ECLI:NL:TADRSHE:2015:77 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch ZWB 116 - 2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:77
Datum uitspraak: 23-03-2015
Datum publicatie: 25-03-2015
Zaaknummer(s): ZWB 116 - 2014
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gezien vermogenspositie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen toevoeging aan te vragen. Niet gebleken dat verweerder klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de omvang van de kosten, dat hij onnodige werkzaamheden heeft verricht, dat hij klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de kansen, dat hij tegenstrijdig was in zijn adviezen, noch dat hij om bewijzen vroeg die hij al lang in bezit had en de bewijzen die hem ter beschikking stonden onvoldoende in de procedure heeft gebruikt. Klacht ongegrond.  

Beslissing van 23 maart 2015

in de zaak ZWB116-2014

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 25 april 2014 met kenmerk K13-137 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 januari 2015. Ter zitting is klaagster verschenen . Verweerder is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     De brief van de deken d.d. 25 april  2014 met bijlagen;

-     De nagekomen brief van klaagster d.d. 2 januari 2015 met bijlagen;

1.4     De raad heeft bij de beoordeling van de klacht het nagekomen faxbericht van verweerder d.d. 26 januari 2015 buiten beschouwing gelaten. Nadere stukken dienen immers uiterlijk 14 dagen voor de zitting door de raad zijn ontvangen.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Op 13 april 2012 heeft tussen klaagster en verweerder een bespreking plaatsgevonden. Bij brief d.d. 18 april 2012 heeft verweerder aan klaagster bevestigd dat zij zich tot hem had gewend teneinde haar bij te staan en te adviseren in de nog op te starten echtscheidingsprocedure, in welk kader verweerder een echtscheidingsverzoek zou opstellen en klaagster zou bijstaan in de totstandkoming van de verdeling en een ouderschapsplan. Bij deze brief was een door verweerder opgestelde en ondertekende overeenkomst van opdracht gevoegd. Vervolgens is deze overeenkomst van opdracht door klaagster ondertekend en aan verweerder geretourneerd. In de overeenkomst van opdracht is vastgelegd dat klaagster geen gebruik wenste te maken van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand en dat verweerder zijn werkzaamheden zou verrichten op basis van een uurtarief van € 220,-- exclusief 7% kantoorkosten en BTW.

2.2      Verweerder heeft vervolgens in mei 2012 in samenspraak met klaagster een echtscheidingsverzoek met nevenvoorzieningen opgesteld en ingediend. Tevens heeft verweerder een concept ouderschapsplan opgesteld. Op 11 juli 2012 heeft klaagsters ex-echtgenoot een verweerschrift, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek ingediend. Op 3 augustus 2012 heeft verweerder een verweerschrift zelfstandig verzoek ingediend waarvan het concept tevoren aan klaagster was gezonden.

2.3      Verweerder heeft schikkingsonderhandelingen gevoerd met de advocaat van klaagsters ex-echtgenoot. Verweerder heeft zowel met klaagster als de advocaat van klaagsters ex-echtgenoot veelvuldig en uitgebreid gecorrespondeerd en er hebben meerdere besprekingen plaatsgevonden. Voorts heeft verweerder klaagster geadviseerd omtrent de beëindiging van de VOF.

2.4      In juni 2012 heeft klaagster in samenspraak met verweerder een bedrag van € 51.000,-- van de gezamenlijke bankrekening overgemaakt naar de derdengeldrekening van verweerders kantoor, teneinde van dat bedrag  onder meer verweerders declaraties te kunnen voldoen. Vervolgens heeft verweerder bedragen ter hoogte van zijn declaraties van de derdengeldrekening overgemaakt naar zijn kantoorrekening. Op 5 en 19 november 2012 heeft klaagster verweerder verzocht om het resterende bedrag aan haar over te maken, hetgeen hij heeft gedaan.

2.5      Op 26 november 2012 heeft klaagster zich gewend tot de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg met het verzoek om te bemiddelen nu klaagster zich niet kon vinden in de met verweerders bijstand samenhangende kosten. De deken heeft getracht te bemiddelen maar dat heeft niet tot een oplossing geleid.

2.6      Eind januari 2013 is aan de bijstand van verweerder een einde gekomen wegens een vertrouwensbreuk.

2.7      Klaagster is op 22 februari 2013 zonder advocaat verschenen bij de mondelinge behandeling bij de rechtbank. Bij beschikking d.d. 27 maart 2013 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en het verzoek van klaagster tot vaststelling van (de wijze van) verdeling afgewezen, omdat, zo oordeelde de rechtbank, partijen blijkens de huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zodat van een te verdelen huwelijksgemeenschap geen sprake kon zijn. De rechtbank heeft partijen bevolen om over te gaan tot verrekening overeenkomstig de door hen overeengekomen huwelijkse voorwaarden ten overstaan van een notaris.

2.8      Op 5 augustus 2013 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de voorzitter van de raad van discipline. Bij beslissing ex artikel 46c Advocatenwet d.d.  8 augustus 2013 heeft de voorzitter de klacht voor verder onderzoek en ter verdere afhandeling verwezen naar de deken in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.

2.9      Klaagster heeft zich tot een andere advocaat gewend, die een toevoeging heeft aangevraagd. De Raad voor Rechtsbijstand heeft, na een verzoek tot peiljaarverlegging, de toevoeging bij besluit d.d. 18 april 2014 verleend.

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.      geen toevoeging heeft aangevraagd;

2.      klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de omvang van de kosten voor zijn werkzaamheden;

3.      klaagsters verzoek om zijn werkzaamheden te beperken tot het hoognodige niet heeft gerespecteerd en dus onnodige werkzaamheden heeft verricht;

4.      klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over haar kansen in de procedure en ook tegenstrijdig was in zijn adviezen;

5.      om bewijzen vroeg die hij al lang in bezit had en de bewijzen die hem ter beschikking stonden onvoldoende in de procedure heeft gebruikt.

                   3.2     Toelichting:

                   Klaagster had bij aanvang van de zaak zeer weinig inkomen en had slechts beperkte toegang tot het aanwezige vermogen. Klaagster heeft gevraagd om een toevoeging, maar verweerder heeft deze niet aangevraagd. Bij besluit van 18 april 2014 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klaagster een toevoeging verstrekt, zodat achteraf is gebleken dat zij wel degelijk recht had op een toevoeging. Klaagster heeft verweerder gevraagd om zijn werkzaamheden te beperken, maar klaagster schrok toch van de eerste factuur, die zij met de hulp van haar ouders heeft betaald. Verweerder heeft klaagster gevraagd om haar vermogen aan te wenden voor het voldoen van de advocaatdeclaraties. Klaagster heeft een bedrag gestort op de derdengeldrekening van verweerders kantoor. Vanuit dat depot zijn de facturen van verweerder voldaan. Klaagster heeft zich bij de deken beklaagd over de kosten van de procedure. De deken heeft getracht te bemiddelen maar dat heeft niet tot een oplossing geleid. Om die reden heeft klaagster besloten om zonder advocaat naar de zitting te gaan. Ter zitting is klaagster gebleken dat de werkzaamheden die verweerder had verricht onnodig waren geweest. De rechtbank heeft partijen bevolen om overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden over te gaan tot verrekening ten overstaan van een notaris. Op basis van hetgeen ter zitting is besproken komt klaagster tot de conclusie dat verweerder haar onvoldoende heeft geïnformeerd over haar kansen in de procedure. Ook is klaagster gebleken dat verweerder heeft verzuimd om stukken over te leggen die hij sinds mei 2012 in zijn bezit had.

4          VERWEER

4.1      Klachtonderdeel 1

Klaagster heeft zich in 2012 tot verweerder gewend. Het peiljaar voor het aanvragen van een toevoeging was 2010. Volgens de eigen aangifte IB had klaagster op 31 december 2010 een vermogen in box 3 van € 301.440,--. Daarmee oversteeg klaagsters vermogen het heffingsvrije vermogen. Dit is ook zo met klaagster besproken. In de in april 2012 gesloten overeenkomst van opdracht is ook overeengekomen dat de rechtsbijstand niet op basis van een toevoeging zou worden verleend.

4.2    Klachtonderdelen 2 en 3

Verweerder heeft zoals afgesproken steeds maandelijks gedeclareerd. De declaratie was steeds voorzien van een urenspecificatie. Klaagster heeft nimmer over de hoogte van de declaraties geklaagd. De eerste factuur heeft klaagster voldaan met de hulp van haar ouders. Klaagsters ex-echtgenoot was niet bereid tot enige financiële ondersteuning en om die reden is afgesproken om alvast tegoeden over te maken op de derdengeldrekening, zodat de advocaatkosten aldus konden worden betaald. Uit klaagsters e-mailbericht aan haar ex-echtgenoot d.d. 1 juni 2012 blijkt ook dat zij achter de betaling van het bedrag van € 51.000,-- op de derdengeldrekening van verweerders kantoor stond en dat zij zich ervan bewust was waarvoor deze gelden waren bestemd.

4.3     Uit de e-mailberichten d.d. 1 en 3 juni 2012 blijkt ook voldoende dat er in het geheel geen afspraak bestond om de werkzaamheden tot een minimum te beperken. Uit het e-mailverkeer blijkt dat er hard aan is gewerkt om het vermogen veilig te stellen en dat het de bedoeling was om te komen tot een convenant. De inzet was een 50/50 verdeling van het vermogen. Dat was weliswaar niet overeengekomen in de huwelijkse voorwaarden, maar dat betekent niet dat in een convenant niet iets anders kan worden vastgelegd.

4.4    Klachtonderdeel 4 en 5

Verweerder heeft de te volgen strategie steeds met klaagster doorgesproken en schriftelijk bevestigd. Verweerder heeft zich van zijn taken gekweten en bestrijdt tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. 

5       BEOORDELING

5.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2       De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

          5.3    Klachtonderdeel 1

          Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat klaagsters vermogen in box 3 het heffingsvrije vermogen oversteeg. Naar het oordeel van de raad mocht verweerder op basis van de aan hem verstrekte gegevens dan ook aannemen dat klaagster niet voor een toevoeging in aanmerking zou komen. In de door klaagster voor akkoord ondertekende overeenkomst van opdracht is ook expliciet bepaald dat klaagster geen gebruik wenste te maken van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Aldus kan verweerder naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij geen toevoeging heeft aangevraagd.

5.4     Het feit dat de Raad voor Rechtsbijstand, na een verzoek tot peiljaarverlegging, bij besluit d.d. 18 april 2014 een toevoeging heeft verleend aan klaagsters nieuwe advocaat, maakt dit niet anders. Immers, in genoemd besluit is vermeld dat het besluit is gebaseerd op het geschatte inkomen of vermogen van het jaar waarin de aanvraag gesubsidieerde rechtsbijstand is gedaan en dat de Raad voor Rechtsbijstand een nieuw besluit zal nemen nadat de Belastingdienst het geschatte inkomen of vermogen definitief heeft vastgesteld. De raad is op basis van het voorgaande van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.5     Klachtonderdelen 2 en 3

          Gelet op de samenhang tussen de onderdelen 2 en 3 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat het door verweerder gehanteerde uurtarief in de overeenkomst van opdracht is vastgelegd. Voorts staat vast dat verweerder maandelijks heeft gedeclareerd en dat de declaraties waren voorzien van een urenspecificatie. Derhalve is naar het oordeel van de raad niet vast komen te staan dat verweerder klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de omvang van de kosten voor zijn werkzaamheden.

5.6     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt voorts niet dat door partijen is afgesproken dat verweerder zijn werkzaamheden zou beperken tot het hoognodige. Klaagster heeft gesteld dat zij verweerder de opdracht heeft verstrekt om enkel een kaal echtscheidingsverzoek in te dienen. Uit verweerders brief d.d. 18 april 2012, waarbij de inhoud van het intakegesprek aan klaagster is bevestigd, blijkt evenwel anders, nu in die brief is vastgelegd dat verweerder niet alleen een echtscheidingsverzoek zou indienen, maar klaagster ook zou bijstaan in de totstandkoming van de verdeling en het ouderschapsplan.

5.7     Klaagster heeft weliswaar meerdere malen aan verweerder verzocht om de werkzaamheden te beperken, maar kennelijk heeft verweerder klaagster ervan overtuigd dat de werkzaamheden noodzakelijk waren, nu de procedure reeds in een vergevorderd stadium verkeerde. Uit de omvangrijke stukken blijkt dat klaagster lopende het dossier zelf met grote regelmaat gevraagd maar ook ongevraagd stukken, onder meer aangaande de vermogensrechtelijke afwikkeling, aan verweerder heeft toegestuurd, waarvan verweerder kennis heeft moeten nemen en waarop verweerder in voorkomend geval ook actie heeft ondernomen. Al met al is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder onnodige werkzaamheden heeft verricht. De klachtonderdelen 2 en 3 zijn dan ook ongegrond.

5.8     Klachtonderdeel 4

          Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder steeds uitvoerig met klaagster heeft gecommuniceerd over de in de zaak te zetten stappen, dat verweerder stukken in concept ter goedkeuring aan klaagster heeft voorgelegd en dat verweerder klaagster heeft betrokken bij de voortgang en de ontwikkelingen in de zaak. Verweerder heeft weliswaar hoog ingezet in de onderhandelingen door verdeling van de boedel bij helfte te vragen terwijl klaagster op huwelijkse voorwaarden was gehuwd, maar daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Een advocaat handelt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar indien hij in de onderhandelingen of in een gerechtelijke procedure meer vordert dan de cliënt op basis van de wet toekomt. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over haar kansen in de procedure en tegenstrijdig was in zijn adviezen. Het vierde onderdeel van de klacht is derhalve eveneens ongegrond.

5.9     Klachtonderdeel 5

          De raad is van oordeel dat klaagster de klacht dat verweerder om bewijzen vroeg die hij al lang in bezit had en de bewijsstukken die hem ter beschikking stonden onvoldoende in de procedure heeft gebruikt onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd, zodat dit onderdeel van de klacht niet is komen vast te staan. Ook dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.10   De raad komt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gegeven door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. R.G. Gebel, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas en A. Groenewoud , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2015 .

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 23 maart 2015

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klaagster

-        verweerder

en per e-mail verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder/verweerster

-      de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager/klaagster

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl