ECLI:NL:TADRSHE:2015:121 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch ZWB 237 - 2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:121
Datum uitspraak: 18-05-2015
Datum publicatie: 20-05-2015
Zaaknummer(s): ZWB 237 - 2014
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Inhoud brieven was niet onnodig grievend. Niet gebleken dat verweerder klaagsters belangen onnodig of onevenredig heeft geschaad door onjuiste informatie te geven aan de notaris of door aan te dringen op nakoming van de getroffen regeling. Geen belang bij klacht over voeren van titel van kandidaat-notaris. Wel gereageerd op e-mailberichten van klaagster. Klacht deels ongegrond, deels niet-ontvankelijk.

Beslissing van 18 mei 2015

in de zaak ZWB237-2014

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 25 augustus 2014 met kenmerk K13-176, door de raad ontvangen op26 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 maart 2015. Ter zitting zijn klaagster, vergezeld van de heer H., en verweerder verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       De brief van de deken d.d. 25 augustus 2014 met bijlagen;

-       De brief van verweerder d.d. 27 februari 2015 met bijlage;

-       De brief van klager d.d. 11 maart 2015 met bijlagen.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klaagsters vader is overleden op 22 juni 2012. Klaagster en haar zus P. zijn de twee erfgenamen. De partner van klaagsters vader is aangewezen tot executeur testamentair.

2.2      In november 2012 hebben klaagster en haar zus P. tezamen mr. T benaderd met het verzoek het ontslag van de executeur testamentair te bewerkstelligen. Alvorens deze procedure in gang werd gezet heeft mr. T zich echter in februari 2013  teruggetrokken vanwege tegenstrijdige belangen. P. heeft zich vervolgens voor rechtsbijstand gewend tot verweerder, terwijl klaagster zich heeft gewend tot mr. S. Mr. S. heeft klaagster vervolgens niet bijgestaan in het geschil met P., doch enkel in het geschil met de executeur testamentair.

2.3      Bij brief d.d. 15 juli 2013 heeft verweerder klaagster een voorstel gedaan om te komen tot een regeling, waarover vervolgens over en weer is gecorrespondeerd. Klaagster heeft verweerder gevraagd om haar een kopie van de schuldbekentenis van P. te verstrekken. Bij e-mailbericht d.d. 20 augustus 2013 heeft verweerder aan klaagster kenbaar gemaakt dat zijn cliënte eerst duidelijkheid wilde van klaagster of zij nu wel of niet met het voorstel wilde instemmen en dat pas na akkoord van klaagster de details omtrent de uitvoering van de regeling konden worden besproken. Klaagster heeft het voorstel bij e-mailbericht d.d. 4 september 2013 aanvaard. Een en ander diende vervolgens bij de notaris te worden afgewikkeld. Klaagster heeft samen met P. een bezoek gebracht aan de notaris, die nadere stukken wenste te ontvangen. Na het bezoek aan de notaris besloot klaagster om terug te komen op de met P. getroffen regeling.

2.4      Bij brief d.d. 27 november 2013 heeft verweerder klaagster verzocht om hem mede te delen of zij nu wel of niet de getroffen regeling wilde nakomen. Voor het geval dat klaagster niet bereid was om de regeling na te komen heeft verweerder klaagster in gebreke gesteld en een gerechtelijke procedure aangekondigd.

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.               de eerste brief van verweerder aan klaagster van 15 juli 2013 onwaarheden bevat die verweerder niet had kunnen schrijven als hij het dossier had gelezen, en de in de brief opgenomen grove beledigingen en blode beweringen heeft klaagster als grievend ervaren;

2.               de brief van verweerder van 20 augustus 2013 door klaagster is ervaren als ongekend harde chantage, afpersing en het doelbewust achterhouden van belangrijke informatie;

3.               uit de brief van de notaris van 31 oktober 2013 blijkt dat onjuiste informatie, afkomstig van verweerder, op het bureau van de notaris terecht is gekomen;

4.               verweerder ten onrechte de titel van kandidaat-notaris naast die van advocaat hanteert;

5.               verweerder, nadat klaagster aan verweerder had geschreven dat zij “de stekker eruit zou trekken” (uit de overeenstemming tussen haar en haar zuster), niet heeft gereageerd en heeft geweigerd om een voorstel tot minnelijke regeling te doen. Volgens klaagster is dat onprofessioneel;

6.               verweerder klaagster bij brief van 27 november 2013 een gerechtelijke procedure in het vooruitzicht heeft gesteld bij gebreke van nakoming door klaagster van de overeenkomst met haar zuster, hetgeen klaagster als poging tot intimidatie opvat en hetgeen bovendien in strijd is met het belang van zijn eigen cliënte;

7.               verweerder op een zevental in de periode van 15 november 2013 tot 27 juni 2014 door klaagster verzonden e-mailberichten niet heeft gereageerd;

8.               de toevoeging die zag op de werkzaamheden ter zake het ontslag van de executeur ook heeft gebruikt voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de verdeling van de erfenis.

4          VERWEER

4.1      In de brief van 15 juli 2013 aan klaagster heeft verweerder de zaak uiteengezet en een voorstel gedaan om te komen tot een regeling. Daarbij heeft verweerder ook de gevolgen geschetst, hetgeen kennelijk door klaagster wordt gezien als “chantage”. Na de nodige correspondentie over en weer heeft verweerder klaagster op 7 augustus 2013 een onderhandse akte toegezonden. Klaagster heeft het aanbod bij e-mailbericht d.d. 4 september 2013 aanvaard, waarna de zaak gereed was om verder bij de notaris afgewikkeld te worden. De onderhandse akte diende immers te worden gevolgd door een notariële akte.

4.2      Klaagster is samen met verweerders cliënte bij de notaris geweest maar kennelijk heeft zij daarna besloten om terug te komen op de eenmaal gesloten overeenkomst. Om die reden heeft verweerder bij brief d.d. 27 november 2013 aan klaagster gevraagd om een definitief standpunt in te nemen. Daarop heeft verweerder geen reactie ontvangen.

4.3      Verweerder heeft de belangen van zijn cliënte behartigd. Verweerder heeft zich voor wat betreft de inhoud van zijn brieven d.d. 15 juli en 20augustus 2013 gerefereerd aan het oordeel van de deken. Verweerder acht de notaris voldoende in staat om zelf te onderzoeken welke informatie zij nodig heeft. Verweerder heeft notarieel recht gestudeerd en mag de titel kandidaat-notaris voeren. Verweerder heeft wel gereageerd op klaagsters voorstel om de overeenkomst open te breken. Op klaagsters e-mailberichten d.d. 15, 18 en 21 november 2013 heeft verweerder gereageerd bij brief van 27 november 2013. Voor zover klaagster klaagt over het niet beantwoorden van latere e-mailberichten is die klacht niet-ontvankelijk omdat zij deze klacht niet bij de deken aan de orde heeft gesteld zodat deze niet door de deken is onderzocht.

5       BEOORDELING

5.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een ruime mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klachten aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.

5.3     Klachtonderdelen 1 en 2

          De klachtonderdelen 1 en 2 zien op de brieven van verweerder aan klaagster d.d. 15 juli en 20 augustus 2013. Zowel de inhoud als toonzetting van deze brieven zijn naar het oordeel van de raad zakelijk van aard en beide brieven kunnen geenszins als grievend worden gekwalificeerd. De raad is voorts niet gebleken dat verweerder in de brieven feiten heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende dan wel behoorde te kennen, noch zijn klaagsters belangen door de inhoud van de brieven geschaad. Nu niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder kan worden gemaakt zal de raad de eerste twee onderdelen van de klacht als ongegrond afwijzen.

5.4     Klachtonderdeel 3

          Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat klaagster kennelijk met haar wederpartij van mening verschilde over de vraag of de woning in E. al dan niet permanent bewoond mocht worden. In zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij stond het verweerder vrij om namens zijn cliënte een standpunt in te nemen dat tegenstrijdig was aan dat van klaagster. Het was voorts aan de notaris om verder onderzoek te doen en zelf een oordeel te vormen over de vraag of de woning in E. al dan niet permanent mocht worden bewoond. Dat verweerder een standpunt heeft ingenomen dat klaagster niet welgevallig was betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Niet is gebleken dat verweerder klaagsters belangen onnodig of onevenredig heeft geschaad. Ook het derde klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.5     Klachtonderdeel 4

          De raad overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. De controle van het door een advocaat gehanteerde briefpapier is aan de deken, die tot taak heeft om toezicht te houden op een behoorlijke praktijkuitoefening en die desgeraden een dekenbezwaar kan indienen. Nu de op het briefpapier van verweerder vermelde gegevens een kwestie van algemeen belang betreffen en klaagster naar het oordeel van de raad geen eigen belang heeft bij dit klachtonderdeel, zal de raad klaagster voor wat betreft dit onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk verklaren.

5.6     Klachtonderdelen 5 en 6

          Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 5 en 6 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat klaagster op 4 september 2013 heeft ingestemd met het door verweerder namens zijn cliënte geformuleerde schikkingsvoorstel. Vervolgens wenste klaagster terug te komen op de reeds getroffen regeling en verlangde zij van verweerder dat hij een nieuw voorstel zou formuleren. Verweerder heeft dit geweigerd en heeft klaagster in gebreke gesteld. De raad is van oordeel dat verweerder aldus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder diende de belangen van zijn cliënte te behartigen en zijn cliënte had er belang bij dat uitvoering zou worden gegeven aan de reeds getroffen regeling. Aldus stond het verweerder vrij om klaagster te vragen om een duidelijk standpunt in te nemen omtrent het nakomen van de overeenkomst en haar tevens te wijzen op de gevolgen van niet-nakoming van de overeenkomst. De klachtonderdelen 5 en 6 zijn derhalve ongegrond.

5.7     Klachtonderdeel 7

          Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerder bij brief d.d. 27 november 2013 heeft gereageerd op de e-mailberichten van klaagster d.d. 15, 18 en 21 november 2013. In zoverre is dit onderdeel van de klacht ongegrond. Ter zitting heeft klaagster betoogd dat verweerder tevens tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet te reageren op een aantal andere e-mailberichten die zij in de periode van 15 november 2013 tot 27 juni 2014 aan verweerder heeft verzonden. Hierover heeft klaagster echter niet bij de deken geklaagd, zodat dit onderdeel van de klacht ook niet door de deken is onderzocht. Nu aan een beoordeling van de raad steeds een instructiefase bij de deken vooraf dient te gaan, kan klaagster, voor zover haar klacht ziet op andere e-mailberichten dan die van 15, 18 en 21 november 2013, niet in die klacht worden ontvangen. Klachtonderdeel 7 is derhalve deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk.

5.8     Klachtonderdeel 8

          Ook de klacht dat verweerder de toevoeging die zag op de werkzaamheden ter zake het ontslag van de executeur tevens heeft gebruikt voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de verdeling van de erfenis is niet door de deken onderzocht, omdat klaagster deze klacht niet bij de deken heeft ingediend. Klaagster kan derhalve niet in klachtonderdeel 8 worden ontvangen.       

BESLISSING

De raad van discipline:

1.    verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3, 5 en 6 ongegrond;

2.    verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 4 en 8;

3.    verklaart klachtonderdeel 7 deels ongegrond en verklaart klaagster voor het overige niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 7.

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, mrs.S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, A.J.F. van Dok, J.D.E. van den Heuvel , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2015 .

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 19 mei 2015

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klaagster

-       verweerder

en per e-mail verzonden aan:

-       de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-       verweerder/verweerster

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager/klaagster

-      de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl