ECLI:NL:TADRSHE:2015:169 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch OB 268 - 2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:169
Datum uitspraak: 29-06-2015
Datum publicatie: 30-06-2015
Zaaknummer(s): OB 268 - 2014
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat advocaat zich in de uitoefening van zijn taak als vereffenaar zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Verzet ongegrond.

Beslissing van 29 juni 2015

in de zaak OB 268-2014

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 6 november 2014 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 9 oktober 2014 met kenmerk 48/14/108K , door de raad ontvangen op 10 oktober 2014 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Bij beslissing van 6 november 2014 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 11 november 2014 is verzonden aan klager.

1.3      Per telefax dd. 14 november 2014, en bij brief dd. 13 november 2014 door de raad ontvangen op 24 november 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 mei 2015 . Klager heeft de raad bij brief dd. 14 mei 2015 bericht ter zitting niet aanwezig te zullen zijn. Verweerder heeft de raad per telefax dd. 18 mei 2015 eveneens bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. Van de behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.

1.5      De raad heeft kennisgenomen van:

-           de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

       de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

-           het verzetschrift van klager d.d. 2 oktober 2014;

-           brief van verweerder dd. 25 februari 2015

-           brief van klager dd. 25 februari 2015, met bijlage;

-           brief van klager dd. 11 maart 2015

-           brief van verweerder dd. 12 maart 2015, met bijlage;

-           brief van klager dd. 29 april 2015

-           brieven van klager dd. 14 en 16 mei 2015

2          FEITEN en klacht

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Klager stelt weliswaar dat de feiten in de beslissing onvoldoende zijn weergegeven, maar hetgeen ter zake door klager naar voren is gebracht heeft enkel betrekking op het standpunt van klager ten aanzien van de feiten.  

2.2      De voorzitter heeft de klacht als volgt omschreven:

Verweerder heeft ten onrechte verklaard dat zijn bemoeienis met de boedelbeschrijving nagenoeg nihil is geweest.

3          VERZET

3.1      De gronden van het verzet houden zakelijk weergegeven het volgende in:

1.    de voorzitter heeft de feiten onjuist vastgesteld. De kantonrechter heeft het verzoek van verweerder niet vastgesteld en gecontroleerd. De procedure is dat de vereffenaar verzoekt om een tussentijds loon en de kantonrechter geeft dan wel of niet zijn toestemming;

2.    het tussentijds loon is buitensporig hoog;

3.    de eerder ingediende klacht bevindt zich nog in de fase van verzet en mag geen invloed hebben op de behandeling van de onderhavige klacht;

4.    de voorzitter doet zijn best om klager neer te zetten als een querulant;

5.    de klacht is niet juist omschreven: de klacht is dat er een discrepantie is tussen de verklaring van de vereffenaar dat zijn bemoeienis met de boedelbeschrijving nagenoeg nihil is geweest en de verklaring van de boedelnotaris dat de vereffenaar “haar de stukken bijgepraat heeft opdat zij een akte van boedelbeschrijving zou kunnen maken”. Die tegenstrijdigheid moet onderzocht worden, zodat komt vast te staan of de vereffenaar liegt en daarmee schade toebrengt aan de stand van de advocatuur;

6.    onjuist is dat de kantonrechter in dit geval heeft te oordelen over de boedelbeschrijving.

4          BEOORDELING

4.1      per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

4.2      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De omschrijving van de klacht door klager in zijn verzetschrift betreft een nadere uitleg en aanvulling van de omschrijving van de klacht zoals door voorzitter is omschreven. De raad is van oordeel dat de omschrijving van de klacht in verzet inhoudelijk gelijkluidend is aan de klachtomschrijving van de voorzitter in zijn beslissing dd. 6 november 2014. De door klager nader aangeduide klachtomschrijving leidt niet tot een andere beoordeling.

4.3      De voorzitter heeft terecht overwogen dat het advocatentuchtrecht in beginsel betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Indien een advocaat in een andere hoedanigheid optreedt is het advocatentuchtrecht op hem alleen dan van toepassing indien hij zich daarbij zodanig gedraagt dat sprake is van een schending in het vertrouwen in de advocatuur. Op grond hiervan ligt ter beoordeling aan de tuchtrechter enkel de vraag voor of verweerder zich in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van de moeder van klager zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter heeft de klacht op juiste gronden met inachtneming van dit standpunt beoordeeld.

4.4      De raad is met de voorzitter van oordeel dat uit de aan de raad overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder zich in de uitoefening van zijn taak zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.5      Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, A.J.F. van Dok en L.R.G.M. Spronken , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2015.

griffier                                                               voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 29 juni 2015

per aangetekende brief verzonden aan:

-     klager

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.