ECLI:NL:TADRSHE:2015:271 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch ZWB 93 - 2015

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:271
Datum uitspraak: 14-12-2015
Datum publicatie: 18-12-2015
Zaaknummer(s): ZWB 93 - 2015
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Nu  ingevolge de Wet op de Rechtsbijstand voor het rechtsbelang van klager geen toevoeging wordt verstrekt, had verweerder goede gronden om aan te nemen dat deze niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp en valt hem tuchtrechtelijk niet te verwijten dat hij over de mogelijkheid daarvan met klager geen overleg heeft gevoerd. Klacht ongegrond.

Beslissing van 14 december 2015

in de zaak  ZWB 93-2015

naar aanleiding van de klacht van:

     Klager

                      Verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 17 juni 2015, met kenmerk K14-138a, door de raad ontvangen op 19 juni 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 oktober 2015 in aanwezigheid van verweerder. Klager is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     het klachtdossier;

-     de brief van verweerder d.d. 18 september 2015, met bijlage.

2          FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting onweersproken is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2      Bij besluit van 10 september 2013 heeft het UWV aan klager een boete opgelegd wegens onvoldoende inspanning voor de re-integratie van een werkneemster. Klagers bezwaar tegen die beslissing is door het UWV bij besluit d.d. 24 oktober 2013 ongegrond verklaard. Verweerder heeft klager bijgestaan in de bestuursrechtelijke procedure tegen het UWV. Verweerder heeft namens klager tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van de rechtbank d.d. 12 september 2014 is het beroep ongegrond verklaard.

2.3      Klager heeft vanaf 1 januari 2007 samen met X een vennootschap onder firma (assurantiekantoor) uitgeoefend. Klager heeft de vennootschap opgezegd tegen 31 december 2012. Op 26 februari 2013 is het einde van de vennootschap geregistreerd in het handelsregister. Verweerder heeft klager bijgestaan in een privaatrechtelijk geschil jegens zijn voormalig partner X. Klager heeft bij brief d.d. 3 maart 2013 aan verweerder opdracht verleend, onder andere voor het leggen van beslag onder X. Verweerder heeft  namens klager verweer gevoerd en een vordering in reconventie ingesteld in een door X jegens klager aanhangig gemaakte procedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Verweerder heeft aan klager ter zake de door hem bestede tijd op basis van een uurtarief zijn honorarium bij klager in rekening gebracht. Bij vonnis van 26 september 2015 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen en de zaak verwezen naar de rolzitting van 13 januari 2016.

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    In de procedure in beroep heeft verzuimd stukken over te leggen, waardoor de zaak is verloren;

2.    bestede tijd op basis van een uurtarief in rekening heeft gebracht (naast de eigen bijdrage en het griffierecht), terwijl in de zaak een toevoeging is afgegeven;

3.    de belangen van klager niet op de juiste wijze heeft behartigd.

Daartoe stelt klager, kort en zakelijk weergegeven, dat verweerder verzuimd heeft de rapportage van de arbodienst in het geding te brengen waaruit volgt dat de betreffende werkneemster niet ziek was, zulks ondanks een door de rechtbank verzonden herinnering. Voorts had verweerder aan klager vanwege de aan hem afgegeven toevoeging geen honorarium in rekening mogen brengen in de desbetreffende zaak. Tevens heeft verweerder ondanks een schriftelijke opdracht van klager nagelaten beslag te leggen ten laste van X. Daarnaast heeft verweerder in een door X aanhangig gemaakte bodemprocedure namens klager verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld terwijl hij wist dat uit de vennootschapsakte volgt dat de rechtbank onbevoegd was.

4          VERWEER

4.1      Het verweer houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in.

Ad 1. De rechtbank heeft geen stukken opgevraagd, wel is een standaard ontvangstbevestiging verzonden waarin de mogelijkheid kenbaar is gemaakt om binnen een bepaalde periode voorafgaand aan de zitting nog nadere stukken in te dienen. Onduidelijk blijft welke stukken verweerder had moeten over leggen. Klager heeft nooit kenbaar gemaakt dat er iets ontbrak.

Ad 2. Verweerder had geen reden om te veronderstellen dat klager gebruik wilde maken van gefinancierde rechtsbijstand gezien zijn bij aanvang van de werkzaamheden in een voorafgaand dossier uitdrukkelijk kenbaar gemaakte wens om verweerder te betalen. De toevoeging had betrekking op een procedure in kort geding. Weliswaar is deze toevoeging in de latere bodemprocedure ter bepaling van het griffierecht aan de rechtbank overgelegd, maar dat is per ongeluk gebeurd en nadien niet hersteld omdat dit een financieel voordeel voor klager opleverde.

Ad 3. Uit kostenoogpunt is ervoor gekozen verweer te voeren in de bodemprocedure en om daarin een tegenvordering in te stellen waarbij aan de rechtbank kon worden verzocht om een deskundige te benoemen. Met klager is besproken dat een bevoegdheidsverweer kon worden gevoerd maar dit is achterwege gelaten, onder meer omdat klager belang had bij het voortbestaan van de procedure om zo op de meest voordelige wijze een tegenvordering in te kunnen stellen. Met klager is besproken om het leggen van beslag uit te stellen in afwachting van het ter beschikking stellen van bescheiden en bestanden door X. Klager heeft zelf afgezien van het leggen van beslag.

5          BEOORDELING

5.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold.

Ten aanzien van klachtonderdeel 1

5.2      Uit de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 12 september 2015 kan naar het oordeel van de raad niet worden afgeleid dat de ongegrondheid van het beroep van klager zijn oorzaak vindt in het feit dat in de procedure onvoldoende bewijs is aangevoerd dan wel onvoldoende nadere stukken zijn overgelegd. Klager wijst in dit verband op een rapportage van de arbodienst omtrent het ziek zijn van de betreffende werkneemster, echter naar het oordeel van de raad blijkt uit voornoemd vonnis niet dat indiening daarvan tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Uit genoemde uitspraak volgt dat klager naar het oordeel van de rechtbank niet, dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er deugdelijke redenen waren om onvoldoende re-integratie inspanningen te verrichten. Klager heeft niet naar voren gebracht welke andere stukken verweerder in dit verband had moeten indienen. Vast staat dat de ongegrondverklaring van het beroep niet het gevolg is van een handelen of nalaten van verweerder. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2

5.3      De raad stelt voorop dat een advocaat verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Deze verplichting bestaat echter niet als de advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor gefinancierde rechtshulp. Het verweer dat klager in een eerdere zaak, waarin verweerder aan klager bijstand had verleend, ervoor gekozen had verweerder zelf te betalen zodat verweerder ervan mocht uit gaan dat klager niet in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtsbijstand, gaat niet op, alleen al niet aangezien klager die keuze enkel had gemaakt voor die betreffende zaak.

5.4      Vast staat dat de klacht ziet op verweerders rechtsbijstand in een procedure omtrent de financiële afwikkelingen van een ontbonden vennootschap. Ingevolge artikel 12 lid 2 aanhef en sub e van de Wet op de Rechtsbijstand wordt geen toevoeging verstrekt indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft. Gelet hierop had verweerder naar het oordeel van de raad goede gronden om aan te nemen dat klager niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp en derhalve niet in aanmerking zou komen voor een toevoeging in de betreffende zaak. Dat hij met klager over de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand geen overleg heeft gevoerd, valt hem gelet hierop niet te verwijten.

5.5      Dat verweerder zijn uren bij klager heeft gedeclareerd terwijl in het betreffende dossier een toevoeging was verleend, kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld. Uit de stukken blijkt immers dat het dossier waarin aan klager een toevoeging werd verleend  (dossier 0026271) een ander dossier betreft dan het dossier waarin verweerder bij klager heeft gedeclareerd (dossier 00258448). Gelet op het bovenstaande zal de klacht op dit onderdeel eveneens ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van klachtonderdeel 3

5.6      Verweerder heeft toegelicht op welke wijze en waarom hij klager omtrent de te volgen strategie in de bodemprocedure – zowel ten aanzien van de beslaglegging als het bevoegdheidsverweer – heeft geadviseerd en dat hij in overleg met klager heeft gehandeld. Daaruit blijkt dat hij bewuste en  weloverwogen keuzes heeft gemaakt in de te voeren procedure. Geen rechtsregel verplicht een advocaat ertoe om een opdracht van een cliënt zonder meer uit te voeren. Uit het dossier, noch uit hetgeen klager hieromtrent heeft aangevoerd blijkt dat verweerder bij de uitvoering van zijn opdracht niet heeft gehandeld conform hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Evenmin is gebleken dat verweerder klager onvoldoende omtrent de procesmogelijkheden heeft  geïnformeerd of onvoldoende bij de te maken keuzes heeft betrokken. De klacht slaagt derhalve op dit onderdeel niet.

6        BESLISSING

6.1    De raad van discipline verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gegeven door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, A.L.W.W.G. Houtakkers, A.J.F. van Dok en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2015.

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 14 december 2015

verzonden aan:

-          klager

-          Verweerder

-          de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland- West-   Brabant;

-          de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        klager

-          verweerder

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-                  Brabant

-          de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 2053701 . Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

088 - 2053777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl .