ECLI:NL:TADRSHE:2015:128 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch L 242 - 2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:128
Datum uitspraak: 26-05-2015
Datum publicatie: 27-05-2015
Zaaknummer(s): L 242 - 2014
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat niet transparant en integer is gehandeld of dat anderszins sprake is van strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Klacht ongegrond

Beslissing van  26 mei 2015

in de zaak L 242-2014

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 27 augustus 2014 met kenmerk DOK 422, door de raad ontvangen op   28 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 april 2015 in aanwezigheid van klager en verweerster . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van het klachtdossier.

2          FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2      Klager is slachtoffer geworden van een tweetal verkeersongevallen d.d. 17 november 2005 en 8 november 2006. Aanvankelijk zijn de belangen van klager ten aanzien van beide ongevallen behandeld door  rechtshulpverlener X. Voor beide ongevallen is aansprakelijkheid erkend door A. en B. A. treedt op als regelend verzekeraar.

2.3      In december 2009 heeft verweerster klagers’ zaak van X overgenomen. Bij brief van 19 februari 2010 heeft verweerster aan A. laten weten dat zij een medische expertise zinvol achtte aangezien A. het causaal verband tussen klachten en ongeval in twijfel trok. Daarbij heeft zij tevens verzocht om  een voorschot van € 20.000,- te voldoen aan klager. Bij brief d.d. 2 april 2010 heeft A. aan verweerster laten weten dat zij geen nieuwe voorschotten wilde voldoen aangezien al een bedrag van € 127.500,- aan voorschotten was betaald en ook een bizar hoog bedrag aan kosten van rechtskundige bijstand.

2.4      Bij e-mail d.d. 26 juli 2010 heeft de secretaresse van verweerster op klagers verzoek, een overzicht van declaraties over de periode van 14 december 2009 tot en met 11 juni 2010 toegezonden.

2.5      Op 20 oktober 2010 heeft verweerster verzocht om een onafhankelijk neurologisch expertiseonderzoek en de betreffende deskundige de definitieve vraagstelling toegezonden. Op 19 november 2010 vond een afspraak plaats met verweerster en een medewerker van A. bij klager thuis. Afgesproken werd dat klager zou worden voorgesteld aan een neuroloog en indien noodzakelijk een neuropsycholoog teneinde het geschil over het causaal verband te beslechten. Voorts werd afgesproken dat klager aanvullend zou worden bevoorschot tot aan de datum van het deskundigenbericht.

2.6      Op 16 mei 2011 is klager door de neuroloog gezien. Deze heeft een deskundigenbericht uitgebracht. Bij brief d.d. 28 juli 2011 heeft verweerster A. onder meer verzocht om de schadeafwikkeling weer verder ter hand te nemen aangezien het causaal verband op grond van dit bericht naar haar mening vast stond. Tevens heeft zij opnieuw verzocht om een aanvullend voorschot voor klager. Op 3 augustus 2011 liet A. onder meer weten de discussie over bevoorschotting uit te willen stellen tot de eindregeling en dat zij niet bereid was om het verzochte bedrag te voldoen.  Bij brief d.d. 23 augustus 2011 heeft verweerster A. wederom dringend verzocht om de schaderegeling en de bevoorschotting adequaat ter hand te nemen. Daarbij heeft zij een termijn gesteld en aangekondigd A. in rechte te betrekken in geval van een uitblijvende dan wel afwijzende reactie. Op 21 november 2011 heeft verweerster aan A. een  verzoekschrift op grond van artikel 1019w RV toegezonden ten behoeve van het verkrijgen van een voorschot en kosten buiten rechte. Tussen partijen is verder onderhandeld over de verdere afwikkeling van de zaak. In de periode van april 2010 tot en met 15 augustus 2012 is aan klager een bedrag van € 132.500,- aan voorschotten voldaan. Op 18 september 2012 is op verzoek van verweerster door I. nog een nader voorschot aan klager ter beschikking gesteld.

2.7      Op 30 september 2012 heeft de medisch adviseur van verweerster advies uitgebracht. Op 21 november 2012 liet I. weten niet te kunnen instemmen met de bevindingen van de deskundige. Bij brief d.d. 27 november 2012 heeft verweerster I. laten weten een psychiatrisch deskundigenbericht te entameren. In de betreffende periode zijn tussen klager en verweerder meningsverschillen ontstaan met betrekking tot de medische deskundigenberichten en de wijze van aanpak van de zaak.

2.8      Op 25 februari 2013 hebben partijen op het kantoor van verweerster gesproken over de ontstane meningsverschillen met betrekking tot het ter zake door verweerster te voeren beleid en de verdere afwikkeling van het dossier. Daarbij zijn afspraken gemaakt. Bij brief d.d. 12 april  2013 heeft verweerster I. dringend verzocht klager te bevoorschotten en gemaand voortvarendheid te betrachten. Op 25 juni 2013 heeft verweerster voor klager opnieuw een concept verzoekschrift opgesteld waarbij, naast een voorschot en de kosten buiten rechte, werd verzocht om een verklaring voor recht dat er causaal verband bestaat tussen ongevallen en schade.

2.9      Einde 2013 is de samenwerking tussen klager en verweerster beëindigd en heeft verweerster de zaak overgedragen aan een opvolgend advocaat.

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:

1.    verweerster heeft niet integer en transparant gehandeld;

2.    verweerster heeft de kosten disproportioneel laten toenemen;

3.    verweerster heeft het dossier niet zorgvuldig behandeld waardoor de belangen van klager zijn geschaad.

3.2      Ter zitting heeft klager de klacht in essentie als volgt nader toegelicht:

-        klagers medisch dossier was niet op orde ondanks dat hij verweerster daarop attendeerde;

-       verweerster heeft het vervolg van de medische  expertise van augustus 2012 nooit voortgezet;

-       verweerster heeft deze medische expertise niet meegenomen in haar deelgeschil van augustus 2013

-       verweerster heeft klager bij de behandeling van de zaak belangrijke zaken onthouden, zij had geen overzicht en heeft klager niet betrokken in de gang van zaken met betrekking tot het vervolg van de expertises;

-       verweerster wist klagers bevoorschotting ondanks talloze dreigementen richting de wederpartij (die ze iedere keer niet in stand hield) en door slechte dossiervoering niet op gang te brengen;

-       klager heeft verweerster in mei/ juni 2010 om inzicht in haar tarieven en declaraties gevraagd. Deze heeft zij tot september 2013 niet compleet heeft overgelegd.

4          Verweer

4.1     Het verweer houdt - zakelijk weergegeven – het volgende in.

4.2     Ad 1. Betwist wordt dat niet integer en transparant is gehandeld. Klager is  van alle stappen in het dossier op de hoogte gehouden en hij heeft van alle correspondentie een afschrift ontvangen. Er is zorgvuldig en altijd in het belang van klager gehandeld. Dat het voor klager nooit voldoende was en deze bleef twijfelen aan het causaal verband en de omvang van de schade, kan niet aan verweerster worden verweten. Er is in het belang van klager steeds geprobeerd om het dossier in een minnelijk traject te houden en zo nodig voerde verweerster  ook procedures.

Ad 2. Het is aan klager te wijten dat de kosten in het dossier zijn opgelopen. In totaal is over de jaren 2009 tot en met 2013 een bedrag gedeclareerd van € 28.584. Dat is gelet op klagers houding en de enorme hoeveelheid werk die deze met zich meegebracht, niet veel. Dat ook de betalende verzekeraar de declaraties niet bovenmatig vond, blijkt uit het feit dat deze zijn betaald.

Ad 3. Betwist wordt dat klagers belangen zijn geschaad. In totaal hebben drie andere advocaten naar het dossier gekeken, die konden instemmen met verweersters handelswijze. Ook de LSA Ombudsman heeft het opgegeven. Bovendien is het dossier nog niet gesloten en is het aan de opvolgend advocaat om dit naar klagers wensen verder af te wikkelen.

5          beoordeling

5.1      De raad stelt voorop dat de tuchtrechter, gezien het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel dient de tuchtrechter rekening te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes  waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ten aanzien van klachtonderdeel 1

5.2      Uit het dossier blijkt dat verweerster haar aanpak van de zaak in diverse brieven en e-mails aan klager uiteen heeft gezet en dat zij de met derden gewisselde correspondentie aan klager in kopie heeft doorgezonden. Dat zij het dossier niet op orde had, het dossier niet compleet heeft aangeleverd bij haar medisch adviseur, klager niet bij de behandeling van zijn zaak heeft betrokken en niet integer en transparant heeft gehandeld is door verweerster weersproken en blijkt ook overigens niet uit het dossier. De klacht dat zij geen inzicht zou hebben gegeven in haar tarieven en declaraties is door verweerster weersproken en door klager niet nader onderbouwd. Dat verweerster aan klagers verzoek van mei/juni 2010 om inzicht te geven in haar tarieven en declaraties in september 2013 nog niet had voldaan, vindt bovendien weerlegging in het dossier. Hieruit blijkt dat de secretaresse van verweerster bij e-mail d.d. 26 juli 2010 aan klager een overzicht heeft verschaft van de kosten over de periode van 14 december 2009 tot en met 11 juni 2010. Verweerster heeft in dat verband bovendien gesteld dat het in letstelschade zaken vast gebruik is om de declaratie (op naam van het slachtoffer) rechtstreeks door te zenden naar de wederpartij teneinde het slachtoffer daar niet mee te belasten en dat A. de kosten buiten rechte heeft voldaan. Gelet hierop valt naar het oordeel van de raad evenmin in te zien welk nadeel klager, zelfs als zou vast staan dat verweerster hem informatie omtrent de declaraties zou hebben onthouden, hiervan zou hebben ondervonden. Gelet op het bovenstaande zal de raad de klacht op dit onderdeel ongegrond verklaren.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2

5.3      Dat de kosten door toedoen van verweerster disproportioneel zijn opgelopen is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Er is weliswaar sprake van een zeer lijvig dossier, echter gelet op de aard van de zaak en de houding van de wederpartij kan niet  op voorhand worden gesteld dat verweerster dit had kunnen voorkomen. Bovendien bevinden zich in het dossier zeer veel omvangrijke reacties van klager zelf. Dat deze uitgebreide correspondentie van klager steeds noodzakelijk was voor een goed verloop van de zaak is door verweerster betwist en blijkt ook niet uit het dossier. Voor zover klager beoogt te klagen over de hoogte van declaraties, merkt de raad op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Van dat laatste blijkt uit het onderhavige dossier niet.

Ten aanzien van klachtonderdeel 3

5.4      De raad stelt vast dat partijen ten aanzien van alle door klager op dit klachtonderdeel aangevoerde standpunten eveneens van mening verschillen. Ook overigens blijkt naar het oordeel van de raad uit het dossier niet van aanwijzingen die de conclusie rechtvaardigen dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht.

Dat verweerster de bevoorschotting niet tot stand heeft weten te brengen vindt naar het oordeel van de raad weerlegging in het dossier. Daaruit blijkt immers dat klager, door toedoen van verweerster,  in de periode van april 2010 tot en met 15 augustus 2012 in ieder geval een bedrag ad 132.500,- aan voorschotten heeft ontvangen. Tevens blijkt dat I. op 18 september 2012 nog een nader voorschot heeft verstrekt. Dat de hoogte van die bevoorschotting mogelijk niet overeenstemde met klagers verwachtingen daaromtrent, kan verweerster niet worden verweten. Uit het dossier blijkt op voorhand niet dat de verwachtingen van klager in dat opzicht gerechtvaardigd zijn en dat is ook door verweerster weersproken. Evenmin kan verweerster worden verweten dat de wederpartij in een later stadium de hoogte van de schade betwistte en daardoor niet tot (verdere) voorschotten bereid was. Het standpunt van klager dat verweerster er niet in is geslaagd de bevoorschotting van klager weer op gang  te brengen deelt de raad gelet op het bovenstaande derhalve niet.

5.5      Met betrekking tot hetgeen klager omtrent de medische expertises naar voren heeft gebracht overweegt de raad het volgende. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verweerster, nadat haar medisch adviseur op 30 september 2012 een deskundigenbericht had uitgebracht, over de uitgebrachte medische adviezen overleg heeft gevoerd met de wederpartij maar dat deze zich niet wilde conformeren aan de deskundigenberichten. Voorts blijkt dat verweerster klager in deze periode herhaaldelijk heeft geadviseerd om langs de weg van een deelgeschil te verzoeken dat wederpartij zou worden gehouden aan het bericht van de medisch deskundige en om een voorschot te verkrijgen ten behoeve van klager, omdat dit naar haar mening de snelste weg was. Uit de stukken volgt dat klager  het met de strategie die verweerster wilde voeren niet eens was en dat daarover tussen klager en verweerster veel correspondentie is gevoerd. Verweerster heeft klager er daarbij meerdere keren op gewezen dat hij een andere advocaat diende te zoeken als hij het  niet met haar eens was, echter klager heeft dat niet gedaan. Op 25 februari 2013 heeft verweerster hierover een gesprek met klager gevoerd op haar kantoor. Daarbij zijn tussen partijen afspraken gemaakt en vervolgens  is de zaak door verweerster voortgezet. Verweerster heeft voorts gesteld dat de reden dat het verzoekschrift deelgeschillen in 2013 niet meer is verzonden, is gelegen in het feit dat klager telkenmale met kritiek op de concepten heeft gereageerd, waardoor haar werkzaamheden in feite onmogelijk werden gemaakt. Uiteindelijk is de samenwerking tussen partijen beëindigd omdat tussen beiden geen vertrouwen meer bestond. Dat verweerster ter zake een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt blijkt naar het oordeel van de raad niet uit het dossier en kan, nu de standpunten van partijen daarover uiteen lopen, ook niet anderszins worden vastgesteld. De raad wijst derhalve ook dit onderdeel van de klacht af.

5.6      Gelet op het bovenstaande zal de raad de klacht derhalve in al haar onderdelen gegrond verklaren.

6.         BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, M.B.Ph. Geeraedts, E.J.P.J.M. Kneepkens en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2015 .

griffier                                                               voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 26 mei 2015

per aangetekende brief verzonden aan:

-              klager

-              verweerster

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg.     

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl