ECLI:NL:TADRSHE:2016:62 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-205/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2016:62
Datum uitspraak: 30-03-2016
Datum publicatie: 15-04-2016
Zaaknummer(s): 16-205/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat hoeft via andere procedure al bekende recente verhinderdata niet opnieuw op te vragen. Advocaat is niet rechtstreeks belang getroffen door tegen zijn cliënt aanhangig gemaakt kort geding. Klacht ged. kennelijk ongegrond/ged. kennelijk niet-ontv.

Beslissing van 30 maart 2016

in de zaak 16-205/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant van 7 maart 2016 met kenmerk  K15-127, door de raad ontvangen op 8 maart 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1       Tussen de cliënten van klager en verweerder was een bodemprocedure aanhangig betreffende een zorgregeling over de minderjarige zoon van partijen. In deze procedure was een mondelinge behandeling bepaald op 17 november 2015. Verweerster heeft wegens haar verhindering op 17 november 2015 op 1 oktober 2015 verhinderdata aan klager opgevraagd. Klager heeft per e-mail dd. 2 oktober 2015 zijn verhinderdata aan verweerster doorgegeven, stellende dat deze data slechts drie werkdagen geldig waren. Verweerster heeft op 2 oktober 2015 de rechtbank om uitstel van de mondelinge behandeling in de bodemprocedure verzocht. De griffier van de rechtbank heeft partijen bij brief dd. 6 oktober 2015 bericht dat de mondelinge behandeling was aangehouden tot 30 november 2015.

1.2       Verweerster heeft op 7 oktober 2015 een (concept) dagvaarding in kort geding aan de rechtbank toegezonden en verzocht voor 30 november 2015, in verband met de zittingsdatum in de bodemprocedure, een zittingsdatum vast te stellen. Verweerster heeft daarbij gebruik gemaakt van de door verweerder in de bodemprocedure opgegeven verhinderdata. De rechtbank heeft de zittingsdatum in kort geding bepaald op 16 november 2015. Verweerster heeft vervolgens bij brief dd. 12 oktober 2015, verzonden per fax zonder bijlage en per gewone post met bijlage, een kopie van de (concept) dagvaarding die zij namens haar cliënte bij de rechtbank had ingediend, aan klager toegezonden.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1. verweerster, zonder klager daarin te kennen, door klager in de bodemprocedure opgegeven verhinderdata heeft gebruikt om een zitting in kort geding aan te vragen;

2.    verweerster nodeloos -immers vlak voordat een mondelinge behandeling in de bodemprocedure zou plaatsvinden- een kort gedingprocedure aanhangig heeft gemaakt.

3             VERWEER

3.1       Klager had in het kader van de bodemprocedure op 2 oktober 2015 op verzoek van verweerster zijn verhinderdata opgegeven. Verweerster heeft op 7 oktober 2015, aldus binnen drie werkdagen, een datum gevraagd voor een mondelinge behandeling in kort geding. Verweerder was ook bij die zitting aanwezig.

3.2       Verweerster heeft gehandeld in het belang van haar cliënte. Zij had haar minderjarige zoon niet meer gezien sinds kerst 2014 en vanaf juli 2015 was er in het geheel geen contact meer. Het risico bestond dat in de bodemprocedure geen afspraken gemaakt konden worden of dat een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming zou worden gelast. Daardoor zou de zorgregeling meer dan wenselijke vertraging oplopen. De cliënte van verweerster had derhalve wel degelijk belang bij een spoedvoorziening.

3.3       De cliënte van verweerster is weliswaar niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen in kort geding, maar de zitting heeft wel tot een positief resultaat geleid omdat door bemiddeling van de voorzieningenrechter een belafspraak tot stand is gekomen, die in de beschikking is opgenomen.

4             BEOORDELING

4.1      De klacht heeft betrekking op het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling van een dergelijke klacht behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn/haar cliënt te behartigen op een wijze die hem/haar passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.

Ad klachtonderdeel 1

4.2      De voorzitter volgt klager niet in zijn stelling dat verweerster niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt doordat zij de door klager in het kader van een in de bodemprocedure te plannen zittingsdatum opgegeven verhinderdata ook heeft gebruikt voor het vragen van een zittingsdatum in de kort gedingprocedure. Niet valt in te zien op grond waarvan verweerster opnieuw naar de bij haar reeds bekend zijnde verhinderdata had moeten vragen, zeker niet nu zij binnen de door klager gestelde geldigheidstermijn van drie werkdagen van deze verhinderdata gebruik heeft gemaakt. Klager is bovendien op 16 november 2015 ter zitting verschenen, zodat (de cliënt van) klager niet in zijn belangen is geschaad.

4.3      De voorzitter zal met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet beslissen dat het eerste onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdeel 2

4.4      Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, maar alleen voor degene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang is getroffen. Klager heeft de klacht pro se en niet namens zijn cliënt ingediend. Klager is door het aanhangig maken van de kort gedingprocedure niet rechtstreeks in zijn belang getroffen. Klager heeft derhalve geen belang bij dit onderdeel van de klacht.

4.5      De voorzitter zal daarom met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet beslissen dat het tweede klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk is.

4.6      De voorzitter overweegt ten overvloede dat indien de klacht door de cliënt van klager zou zijn ingediend, deze niet tot gegrondheid zou hebben geleid. Het stond verweerster vrij een procedure in kort geding namens haar cliënte aanhangig te maken. Het is begrijpelijk dat het aanhangig maken van de kort gedingprocedure de cliënt van klager niet welgevallig was, maar dit betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Als niet weersproken staat vast dat verweerster namens haar cliënte had bericht dat een procedure in kort geding aanhangig gemaakt zou worden indien de zorgregeling niet op gang kwam. Gelet op de lange termijn waarin geen contact tussen de cliënte van verweerster en haar minderjarige zoon had plaatsgevonden, is het begrijpelijk dat de cliënte van verweerster wenste dat op korte termijn een voorziening werd getroffen. Het stond verweerster daarom vrij om in overleg met haar cliënte te besluiten tot een kort gedingprocedure. De risico-inschatting van verweerster dat de mondelinge behandeling in de bodemprocedure niet per direct tot een voorziening zou leiden, was niet onbegrijpelijk. Dat de voorzieningenrechter uiteindelijk heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was en de cliënte van verweerster niet-ontvankelijk heeft verklaard, betekent niet dat de cliënte van verweerster geen enkel belang had bij de kort gedingprocedure en dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan worden aangerekend. Verweerster heeft gehandeld in het belang van haar cliënte en is daarbij gebleven binnen de grenzen die voor haar als advocaat van de wederpartij gelden.

BESLISSING

De voorzitter:

beslist dat onderdeel 1 van de klacht kennelijk ongegrond is en onderdeel 2 van de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gegeven door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans - van Opstal, als griffier op 30 maart 2016

Griffier                                                Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 31 maart 2016

verzonden aan:

-          klager 

-          verweerster

-          de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is:

088-2053737

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.