ECLI:NL:TADRSHE:2015:55 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch ZWB 158 - 2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:55
Datum uitspraak: 23-02-2015
Datum publicatie: 27-02-2015
Zaaknummer(s): ZWB 158 - 2014
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder in feite onvoldoende te hebben gecommuniceerd. Verweerder had er beter aan gedaan om aan klager uit te leggen hoe hij zou communiceren en op welke vragen hij wel of niet zou antwoorden, maar geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Overige verweten gedragingen niet komen vast te staan. Klacht ongegrond

Beslissing van 23 februari 2015

in de zaak ZWB 158 - 2014

naar aanleiding van de klacht van:

                      klager

                      tegen:

                     verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 5 juni 2014 met kenmerk K13-050, door de raad ontvangen op 10 juni 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 januari 2015 in aanwezigheid van klager, zijn echtgenote en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen, van de nagekomen brief van klager van 19 december 2014 met de daarbij behorende bijlagen en van het verzoek van klager van 5 januari 2015 om toepassing van artikel 48 lid 6 Advocatenwet.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafrechtelijke procedure. Op 21 januari 2013 vond de zitting plaats. Op 18 januari 2013 heeft verweerder al een fax aan de rechtbank gestuurd waarin hij melding maakt van het feit dat hij nog een andere zitting heeft en daardoor mogelijk later bij de zitting van klager aanwezig zou kunnen zijn. Op 4 februari 2013 is door de rechtbank vonnis gewezen en is klager veroordeeld voor het hem ten laste gelegde. Op 18 februari 2013 heeft verweerder namens klager hoger beroep ingesteld.

2.2      Op 1 maart 2013 is klager het kantoor van verweerder binnengedrongen. Verweerder heeft klager vervolgens op zowel 1 maart 2013 als 4 maart 2013 te woord gestaan. In het gesprek van 4 maart 2013 heeft verweerder aan klager te kennen gegeven dat hij zich zou beraden of hij nog voor klager wilde optreden. Bij brief van 19 maart 2013 heeft klager verweerder gevraagd om zijn beslissing kenbaar te maken.

2.3      Op 4 april 2013 heeft klager zich met de onderhavige klacht tot de deken gewend. Op 11 april 2013 heeft verweerder vervolgens per e-mail aan klager bericht dat hij klager niet langer wilde bijstaan. Op 19 april 2013 heeft klager het dossier bij verweerder opgehaald.

3          klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

3.1      hij in aanloop naar de zitting onvoldoende heeft gereageerd op vragen van klager;

3.2      hij het aangekondigde verzoek om een mini-instructie achterwege heeft gelaten;

3.3      hij ten onrechte vrijspraak in het vooruitzicht heeft gesteld;

3.4      hij klager onvoldoende heeft voorbereid op de zitting;

3.5      hij te laat, onvoldoende voorbereid en zonder pleitnota ter zitting is verschenen;

3.6      hij de zaak van klager onvoldoende heeft bepleit;

3.7      hij tijdens de zitting zat te sms-en;

3.8      hij bij de nabespreking de nadruk legde op de uitvoering van de straf in plaats van op het instellen van hoger beroep;

3.9      hij gebrekkig heeft gecommuniceerd over de indiening van een verzoek om nader onderzoek;

3.10    hij klager 5 weken heeft laten wachten op de vraag of verweerder hem nog bij wilde staan.

Ter zitting heeft klager nog verzocht om toepassing van artikel 48 lid 6 Advocatenwet.

4          VERWEER

4.1      Verweerder betwist uitdrukkelijk dat hij in het geheel niet reageerde op de e-mails van klager. Verweerder erkent dat hij niet op alle e-mails heeft gereageerd, maar volgens verweerder behoefden niet alle e-mails een reactie en mailde klager bovendien wel erg veel. Voor wat betreft het verzoek om een mini-instructie stelt verweerder zich op het standpunt dat hij klager enkel heeft gewezen op de mogelijkheid om een dergelijke mini-instructie te starten/openen, maar uiteindelijk is besloten om niet tot deze mini-instructie over te gaan omdat daarvoor geen aanleiding was. Verweerder betwist aldus dat hij met klager heeft afgesproken dat om de mini-instructie zou worden verzocht.

4.2      Verweerder betwist uitdrukkelijk dat hij klager vrijspraak heeft gegarandeerd. Verweerder heeft de mogelijkheid van vrijspraak met klager besproken en heeft de daarbij behorende verdedigingstactiek gekozen. Verweerder heeft echter nimmer toegezegd dat het ook daadwerkelijk tot vrijspraak zou komen.

4.3      Verweerder is van mening dat hij klager voldoende heeft voorbereid op de zitting. Verweerder had met klager afgesproken dat klager zich op zijn zwijgrecht zou beroepen en alleen vragen van verweerder zou beantwoorden.

4.4      Verweerder erkent dat hij te laat op de zitting aanwezig was. Dat was echter het gevolg van een andere zitting diezelfde ochtend en de mogelijkheid van uitloop van die zitting. Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder zowel klager als de rechtbank op deze mogelijke vertraging verwezen. Verweerder verwijst in dit verband naar zijn fax van 18 januari 2013 aan de rechtbank.

4.5      Verweerder stelt zich op het standpunt dat de lengte van het pleidooi niets zegt over de kwaliteit ervan. Verweerder heeft ter zitting wel degelijk aangevoerd dat er sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs omdat het redelijk vermoeden van schuld ontbrak op het moment van binnentreding en de daarop volgende doorzoeking. Verweerder is dan ook van mening dat hij duidelijk is geweest in zijn pleidooi en betwist nadrukkelijk dat hij onvoldoende voorbereid was. Verweerder erkent overigens dat hij geen pleitnota had, maar wijst op het feit dat dit ook niet verplicht is.

4.6      Verweerder kan zich niet herinneren of hij tijdens de zitting zijn smartphone heeft gebruikt. Verweerder geeft aan dat het best mogelijk is dat hij zijn telefoon heeft gebruikt, maar als dat het geval is geweest, dan zal dat, aldus verweerder, aan de zaak gerelateerd zijn geweest.

4.7      Voor wat betreft de klachten over het handelen van verweerder na de zitting geeft verweerder aan dat hij bij de nabespreking wel degelijk met klager heeft gesproken over het instellen van hoger beroep en over de mogelijke risico’s van een dergelijke procedure. Ook heeft verweerder met klager besproken wat er zou gebeuren als klager niet in hoger beroep zou gaan. Verweerder betwist dus dat hij enkel met klager heeft gesproken over de uitvoering van de straf. Voor wat betreft het indienen van een verzoek om nader onderzoek wijst verweerder op het feit dat tot 14 dagen na het instellen van hoger beroep nadere onderzoeksvragen kunnen worden ingediend. Verweerder stelt dat hij dat ook aan klager heeft medegedeeld. Verweerder betwist nadrukkelijk dat hij klager heeft gezegd dat hij uiterlijk op 1 maart 2013 de nadere vragen zou indienen. De vragen zijn door verweerder tijdig, te weten op 4 maart 2013, ingediend. Klager heeft daarvan een afschrift ontvangen, evenals van alle overige stukken uit het dossier. Verweerder wijst bovendien op het feit dat hij klager, nadat deze zijn kantoor was binnengedrongen, toch nog te woord heeft gestaan, terwijl hij eigenlijk andere werkzaamheden diende te verrichten.

4.8      Verweerder is, gelet op het voorgaande, van mening dat door hem niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld.

5          BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1

5.1      Klager verwijt verweerder dat hij in aanloop naar de zitting onvoldoende heeft gereageerd op vragen van klager. Verweerder ontkent dat hij onvoldoende op vragen van klager heeft gereageerd, maar geeft wel aan dat klager hem regelmatig overstelpte met vragen, waardoor verweerder zich genoodzaakt zag om enkel op de relevante zaken te reageren en niet op iedere vraag van klager.

5.2      Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat de communicatie tussen klager en verweerder zo nu en dan te wensen over liet. Klager heeft veelvuldig uitgebreide e-mails aan verweerder gestuurd waarin hij over het algemeen een groot aantal vragen aan verweerder voorlegde. De raad acht het begrijpelijk dat verweerder niet op alle vragen kon reageren. Een advocaat, zeker een strafrechtadvocaat, heeft veelal een drukke praktijk en kan derhalve zijn aandacht niet steeds op één dossier richten. In dit geval ware het beter geweest als verweerder klager duidelijk zou hebben laten weten op welke wijze hij met klager wenste te communiceren. Klager vroeg namelijk veelvuldig aandacht en had, zo heeft hij ter zitting aangegeven, behoefte aan een draaiboek met duidelijke afspraken over hoe partijen met elkaar moesten communiceren en over wat er in het verloop van de procedure precies zou gaan gebeuren. Gelet op deze specifieke behoefte van klager, ware het beter geweest indien verweerder klager duidelijk zou hebben laten weten dat hij enkel op de relevante kwesties zou reageren en niet op alle vragen die klager aan hem voorlegde.

5.3      Het feit dat verweerder een onderscheid heeft gemaakt tussen relevante kwesties die hij wel beantwoordde en niet relevante kwesties die hij onbeantwoord liet, heeft klager niet geschaad. Het handelen van verweerder is in dit geval dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 2

5.4      Klager verwijt verweerder dat er geen verzoek om een mini-instructie is ingediend. Verweerder heeft aangegeven dat een dergelijk verzoek niet nodig was. De raad overweegt dat voorop dient te staan dat een advocaat voor het te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Verweerder heeft de mogelijkheid van een mini-instructie met klager besproken, heeft vervolgens het dossier beoordeeld en uiteindelijk geconcludeerd dat het niet nodig was om een verzoek tot een mini-instructie in te dienen. Die beslissing valt onder de hiervoor genoemde beleidsvrijheid van de advocaat en is dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar. Het tweede klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel 3

5.5      Klager stelt dat verweerder hem ten onrechte vrijspraak in het vooruitzicht heeft gesteld. Verweerder geeft aan dat hij de mogelijkheid van vrijspraak met klager heeft besproken, maar dat hij daarover geen garanties heeft gegeven. Op dit vlak staan de verklaringen van klager en verweerder dus lijnrecht tegenover elkaar. Klager stelt immer dat verweerder vrijspraak heeft voorgehouden en verweerder ontkent dat. Als de verklaringen van klager en verweerder lijnrecht tegenover elkaar staan, kan de raad geen oordeel uitspreken. Dat betekent niet dat aan de verklaring van verweerder meer waarde wordt gehecht dan aan de verklaring van klager, het betekent alleen dat niet is komen vast te staan wat er precies gebeurd is. Het derde klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel 4

5.6      Klager stelt dat verweerder hem onvoldoende heeft voorbereid op de zitting. Verweerder heeft aangegeven dat hij met klager heeft afgesproken dat klager zich op zijn zwijgrecht zou beroepen en dat klager enkel antwoord zou geven op vragen die verweerder tijdens de zitting aan hem zou stellen. Deze strategie wordt door klager niet weersproken. Het maken van een afspraak om een beroep op het zwijgrecht te doen is een duidelijk gekozen strategie. Klager wist derhalve dat hij ter zitting geen antwoord op vragen moest geven, met uitzondering van vragen die door verweerder aan hem werden gesteld. De raad is van oordeel dat klager daardoor voldoende was voorbereid op de zitting. Het vierde klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdelen 5, 6 en 7

5.7      De klachtonderdelen 5, 6 en 7 lenen zich voor gemeenschappelijke behandeling. Klager stelt dat verweerder te laat, onvoldoende voorbereid en zonder pleitnota ter zitting is verschenen, de zaak van klager onvoldoende heeft bepleit en tijdens de zitting gebruik heeft gemaakt van zijn telefoon. Verweerder erkent dat hij te laat bij de zitting aanwezig was, maar verweerder had de rechtbank en klager daarover op voorhand al geïnformeerd, zodat klager als gevolg daarvan geen nadeel heeft ondervonden. Verweerder erkent eveneens dat hij zonder pleitnota ter zitting is verschenen, maar wijst op het feit dat het opstellen van een pleitnota niet verplicht is. Verweerder betwist met klem dat hij onvoldoende voorbereid is verschenen, dat hij de zaak van klager onvoldoende heeft bepleit en verweerder weet niet meer of hij tijdens de zitting zijn telefoon heeft gebruikt.

5.8      Ook hier staan de verklaringen van klager en verweerder lijnrecht tegenover elkaar. Nu de raad niet aanwezig is geweest bij de zitting, kan de raad daarover derhalve geen oordeel vellen. De raad benadrukt dat dit niet betekent dat aan de verklaring van verweerder meer waarde wordt gehecht dan aan de verklaring van klager, het betekent alleen dat niet is komen vast te staan wat er precies gebeurd is en dus ook geen tuchtrechtelijk oordeel kan worden uitgesproken. De klachtonderdelen 5, 6 en 7 zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel 8

5.9      Volgens klager heeft verweerder bij de nabespreking van de procedure in eerste aanleg de nadruk gelegd op de uitvoering van de straf en niet op het instellen van hoger beroep. Verweerder geeft aan dat de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep wel degelijk is besproken. Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken blijkt bovendien dat door verweerder hoger beroep namens klager is ingesteld. Dat wordt door klager ook erkend. Nu wel degelijk hoger beroep is ingesteld, is dit klachtonderdeel derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 9

5.10    Verweerder zou onvoldoende met klager hebben gecommuniceerd over de indiening van een verzoek om nader onderzoek. Tijdens de mondelinge behandeling is door verweerder aangegeven dat dit verzoek om een nader onderzoek wel is ingediend en wel op 4 maart 2013. Klager had weliswaar gewild dat dit verzoek eerder zou worden ingediend, maar het feit dat verweerder zich niet aan het door klager gewenste tijdspad heeft gehouden betekent niet dat door hem tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt in ieder geval dat klager en verweerder elkaar op 1 maart 2013 en op 4 maart 2013 hebben gesproken. Daarna is op 4 maart 2013 een verzoek om nader onderzoek ingediend. Aannemelijk is derhalve dat er op 1 maart en 4 maart over dit onderzoek is gecommuniceerd. Klachtonderdeel 9 is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 10

5.11    Verweerder heeft klager uiteindelijk bijna 5 weken laten wachten voordat hij antwoord kon geven op de vraag of hij klager nog langer wilde bijstaan. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat hij wat langer de tijd heeft genomen om zijn beslissing te nemen omdat hij diverse belangen wilde afwegen. Klager was al langere tijd een cliënt en verweerder had meerdere dossiers voor hem in behandeling. Aan de andere kant moest verweerder zich beraden over het incident dat op 1 maart 2013 heeft plaatsgevonden en wilde verweerder in dat kader afwachten of zijn secretaresse wel of geen aangifte tegen klager zou doen. Daarnaast speelde nog mee dat er op dat moment in de procedure geen stappen hoefden te worden gezet, zodat klager door het enkele tijdsverloop niet in zijn belangen werd geschaad. De raad is van oordeel dat de redenen die verweerder heeft aangevoerd voor de langere bedenktijd plausibel zijn en is derhalve van oordeel dat door verweerder ook op dit punt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Ook het 10e klachtonderdeel is ongegrond.

Ad het verzoek ex artikel 48 lid 6 Advocatenwet

5.12    Gezien het feit dat de hiervoor behandelde klachtonderdelen ongegrond zijn, komt de raad niet toe aan inwilliging van het verzoek van klager om toepassing van artikel 48 lid 6 Advocatenwet.

BESLISSING

De raad van discipline: verklaart de klacht ongegrond en wijst het verzoek om toepassing van artikel 48 lid 6 Advocatenwet af.

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, mrs. J.C. van den Dries, E.J.P.J.M. Kneepkens, J.J.M. Goumans, J.F.E. Kikken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 februari 2015 .

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 23 februari 2015

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

en per e-mail verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.   

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl