ECLI:NL:TADRSHE:2015:39 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch L 118 - 2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:39
Datum uitspraak: 09-02-2015
Datum publicatie: 11-02-2015
Zaaknummer(s): L 118 - 2014
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door na te laten de minderjarigheidseis, welke cruciaal is voor het indienen van een adoptieverzoek, te bewaken als gevolg waarvan het adoptieverzoek in alle instanties is afgewezen en na te laten aan klagers kenbaar te maken dat er een beroepsfout is gemaakt. Klacht gegrond. Berisping.  

Beslissing van 9 februari 2015

in de zaak L 118-2014

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 30 april 2014 met kenmerk DOK402, door de raad ontvangen op 1 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 december 2014. Verschenen zijn klaagster sub 1 en klager sub 3, bijgestaan door hun gemachtigde, en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     De brief van de deken d.d. 30 april 2014 met bijlagen;

-     De nagekomen brief van klagers gemachtigde met bijlagen d.d. 28 november 2014;

-     De op verzoek van de raad door klagers gemachtigde toegezonden beschikking van de rechtbank Breda d.d. 2 mei 2011 en de beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 6 december 2011.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klaagster sub 1 (hierna: “de moeder”) is de moeder van klaagster sub 2 (hierna: de dochter”). De dochter is geboren op 13 oktober 1992. De moeder heeft sinds 1993 een affectieve relatie met klager sub 3 (hierna: “de man”). Vanaf het vijfde levensjaar van de dochter is er geen contact meer tussen haar en haar biologische vader. De man heeft samen met de moeder zorggedragen voor de opvoeding en verzorging van de dochter.

2.2      Bij klagers bestond de wens om de relatie tussen de dochter en de man te formaliseren middels het indienen van een verzoek tot adoptie. In dat verband hebben zij zich in november 2009 tot verweerster gewend. Nadat op 24 november 2009 een intakegesprek had plaatsgevonden, heeft verweerster de opdracht bij brief d.d. 25 november 2009 aan klagers bevestigd. In die brief is onder meer het overeengekomen uurtarief van € 265,--- exclusief 6% kantoorkosten en BTW bevestigd en is een opsomming gemaakt van de benodigde stukken.

2.3      In maart 2010 heeft de moeder vrijwel alle benodigde stukken aan verweerster opgestuurd, met uitzondering van het GBA-uittreksel van de dochter. Eind oktober 2010 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de moeder en verweerster over de voortgang van de zaak. Bij brief d.d. 25 oktober 2010 heeft verweerster aan de moeder bevestigd dat de zaak vanwege omstandigheden aan de zijde van de moeder had stilgelegen en dat de behandeling van de zaak zou worden hervat. Voorts heeft verweerster de moeder gevraagd om nieuwe GBA-uittreksels omdat de eerder verstrekte uittreksels inmiddels ouder waren dan drie maanden. Ook heeft verweerster in deze brief de vraag gesteld wanneer de dochter 18 jaar oud zou worden, dit gelet op het feit dat het verzoek vanwege de voor adoptie geldende minderjarigheidseis voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd bij de rechtbank moest zijn ingediend.  

2.4      Op 27 oktober 2010 heeft de moeder wederom telefonisch contact opgenomen met verweerster. De moeder heeft toen aan verweerster kenbaar gemaakt dat de dochter al op 13 oktober 2010 18 jaar oud was geworden. Tevens heeft de moeder toen aan verweerster kenbaar gemaakt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat het verzoek reeds bij de rechtbank was ingediend.

2.5      Bij e-mailbericht d.d. 17 november 2010 hebben klagers aan verweerster stukken toegestuurd, met de volgende begeleidende tekst:

“Hierbij stuur ik u nogmaals alle papieren en enkele foto’s, ik hoop dat de zaak nu niet weer vergeten zal worden. Zoals u laatst tegen mij zei dat de zaak op afgewerkt stond en dat het daarna vergeten was. Zoals ik met u besproken heb, gaat u het nu alsnog naar de rechtbank sturen. (….) “

2.6      Verweerster heeft vervolgens op 29 november 2010 het verzoek tot adoptie in concept aan klagers verzonden. Verweerster heeft het verzoekschrift op 3 december 2010 bij de rechtbank ingediend. In verband met het verstrijken van de termijn van minderjarigheid is het verzoek afgewezen bij beschikking d.d. 2 mei 2011.

2.7      Klagers hebben zich vervolgens voor een second opinion gewend tot een andere advocaat, die hoger beroep heeft ingesteld. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft de beschikking echter op 6 december 2011 bekrachtigd. Klagers hebben cassatieadvies ingewonnen. Het cassatieadvies was positief, waarna cassatie werd ingesteld. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep echter bij beschikking d.d. 25 januari 2013 verworpen op grond van artikel 81 lid 1 van de wet RO.

2.8      Bij brief d.d. 15 februari 2012 hebben klagers tegen verweerster een klacht ingediend alsmede schadevergoeding gevorderd.

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat:

 1.        zij heeft nagelaten de minderjarigheidseis, welke cruciaal is voor het indienen van een adoptieverzoek, te bewaken als gevolg waarvan het adoptieverzoek in alle instanties is afgewezen;

2.         zij heeft nagelaten aan de familie kenbaar te maken dat zij een beroepsfout heeft gemaakt en dit evenmin tijdens de zitting aan de orde heeft gesteld.

4          VERWEER

4.1      Klachtonderdeel 1

De afwijzing van het verzoek tot adoptie is niet louter te wijten aan verweerster. Klagers waren zelf zeer wel van de minderjarigheidseis op de hoogte. Zij waren hierover reeds in 2006 geïnformeerd door een notaris. Voor het verstrijken van de termijn was de zaak nog niet bij verweerster in behandeling. De zaak is pas feitelijk in behandeling genomen op 25 oktober 2010, omdat de behandeling eerder op verzoek van klagers was stopgezet. Verweerster is pas op 27 oktober 2010 door een mededeling van de moeder op de hoogte geraakt van het feit dat de dochter op 13 oktober 2010 meerderjarig was geworden. Bij de door de moeder in maart 2010 aan verweerster overhandigde stukken ontbrak immers het GBA-uittreksel van de dochter. Verweerster weet niet of de geboortedatum onderwerp van gesprek is geweest tijdens het intakegesprek.

4.2      Klachtonderdeel 2

De rechtspraak voorzag in de mogelijkheden daar waar het betreft meerderjarigenadoptie. Met klagers is besloten om hierop een beroep te doen en het verzoek toch in te dienen. Gedurende de procedure bij de rechtbank is verder nimmer gesproken over een verwijt aan verweersters adres.

5          BEOORDELING

                 Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.1      Klachtonderdeel 1

De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 van de Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Gedragsregel 4 bepaalt verder dat de advocaat de aan hem opgedragen zaken zorgvuldig dient te behandelen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2      Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerster de zaak in november 2009 in behandeling heeft genomen, terwijl de dochter op 13 oktober 2010 meerderjarig zou worden. Nadat op 24 november 2009 een intakegesprek had plaatsgevonden, heeft verweerster bij brief d.d. 25 november 2009 de opdracht aan klagers bevestigd. Verweerster heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren of de geboortedatum van de dochter tijdens het intakegesprek onderwerp van gesprek is geweest. Naar het oordeel van de raad had het op de weg van verweerster gelegen om tijdens het intakegesprek uitdrukkelijk naar de geboortedatum van de dochter te vragen, deze datum correct te registreren en vervolgens aan termijnbewaking te doen. Verweerster heeft zulks nagelaten.

5.3      Verweerster heeft gesteld dat de zaak op verzoek van klagers enige tijd heeft stilgelegen, zodat met de feitelijke behandeling van de zaak eerst op 25 oktober 2010, derhalve na het verstrijken van de minderjarigheidstermijn, een aanvang is gemaakt. Voorts heeft verweerster gesteld dat klagers zelf zeer wel van het minderjarigheidsvereiste op de hoogte waren. Klagers hebben deze stellingen echter betwist en hebben daartegenover gesteld dat verweerster tijdens het telefoongesprek in oktober 2010 aan de moeder te kennen heeft gegeven dat zij de zaak was vergeten. Nu de stellingen van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan dat de behandeling van de zaak op verzoek van klagers enige tijd heeft stilgelegen. Zulks kan naar het oordeel van de raad ook in het midden blijven, nu de advocaat op basis van gedragsregel 9 de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. De advocaat kan zich niet aan deze verantwoordelijkheid onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht, dan wel bij de cliënt aanwezige juridisch kennis. Zoals hierboven overwogen was het, nadat klagers zich in november 2009 tot haar hadden gewend, verweersters verantwoordelijkheid om ervoor te waken dat de termijn voor het indienen van een adoptieverzoek niet ongebruikt zou verstrijken.

5.4      De raad is van oordeel dat verweerster, door tijdens het intakegesprek niet uitdrukkelijk naar de geboortedatum van de dochter te vragen en vervolgens niet aan termijnbewaking te doen, jegens klagers niet de zorgvuldigheid heeft betracht, die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. ) De voor het indienen van een adoptieverzoek geldende termijn is aldus verstreken, hetgeen verweerster in tuchtrechtelijke zin kan worden verweten.   Het eerste onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

5.5      Klachtonderdeel 2

Op grond van gedragsregel 11 dient de advocaat die bemerkt dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van zijn cliënt, zijn cliënt daarvan op de hoogte te stellen en dient de advocaat zijn cliënt, zo nodig, te adviseren om onafhankelijk advies te vragen. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerster deze gedragsregel niet heeft nageleefd. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

6       MAATREGEL

6.1     Gelet op de ernst van de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten en het feit dat het verzuim irreparabel is, is de raad van oordeel dat de maatregel van berisping passend en geboden is.

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;

-       spreekt op de voet van artikel 48 lid 7 ambtshalve uit dat verweerster jegens klagers niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;

-       legt ter zake aan verweerster op de maatregel van berisping.

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A.J. Sol, L.R.G.M. Spronken , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2015 .

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 9 februari 2015

per aangetekende brief verzonden aan:

-        Klagers gemachtigde

-        verweerster

en per e-mail verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder/verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager/klaagster/klagers

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl