ECLI:NL:TADRSHE:2017:158 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-508/DB/OB , 17-509/DB/OB en 17-510/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:158
Datum uitspraak: 22-08-2017
Datum publicatie: 08-09-2017
Zaaknummer(s): 17-508/DB/OB , 17-509/DB/OB en 17-510/DB/OB
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht deels betrekking op verwijten waarop al onherroepelijk is betwist en in zoverre kennelijk niet ontvankelijk. Vertrouwen in advocatuur niet geschaad dus voor overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van    22 augustus 2017

in de zaken 17-508/DB/OB, 17-509/DB/OB en 17-510/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brieven van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 3 juli 2017 met kenmerken 48|16|046K, 48|16|047K en 48|16|143K, door de raad ontvangen op 6 juli 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten  uitgegaan:

1.1       Verweerder is bij beschikking dd. 6 november 2012 door de rechtbank benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van de moeder van klager.

1.2       Op 15 mei 2013 is de notariële boedelbeschrijving gepasseerd.

1.3       Klager heeft meerdere klachten tegen verweerder ingediend bij de deken. De plaatsvervangend voorzitter van de raad heeft bij beslissing d.d. 17 september 2014 (kenmerk OB 233-2014) de in die zaak aan de orde zijnde klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. In deze klachtzaak luidde de klacht als volgt:

Verweerder heeft als vereffenaar in de nalatenschap van de moeder van klager:

-          partijdig opgetreden;

-              veel werkzaamheden verricht terwijl het saldo van de nalatenschap negatief althans nihil was;

-              een betwistbaar standpunt ingenomen met betrekking tot de rendementsrekening;

-              zijn taak als vereffenaar niet correct uitgeoefend;

-              een veel te hoog loon ontvangen.”

1.4       Klager heeft tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Bij beslissing van de raad d.d. 29 juni 2015 (kenmerk OB233-2015) is het verzet ongegrond verklaard.

1.5       Op 22, 23 en 25 augustus en 6 en 8 september 2016 heeft klager brieven gestuurd aan verweerder. Bij brief d.d. 8 september 2016 heeft de kantonrechter verweerder opgedragen om niet meer op klagers brieven te reageren. Verweerder heeft niet op klagers brieven gereageerd.

1.6       Bij brieven d.d. 15 en 23 februari en 9 september 2016 heeft klager bij de deken opnieuw klachten tegen verweerder ingediend.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van klagers moeder:

1.    zijn taak als vereffenaar niet correct heeft uitgevoerd;

2.    een te hoog loon heeft ontvangen;

3.    niet heeft gereageerd op klagers brieven d.d. 22, 23 en 25 augustus en 6 en 8 september 2016;

2.2       Toelichting:

Verweerder heeft tussentijds loon gevraagd en gekregen terwijl de toestand van de nalatenschap dit niet toeliet. Verweerder heeft de erfgenamen niet gelijk behandeld en door toedoen van verweerder is de mogelijkheid van een executoriale titel ontnomen. Verweerder heeft een geldopname van klagers zus M ten bedrage van €  40.000,-- niet opgemerkt en heeft M de mogelijkheid gegeven om het saldo van een bankrekening te verbergen. Verweerder heeft de kantonrechter bewust onjuist geïnformeerd met als gevolg dat de kantonrechter geen dwangsommen heeft opgelegd.

3             VERWEER

                        3.1       De klacht is niet-ontvankelijk omdat de klacht betrekking heeft op dezelfde feiten als waarover de tuchtrechter reeds heeft geoordeeld bij beslissing d.d. 29 juni 2015. Klager heeft inmiddels sinds 10 februari 2014 zeven klachten tegen verweerder ingediend. Alle klachten zien op de vereffening van de nalatenschap van klagers moeder.

                        3.2       De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van vereffenaar, zodat het advocatentuchtrecht niet rechtstreeks van toepassing is. Bezwaren tegen het beleid van verweerder dienen aan de civiele rechter te worden voorgelegd. Verweerder heeft zijn werkzaamheden naar behoren verricht. De kantonrechter heeft verweerder bij brief d.d. 8 september 2016 opgedragen om niet op klagers brieven te reageren. Van een schending van het vertrouwen in de advocatuur is geen sprake.

4             BEOORDELING

4.1       Klachtonderdelen 1 en 2

Bij beslissing van 17 september 2014 (kenmerk OB 233-2014) heeft de voorzitter klachten van klager tegen verweerder kennelijk ongegrond verklaard. Het daartegen gerichte verzet is bij beslissing van de raad van 29 juni 2015 ongegrond verklaard. Die beslissing is onherroepelijk.

4.2       De klachtonderdelen 1 en 2 die thans ter beoordeling voorliggen bevatten dezelfde verwijten aan verweerder als de klachten waarop de vermelde, onherroepelijke beslissing van de raad ziet. Er zijn geen nieuwe tuchtrechtelijk relevante feiten of nieuwe tuchtrechtelijk relevante gedragingen gesteld.

4.3       Ingevolge artikel 47b Advocatenwet kan niemand andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. De voorzitter zal de klachtonderdelen 1 en 2, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

4.4       Klachtonderdeel 3

De voorzitter stelt vast dat klager reeds meerdere klachten heeft ingediend over het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van vereffenaar. Het moge zo zijn dat klager zich niet kan verenigen met het door verweerder als vereffenaar gevoerde beleid, maar voor de beoordeling hiervan is in het advocatentuchtrecht in beginsel geen plaats. In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd op welke wijze klager zijn bezwaren naar voren kan brengen. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden, indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van vereffenaar op het punt dat klachtonderdeel 3 aan de orde stelt zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.5       Uit de overgelegde stukken blijkt dat de kantonrechter verweerder bij brief d.d. 8 september 2016 heeft opgedragen om niet op klagers brieven te reageren. Verweerder heeft aan de brief van de kantonrechter gehoor gegeven en heeft niet meer op klagers brieven gereageerd. Nu de kantonrechter verweerder had opgedragen om niet te reageren, is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur zijdens verweerder geen sprake.

4.6       Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat klachtonderdeel 3 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

1.    de klachtonderdelen 1 en 2 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk;

2.    klachtonderdeel 3 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier op  22 augustus 2017.

Griffier                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 24 augustus 2017

verzonden aan:

-     klager

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager,, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

                     a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl