ECLI:NL:TADRSHE:2015:227 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch OB 68 - 2015

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:227
Datum uitspraak: 19-10-2015
Datum publicatie: 21-10-2015
Zaaknummer(s): OB 68 - 2015
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Vertrouwen in de advocatuur geschaad door na benoeming tot bewindvoerder gedurende enkele maanden in het geheel niets te laten horen, terwijl klaagster zich financieel in een penibele situatie bevond. Ook voor een bewindvoerder geldt dat slechts tot betaling van schulden kan worden overgegaan of een betalingsregeling kan worden getroffen  indienvoldoende middelen aanwezig zijn. Klacht gedeeltelijk gegrond; enkele waarschuwing

Beslissing van  19 oktober 2015

in de zaak OB 68-2015

naar aanleiding van de klacht van:

                                        klaagster

                                        tegen:

                                        verweerder

1.            Verloop van de procedure

1.1             Bij brief aan de raad van 4 mei 2015 met kenmerk 48/14/134K, door de raad ontvangen op 6 mei 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2             De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 31 augustus 2015 in aanwezigheid van klaagster, verweerder en de gemachtigde van verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3             De raad heeft kennis genomen van:

- de brief van de deken dd. 4 mei 2015, met bijlagen

2.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

2.1         Klaagster heeft zich in november 2011 tot verweerder gewend in verband met het bestaan van een groot aantal schulden.

2.2         Op 4 januari 2012 heeft de rechtbank de onderbewindstelling van klaagster uitgesproken, met benoeming van verweerder tot bewindvoerder.

3.           KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in zijn hoedanigheid van bewindvoerder niet heeft gedaan wat hij had behoren te doen, door :

1.            van januari tot april 2012 in zijn hoedanigheid van bewindvoerder de zaak van klaagster niet op te pakken en niet te reageren op terugbelverzoeken, brieven en e-mails van schuldeisers;

2.            rekeningen niet te betalen;

3.            het minnelijk traject over te slaan waardoor de WSNP-aanvraag werd afgewezen.

4.           VERWEER

 4.1         Reeds bij de instelling van het beschermingsbewind was sprake van een groot aantal schulden aan de zijde van klaagster. Daar stond een inkomen op minimumniveau tegenover stond. Daardoor is de schuldenlast van klaagster alsmaar toegenomen. Een bewindvoerder kan dit niet voorkomen. Het bleef de verantwoordelijkheid van klaagster om ervoor te zorgen dat er voldoende geld binnenkwam om aan haar financiële verplichtingen te voldoen.

 4.2         De verkoop van de woning niet is doorgegaan, aangezien de koper zich op het laatste moment heeft teruggetrokken. Dit valt verweerder niet te verwijten.

5.           BEOORDELING

5.1         Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2         Klaagster heeft zich in eerste instantie tot verweerder gewend in zijn hoedanigheid van advocaat. Op 4 januari 2012 is verweerder benoemd tot bewindvoerder van klaagster. De klachten van klaagster hebben betrekking op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van bewindvoerder. Hoewel het advocatentuchtrecht in beginsel bedoeld is om een behoorlijke beroepsuitoefening van advocaten uit te oefenen, geldt het advocatentuchtrecht ook indien een advocaat zich bij de vervulling van een andere taak dan die van advocaat zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd. In dat geval  kan sprake zijn van een handelen of nalaten dat (ook) in strijd is met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem dan een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Derhalve ligt ter beoordeling aan de raad voor de vraag of verweerder zich bij de uitoefening van zijn taak als bewindvoerder, zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd.

5.3         Uit de aan de raad overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is niet gebleken dat in de periode van 4 januari 2012 (datum onderbewindstelling) tot in april 2012 contact heeft plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Verweerder bracht ter zake ter zitting naar voren dat hij zich dit niet meer precies kan herinneren, maar dat een opstartfase gebruikelijk is. Wat hiervan ook moge zijn, een mogelijke opstartfase ontslaat een bewindvoerder er niet van om de onder bewind gestelde op de hoogte te houden van het verloop van de zaak en om te reageren op verzoeken om informatie dan wel het leggen van contact van de onder bewind gestelde dan wel haar schuldeisers. Wanneer een onderbewindstelling is uitgesproken mag degene over wie het bewind is uitgesproken van de bewindvoerder verwachten dat deze de zaken voortvarend aanpakt en de onder bewind gestelde op de hoogte houdt van de vorderingen. Door in zijn hoedanigheid van bewindvoerder na de uitspraak tot onderbewindstelling gedurende enkele maanden in het geheel niets van zich te laten horen, terwijl klaagster zich in een financiële penibele situatie bevond, heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Het eerste onderdeel van de klacht is gegrond.

5.4         Vast staat dat gedurende de onderbewindstelling van klaagster openstaande rekeningen van klaagster niet zijn betaald. Ook voor een bewindvoerder geldt dat om tot betaling van rekeningen over te kunnen gaan, hiertoe voldoende middelen beschikbaar moeten zijn. Niet is komen vast te staan dat voldoende financiële middelen aanwezig waren om tot betaling te kunnen overgaan. Dit geldt eveneens ten aanzien van het treffen van een financiële regeling. Hiertoe kan slechts dan worden overgegaan, indien voldoende middelen aanwezig zijn om een getroffen regeling na te komen. Indien geen, althans onvoldoende middelen aanwezig zijn om een regeling na te komen, is het treffen daarvan niet zinvol. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder heeft nagelaten om een financiële regeling te treffen, terwijl daartoe voldoende financiële middelen aanwezig waren. De raad zal de onderdelen 2 en 3 van de klacht op grond van het bovenstaande ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart onderdeel 1 van de klacht gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op;

verklaart de onderdelen 2 en 3 van de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door m. J.K.B. van Daalen , voorzitter, mrs. J.C. van den Dries, N. M. Lindhout-Schot, J.J.M. Goumans en J.F.E. Kikken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2015.

griffier                                                                 voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 20 oktober 2015

verzonden aan:

-  klaagster

-  verweerder

-        - de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-  verweerder

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voor zover deze ongegrond is verklaard tevens door

-  klaagster

-  de deken van de orde van advocaten te Oost-Brabant

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.           Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.           Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.           Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl