ECLI:NL:TADRSHE:2017:105 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-013/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:105
Datum uitspraak: 29-05-2017
Datum publicatie: 31-05-2017
Zaaknummer(s): 17-013/DB/LI
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van curator in processtuk geciteerd uit confraternele correspondentie. Niet gebleken dat door verweerders handelwijze het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  29 mei 2017

in de zaak 17-013/DB/LI   

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 31 mei 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 6 januari 2017 met kenmerk nr. K16-085, door de raad ontvangen op 9 januari 2017 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 april 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-              de brief van de deken d.d. 6 januari 2017 en de daaraan gehechte stukken.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1     Klager is de advocaat van de heer W en verweerder is curator in het faillissement van L B.V. De curator in het faillissement van L B.V., bijgestaan door verweerder, heeft een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant tegen de heer W, bijgestaan door klager.

2.2     Tijdens de comparitie van partijen heeft verweerder geciteerd uit een brief die klager op 31 januari 2011 namens de heer W aan de toenmalige advocaat van L B.V. had gestuurd. Klager heeft ter zitting geen bezwaar gemaakt tegen het feit dat verweerder uit de betreffende brief citeerde.

2.3     Op 10 mei 2016 heeft klager de conclusie van repliek ontvangen die verweerder voornemens was in te dienen op 18 mei 2016. Aan de conclusie van repliek was als productie 12 de hierboven genoemde brief d.d. 31 januari 2011 gehecht. Voorts heeft verweerder onder punt 9 van de conclusie van repliek geciteerd uit deze brief.

2.4     Bij e-mailbericht d.d. 10 mei 2016 heeft klager verweerder bericht dat productie 12 bij de conclusie van repliek naar zijn mening confraternele correspondentie betrof en dat verweerder klager niet om toestemming had gevraagd voor het in het geding brengen hiervan. Klager heeft verweerder verzocht om de betreffende productie te verwijderen alvorens tot indiening van de conclusie over te gaan dan wel ervoor te zorgen dat de brief niet in het geding zou worden gebracht.

2.5     Klager en verweerder hebben vervolgens telefonisch en per e-mail met elkaar van gedachten gewisseld, waarbij klager zich op het standpunt heeft gesteld dat verweerder zowel de productie als het citaat diende te verwijderen. Verweerder heeft ingestemd met het verzoek van klager om aan de rechtbank schriftelijk te verzoeken om de brief als productie te verwijderen, maar was van mening dat hij het citaat niet hoefde te verwijderen, hetgeen hij ook niet heeft gedaan.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

                 hij in strijd met gedragsregel 12 zonder voorafgaand toestemming te vragen en zonder voorafgaand advies van de deken confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht en in een processtuk heeft geciteerd uit de confraternele correspondentie.

4          VERWEER

4.1     Verweerder is opgetreden in zijn hoedanigheid van curator. Het is de curator toegestaan om te citeren uit confraternele correspondentie. In deze geldt voorts dat de brief waaruit is geciteerd een in de boedel aangetroffen schrijven is en daarmede niet als confraterneel voor verweerder als curator heeft te gelden.

4.2     Tijdens de comparitie van partijen heeft verweerder zonder bezwaar van klager uit de brief geciteerd en aldus is de betreffende passage reeds ter kennis van de rechtbank gebracht. Ook tijdens het telefoongesprek van 12 mei 2016 heeft klager geen bezwaar gemaakt tegen het citaat. In het telefoongesprek lag de nadruk op het verwijderen van de productie en toen heeft verweerder gezegd dat hij bereid was om de productie terug te trekken omdat er toch al ter comparitie en in de conclusie van repliek was geciteerd uit de brief. Er is toen een compromis bereikt. Verweerder hoefde het citaat niet te verwijderen, enkel de productie.

4.3     De geciteerde passage is van evident belang voor een juiste beoordeling van het geschil door de rechtbank. Door van verweerder te vragen de passage te verwijderen vraagt klager verweerder in feite om de rechtbank expliciet onjuist te informeren. Verweerder wenst daaraan geen medewerking te verlenen.

5.       BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de handelwijze van de wederpartij, de curator, die tevens advocaat is, procederende ten behoeve van de boedel. Volgens vaste rechtspraak van het hof brengt het in een andere hoedanigheid optreden, bijvoorbeeld als curator, niet mee dat de advocaat niet (meer) aan het tuchtrecht onderworpen is. Als de advocaat zich bij de vervulling van zijn taak als curator zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Bij die toetsing van het gedrag is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die gedragsregels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van  bepaalde gedragsregels, bijvoorbeeld de regels 12, 13  en 29,  tuchtrechtelijk  verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en moet dan ook van geval tot geval worden beoordeeld. (Hof van Discipline 8 januari 2016, nr. 7569)   

                          5.2     Voor het handelen van een advocaat als curator brengt de hierboven genoemde maatstaf met zich mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende en soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en hij bij het nemen van zijn beslissingen, die vaak geen uitstel kunnen lijden, ook rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een rol dat de curator zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van de curator zich binnen de wettelijke kaders afspeelt. Voor de tuchtrechter is daarbij in beginsel geen rol weggelegd. (HvD 11 september 2006, nr. 4565, RvD Amsterdam 15 juli 2014, nr. 13-260A, 13-261A en 13-262A) De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

                          5.3     Vast staat dat verweerder in de door hem ingediende conclusie van repliek heeft geciteerd uit confraternele correspondentie, welke correspondentie hij aanvankelijk ook als productie aan het processtuk had gehecht, maar op verzoek van klager heeft verwijderd.  De bewuste brief was niet aan verweerder gericht. Verweerder was ook geen opvolgend advocaat van klager. Verweerder heeft in zijn hoedanigheid als curator de beschikking gekregen over de brief, omdat hij deze in de boedel had aangetroffen. Met inachtneming van de  hierboven genoemde maatstaf en de door verweerder gegeven onderbouwing voor het onder de aandacht van de rechtbank brengen van het citaat in aanmerking genomen, is de raad van oordeel dat verweerder van zijn handelwijze geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Niet is gebleken dat door verweerders handelwijze het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad zal de klacht dan ook ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter en mrs. L.J.G. de Haas, P.J.W.M. Theunissen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 mei 2017.

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 30 mei 2017

verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-           klager

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

             Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

             De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

             Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

             a.         Per post

             Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

             Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

             b.         Bezorging

             De griffie is gevestigd aan het adres:

             Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

             Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

             Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

             c.         Per fax

             Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

             Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             d.         Per e-mail

             Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

             Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl