ECLI:NL:TADRSHE:2017:115 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-133/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:115
Datum uitspraak: 12-06-2017
Datum publicatie: 14-06-2017
Zaaknummer(s): 17-133/DB/ZWB
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Tul
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft zich gedurende de bij beslissing van 11 juli 2016 door het HIof van Discipline bepaalde proeftijd schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. Tenuitvoerlegging ex artikel 57 a juncto 48 e Advocatenwet van de bij beslissing van het Hof van Discipline van 11 juli 2016 voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsing voor de duur van twee weken.   TUL 2 weken  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

Van 12 juni 2017

in de zaak 17-133/DB/ZWB

naar aanleiding van de vordering ex artikel 48e juncto artikel 57a van de Advocatenwet van:

                        deken

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 15 februari 2017 met kenmerk K17-018 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een vordering ex artikel 48e Advocatenwet bij de raad ingediend  

1.2      De vordering van de deken is behandeld ter zitting van de raad van     1 mei 2017 in aanwezigheid van  de deken en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 15 februari 2017, met bijlagen.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de vordering ex artikel 48e Advocatenwet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1       Het Hof van discipline heeft bij beslissing van 11 juli 2016 in klachtzaak 160081, (bij de raad bekend onder nummer 15-608/DB/ZWB/D ) aan verweerder een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken opgelegd met bepaling dat twee weken daarvan niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich binnen een periode van twee jaar opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. De proeftijd is ingegaan op 12 juli 2016 en eindigt op 12 juli 2018.

2.2       De deken heeft bij brief van 15 februari 2017 een dekenbezwaar in gediend tegen verweerder, omdat verweerder heeft gehandeld in strijd met de geheimhoudingsverplichting en met de Wet Basisregistratie Persoonsgegevens. De verweten gedraging vond plaats binnen de voor verweerder op grond van voormelde beslissing van het Hof van Discipline vastgestelde proeftijd.

3          VORDERING EX ARTIKEL 48E ADVOCATENWET

3.1      De deken vordert tenuitvoerlegging van de beslissing van het Hof van 11 juli 2016, aangezien verweerder zich gedurende de door het Hof van Discipline bepaalde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.

4          BEOORDELING

4.1     De deken heeft bij brief van 15 februari 2017 bij de raad bezwaren tegen verweerder ingediend (bij de raad bekend onder nummer 17-132/DB/ZWB). De raad heeft de bezwaren van de deken beoordeeld en bij beslissing van de raad van heden geoordeeld dat het eerste onderdeel van het dekenbezwaar gegrond is en ter zake aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden opgelegd.

4.2     Op grond van het bovenstaande is komen vast te staan dat verweerder zich gedurende de bij beslissing van 11 juli 2016 door het HIof van Discipline bepaalde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad zal met toepassing van artikel 57 a juncto 48 e Advocatenwet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij beslissing van het Hof van Discipline van 11 juli 2016 voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsing voor de duur van twee weken.       

BESLISSING

De raad van discipline:

-        gelast de tenuitvoerlegging van de door het Hof van Discipline bij beslissing van 11 juli 2016 aan verweerder voorwaardelijk opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken

-           bepaalt dat de schorsing ingaat op 26 juni 2017, met dien verstande dat :

            a.            de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

         b.         verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd,

         c.         de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet , voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en A.L.W.G. Houtakkers , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2017.

Griffier                                                                     Voorzitter

Mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 13 juni 2017

verzonden aan:

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-           de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-           het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Tegen  deze beslissing staat ingevolge het bepaalde in artikel 48 g van de Advocatenwet geen rechtsmiddel open.