 om 17:13 uur heeft verweerder het concept verweerschrift aan klaagster gestuurd met de mededeling dat het verweerschrift uiterlijk 18 augustus 2015 bij de rechtbank moest worden ingediend.

2.9 Klaagster heeft zich in januari 2016 tot een andere advocaat gewend die de zaak van verweerder heeft overgenomen. Bij brief van 22 juli 2016 heeft klaagster zich met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1. hij geen voorlopige voorzieningen heeft gevraagd, waardoor klaagster de kinderbijdrage over de periode gelegen voor de beschikking van de rechtbank, is misgelopen.

2. hij alleen een algemeen verweerschrift met tegenverzoek heeft ingediend, dat gebrekkig was onderbouwd, hetgeen ertoe heeft geleid dat er geen partneralimentatie is toegewezen en kinderalimentatie niet met terugwerkende kracht is toegewezen;

3. hij slecht met klaagster heeft gecommuniceerd;

4. hij de door hem geschreven tijd had moeten matigen vanwege de gebrekkige kwaliteit;

5. hij te veel tijd heeft geschreven in het dossier, waardoor de opvolgend advocaat weinig tijd restte;

4 VERWEER

4.1 Verweerder is van mening dat door hem niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerder wijst op de email van klaagster van 17 maart 2015 en betoogt dat klaagster zelf had gevraagd om voorlopig geen maatregelen te nemen. Verweerder heeft op 30 maart 2015 bevestigd geen verzoek tot echtscheiding en geen verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen te zullen indienen, totdat klaagster daarom alsnog zou vragen. Klaagster heeft hem niet gevraagd een verzoek voorlopige voorzieningen in te dienen. Verweerder heeft bij de mondelinge behandeling ter zitting van de raad voorts nog gesteld dat hij een verzoek tot voorlopige voorzieningen kansloos achtte omdat de wederpartij van klaagster de komende periode geen draagkracht had voor kinder- en/of partneralimentatie.

4.2 Verweerder bestrijdt dat hij een te algemeen verweerschrift in de echtscheidingsprocedure heeft ingediend. Hij heeft alle verzoeken van de wederpartij van klaagster weersproken, zowel in het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek als in het verweerschrift van 6 oktober 2015. Omdat nog niet duidelijk was wat de financiële situatie van klaagster zou zijn -deze hing mede af van een uit te keren schadevergoeding en de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk- lag het in verweerders bedoeling om voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij de rechtbank nog nadere financiële stukken met betrekking haar behoefte in het geding te brengen. Doordat klaagster naar een andere advocaat is overgestapt heeft verweerder deze mogelijkheid niet meer gehad. Dat kan verweerder echter niet worden verweten.

4.3 Verweerder betwist dat hij niet goed met klaagster heeft gecommuniceerd. Verweerder heeft klaagster in het intakegesprek uitvoerig geïnformeerd over het verloop van een echtscheidingsprocedure en de mogelijkheid om een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen in te dienen. Verweerder erkent dat hij niet altijd direct bereikbaar was voor klaagster, maar daarvan was zij op de hoogte. Klaagster heeft daarover nimmer geklaagd in de periode dat verweerder voor haar optrad. Verweerder heeft de communicatie met klaagster steeds als goed ervaren en wijst erop dat hij veelvuldig contact met klaagster heeft gehad, zowel telefonisch, per email als in persoon.

4.4 Verweerder wijst de klacht dat hij teveel tijd heeft geschreven en zijn tijd had moeten matigen in verband met de gebrekkige kwaliteit van de hand. Verweerder is al 25 jaar advocaat en gespecialiseerd in het familierecht. Het dossier van klaagster is een lijvig dossier en klaagster heeft zelf veel stukken aangeleverd, die verweerder moest besturen. Zijn tijd heeft verweerder correct verantwoord.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1

5.1 De raad leest dit klachtonderdeel aldus dat verweerder geen voorlopige voorzieningen heeft gevraagd, waardoor klaagster de mogelijkheid van een kinderbijdrage gedurende de periode gelegen voor de echtscheidingsbeschikking is misgelopen.

5.2 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Dat verweerder aan klaagster had geschreven niet eerder een verzoekschrift voorlopige voorzieningen in te dienen dan wanneer zij hem daarom zou hebben verzocht en zij dit niet heeft gedaan, maakt niet dat verweerder dit enkel om die reden achterwege kon laten. Gelet op de vele e-mails van klaagster aan verweerder over haar financiële (nood)situatie had het verweerder duidelijk moeten zijn dat klaagster behoefte had aan een voorlopige partner- en/kinderbijdrage. Het had op de weg van verweerder als professionele rechtshulpverlener en juridisch deskundige gelegen om klaagster van juridisch advies te dienen over de (on)mogelijkheden van het indienen van een verzoekschrift voorlopige voorzieningen, waarbij niet enkel een voorlopige alimentatie had kunnen worden verzocht, maar bijvoorbeeld ook een bijdrage in de woonlasten.

5.3 Omtrent verweerders betoog dat hij naar aanleiding van gemaakte draagkrachtberekeningen klaagster heeft afgeraden een verzoekschrift voorlopige voorzieningen in te dienen, stelt de raad vast dat verweerder deze draagkrachtberekeningen niet heeft overgelegd, dergelijk advies ook niet uit de door partijen overgelegde mailcorrespondentie blijkt en klaagster heeft bestreden dat verweerder haar daaromtrent (negatief) heeft geadviseerd. Daarmee is naar het oordeel van de raad genoegzaam gebleken dat verweerder zonder deugdelijke advisering aan klaagster het indienen van een verzoekschrift voorlopige voorzieningen achterwege heeft gelaten. Door aldus te handelen is verweerder te kort geschoten in zijn juridische bijstand aan klaagster waardoor klaagster de mogelijkheid van kinderalimentatie of een bijdrage in de woonlasten gedurende de echtscheidingsprocedure is ontnomen. Zulks geldt temeer nu uit de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juni 2016 blijkt dat klaagsters ex-echtgenoot wel degelijk draagkracht had om kinderalimentatie te voldoen. Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel 2

5.4 Klaagster verwijt verweerder dat hij slechts een algemeen verweerschrift met tegenverzoek heeft ingediend, dat gebrekkig was onderbouwd, hetgeen er toe heeft geleid dat er geen partneralimentatie en de kinderalimentatie niet met terugwerkende kracht is toegewezen. Verweerder stelt dat hij voornemens was om voor de zitting bij de rechtbank nog de nodige stukken in te dienen ter onderbouwing van de standpunten en verzoeken van klaagster, maar dat klaagster hem die mogelijkheid heeft ontnomen door zich tot een andere advocaat te wenden.

5.5 Uit de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juni 2016 blijkt dat de rechtbank het verzoek om kinderalimentatie met terugwerkende kracht toe te kennen heeft afgewezen omdat de vrouw (lees: klaagster), indien zij op een eerder tijdstip behoefte had aan een door de man ten behoeve van de minderjarige te betalen onderhoudsbijdrage, om voorlopige voorzieningen had moeten vragen. Het verzoek de kinderbijdrage met terugwerkende kracht te laten ingaan is dus niet afgewezen omdat het verweerschrift te algemeen of onvoldoende onderbouwd was. Datzelfde geldt voor het verwijt van klaagster met betrekking tot de afwijzing van het verzoek om partneralimentatie. De rechtbank was, blijkens de genoemde beschikking van 13 juni 2016 immers van oordeel dat de wederpartij van klaagster geen draagkracht had voor partneralimentatie. Het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 3

5.6 Omtrent klaagsters verwijt dat verweerder slecht met haar heeft gecommuniceerd, overweegt de raad als volgt. Reeds uit de hiervoor weergegeven feiten en het omtrent het eerste klachtonderdeel overwogene volgt dat de raad van oordeel is dat de communicatie van verweerder richting klaagster onvoldoende is geweest. Verweerder heeft niet althans onvoldoende met klaagster gecommuniceerd over zijn visie met betrekking tot het indienen van een verzoek voorlopige voorzieningen en daarmee klaagsters ‘noodkreten’ naar aanleiding van haar financiële situatie onbeantwoord gelaten. Daarnaast is gebleken dat verweerder klaagster niet althans niet tijdig heeft bericht omtrent het tijdstip van het indienen van het verweerschrift echtscheiding, de bespreking van het concept daarvan en evenmin over de verzoeken tot uitstel van indiening van het verweerschrift en de inwilliging van die verzoeken. Daarbij tilt de raad zwaar aan het feit dat verweerder klaagster liet weten dat de wederpartij niet zou instemmen met het laatste verzoek tot uitstel zonder dat hij haar enig ander perspectief in het vooruitzicht stelde voor het geval dat uitstelverzoek niet zou worden ingewilligd. Ook acht de raad de late toezending aan klaagster van het concept verweerschrift -de late namiddag vóór de indiening bij de rechtbank- niet in lijn met dat wat in deze onder goede communicatie dient te worden verstaan. Immers werd aan klaagster feitelijk de gelegenheid ontnomen over dit concept met verweerder van gedachten te kunnen wisselen, zo zij dit had gewenst. Derhalve is de raad van oordeel dat ook klachtonderdeel 3 gegrond is.

Ad klachtonderdelen 4 en 5

5.7 De klachtonderdelen 4 en 5 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster is van mening dat verweerder zijn tijd, vanwege de gebrekkige kwaliteit had moeten matigen. Klaagster verwijt verweerder voorts dat hij teveel tijd in het dossier heeft geschreven, waardoor de opvolgend advocaat te weinig tijd restte.

5.8 Verweerder heeft zijn urenspecificatie in het geding gebracht en betoogd dat, zo hij alle bestede tijd zou hebben genoteerd, het totaal aan geschreven tijd beduidend hoger zou zijn geweest. Uit de urenspecificatie blijkt hoeveel tijd verweerder voor welke verrichtingen heeft geschreven. Daaruit blijkt niet van een buitensporige tijdsbesteding. Klaagster heeft ook niet aangeduid voor welke verrichtingen verweerder teveel tijd zou hebben geschreven in verhouding tot de geleverde kwaliteit. Klaagster heeft daarmee haar klacht onvoldoende onderbouwd. Het vijfde klachtonderdeel hangt, zo begrijpt de raad, kennelijk samen met het gegeven dat aan klaagster een toevoeging werd verstrekt en zij meent dat de opvolgend raadsman onvoldoende tijd kan besteden, nu het aantal uren op toevoegingsbasis is gemaximeerd. Dat dit het geval is, is niet gebleken, nu de huidige advocaat van klaagster daarin kennelijk geen beletsel heeft gezien en het dossier op basis van dezelfde toevoeging heeft overgenomen. De klachtonderdelen 4 en 5 zijn derhalve ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door geen verzoek om voorlopige voorzieningen in te dienen en door onvoldoende met klaagster te communiceren. De raad acht de maatregel van berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht (deels) gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2. De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag dient te worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen 2, 4 en 5 ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die de klagende partij voor de betaling van het griffierecht van € 50,00 heeft moeten maken, binnen 4 weken aan deze te voldoen;

- veroordeelt verweerder tot betaling van reiskosten die de klagende partij heeft moeten maken, vastgesteld op € 50,00 binnen 4 weken aan deze te voldoen;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld op € 1.000,00 binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht , voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en P.J.W.M. Theunissen , leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 4 september 2017

verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland- West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen [en de afwijzing van het verzoek ex artikel 48 lid 10 Advocatenwet] hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland- West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen [en de toewijzing van het verzoek ex artikel 48 lid 10 Advocatenwet], hoger beroep bij het Hof van Discipline

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl