ECLI:NL:TADRSHE:2015:117 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch L 212 - 2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:117
Datum uitspraak: 11-05-2015
Datum publicatie: 18-05-2015
Zaaknummer(s): L 212 - 2014
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Advocaat dient opdrachtbevestiging en financiële afspraken schriftelijke vast te leggen; ook indien sprake is van een vriendschappelijke relatie tussen de advocaat en cliënt. Een financiële regeling, waarbij een kostendekkend uurtarief wordt overeengekomen met een aan het behaalde resultaat gekoppelde verhoging van dit uurtarief, is op zich toelaatbaar. Concurrentiebeding zodanig ruim geformuleerd dat hieronder tevens advisering valt. Dat de wederpartij klaagster hierover in rechte zou betrekken was voor verweerder in redelijkheid niet te verwachten. Niet gebleken dat klaagster is overrompeld door het voorstel tot een minnelijke regeling, noch dat zij het hiermee niet eens was. Klaagster heeft per e-mail ingestemd met verrekening. Klacht (gedeeltelijk) gegrond; enkele waarschuwing

Beslissing van 11 mei 2015

in de zaak L 212-2014

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 11 augustus 2014 met kenmerk 2012-083-K , door de raad ontvangen op 12 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 maart 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennisgenomen van:

-       de brief van de deken van 11 augustus 2014, met bijlagen;

-       de ongedateerde brief, met bijlagen van klaagster, door de raad ontvangen op 5 maart 2015.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klaagster heeft op 25 april 2007 een koopovereenkomst gesloten met W., waarbij aan klaagster alle aandelen in W. B.B.V. zijn verkocht. De aandelen zijn op 2 juli 2007 aan klaagster geleverd. In artikel 8 van de overeenkomst is een concurrentiebeding opgenomen.  Verweerder heeft klaagster geadviseerd bij de totstandkoming van deze koopovereenkomst.

2.2      In 2009 is een geschil ontstaan tussen W en klaagster betreffende de reikwijdte van het in artikel 8 van voormelde koopovereenkomst opgenomen concurrentiebeding. Verweerder heeft klaagster in dit geschil in de periode 2009-2011 bijgestaan in een drietal procedures tussen klaagster en W, te weten een procedure in kort geding in eerste aanleg en in appel en een bodemprocedure bij de rechtbank.

2.3      De voorzieningenrechter heeft bij kortgeding vonnis dd. 26 november 2009 de vordering van W. betreffende het verrichten van advieswerkzaamheden toegewezen.  

2.4      Verweerder heeft namens klaagster appel ingesteld tegen voormeld vonnis van de voorzieningenrechter. Het hof was van oordeel dat het concurrentiebeding ruim moest worden uitgelegd en dat dit juist betrekking had op W. als persoon. Het gerechtshof heeft bij arrest dd. 6 juli 2010 het vonnis van de voorzieningenrechter dd. 26 november 2009 vernietigd en het door W. gevorderde afgewezen.

2.5      Verweerder heeft op 29 mei 2009 een bedrag ad € 4.550,50 en op 3 september 2009 een bedrag ad € 7.458,03 in rekening gebracht, zulks voor de werkzaamheden tot en met 31 augustus 2009.

2.6      Partijen hebben vanaf eind 2009 gecorrespondeerd over de kosten van juridische dienstverlening door verweerder. Verweerder heeft per e-mail van 27 november 2009 urenspecificaties betreffende zijn werkzaamheden in de periode van 2 september t/m 26 november 2009 toegezonden (34,5 uur; in totaal een bedrag van € 10.085,90). Voorts berichtte hij klaagster de kosten voor zijn werkzaamheden voor het appel te schatten op circa € 8.000,-, welk bedrag hij had besloten te matigen tot € 5.000,-.

2.7      Verweerder heeft klaagster bij declaratie d.d. 9 september 2010 een bedrag ad € 29.472,00 in rekening gebracht, ter zake zijn honorarium over de periode van 2 september 2009 tot en met 27 augustus 2010. waarop in mindering werd gebracht een bedrag van € 4.335,-.  ter zake door W. betaalde proceskosten ter hoogte van Bij brief van 11 november 2010 heeft verweerder een specificatie van zijn werkzaamheden vanaf 26 november 2009 aan klaagster toegezonden. Klaagster heeft op de factuur van 9 september 2010 een bedrag betaald ad € 13.974,22. Voor het verschil ad €11.163,39 heeft verweerder op 16 december 2010 een creditnota aan klaagster verzonden.

2.8      Verweerder heeft bij brief dd. 16 december 2010 het volgende aan klaagster geschrevene: “ (……..) Voorts zijn wij overeengekomen dat ik als advocaat op een andere basis dan voorheen de behandeling van deze zaak zal voortzetten. Dezerzijds wordt afgezien van het op basis van het voorheen geldende uurtarief ad € 295, - excl. Bureaukosten en BTW gerealiseerde onderhanden werk ad € 8.500, - en voorts ga ik vanaf 1 november jl. werken op basis van het uurtarief van € 60,- excl. BTW. Deze werkzaamheden zullen u niet eerder in rekening worden gebracht dan na volledige afwikkeling van het geschil met W., met dien verstande dat ik tevens aanspraak heb op een prestatiefee ten belope van 25% van al hetgeen W. daadwerkelijk zal betalen uit hoofde van de onderhavige procedure, waarvoor overigens geldt dat u alle in verband daarmee opkomende kosten (van derden) voor uw rekening neemt.(…)”.

2.9      Klaagster heeft per e-mail dd. 3 januari 2011 als volgt gereageerd:

“Hierbij bevestig ik de afspraken rond de lopende procedure regen W. De lopende rekening van € 11.163,39 wordt zonder verdere kosten in twee tranches voldaan, de eerste helft voor 1 juli 2011 en de tweede helft voor 1 januari 2012. De opbrengsten van kostenveroordelingen gaan naar mij en we komen een fee van 20% van de opbrengsten overeen voor het voeren van de procedures, een fee van alle boetes en/of schadevergoedingen, die op basis van een vonnis daadwerkelijk voldaan worden. Binnen de fee zal een gematigd uurtarief door jou te bepalen vastgesteld kunnen worden. De werkelijke kosten zullen nooit meer bedragen dan 20% van de werkelijke opbrengsten. Alleen de eventuele kosten voor diensten van derden die aan jou doorberekend worden zijn natuurlijk voor mijn rekening.

         We gaan de zaak met goed gevoel tegemoet, de hoofdzaken zijn zoveel          mogelijk boetes binnenhalen en een zo lang mogelijk concurrentiebeding          scoren, we sprake al eerder over het gebruik van de naam van W., het          handelsnaamconflict. (…..) ”

2.10    In de bodemprocedure heeft de rechtbank bij tussenvonnis dd. 22 juni 2011 de vorderingen van W in conventie afgewezen. In reconventie overwoog de rechtbank in rechtsoverweging 4.24 van dat vonnis:

“Niet of niet gemotiveerd betwist is dat in elk geval vanaf 3 december 2009 tot en met 7 juli 2010, dat wil zeggen na het voor hen gunstig uitgevallen kortgedingvonnis in eerste aanleg, W. c.s. hun website hebben gereactiveerd en gehandhaafd, ondanks sommatie door (klaagster) om dit na te laten. Hiermee hebben W. c.s. de overeengekomen boete verbeurd van €25.000,00 vermeerderd met € 1.000,- per dag van voortduren van deze schending van het concurrentiebeding. (Klaagster) heeft uit dien hoofde aanspraak op betaling van € 242.000,00 (€ 25.000,00 +217 x € 1.000,00)”  Klaagster werd voorts toegelaten tot het leveren van bewijs op twee onderdelen.

2.11    Na voormeld tussenvonnis van de rechtbank zijn tussen partijen schikkingsonderhandelingen gevoerd. Verweerder heeft per e-mail dd. 5 juli 2011 om 23:58 uur onder meer het volgende aan de advocaat van W. geschreven: “Dank voor uw mailbericht van zo-even. De inhoud strookt met de hoofdlijnen zoals tot dusverre besproken en dit betekent dat ik namens mijn cliënte hierbij een accoord geef op de totstandkoming van deze rompovereenkomst die uiteraard verdere uitwerking behoeft teneinde een volwaardige vaststellingsovereenkomst te (kunnen) sluiten.  (………)”.

2.12    Klaagster schreef per e-mail dd. 6 juli 2011 het volgende aan de secretaresse van verweerder : “(……). Het is op de vaststellingsovereenkomst na rond met W. ! P. heeft gisterenavond hierover om 12.00 uur nog een e-mail aan K. gestuurd en vergeten ook aan mij te sturen, graag zou ik deze ook ontvangen, kan jij dit regelen of moet ik P. daarvoor bellen?”

2.13    Klaagster heeft de advocaat van W. en verweerder per e-mail dd. 21 oktober 2011 bericht niet akkoord te gaan met hetgeen in artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst was opgenomen ten aanzien van het gebruik van de derdengeldrekening van het kantoor van verweerder. Per e-mail dd. 22 oktober 2011 heeft klaagster aan de advocaat van W. bericht dat er een akkoord met verweerder was bereikt en dat betalingen zoals opgenomen in de vaststellingsovereenkomst dienden te worden gedaan op de rekening van de onderneming van klaagster.

2.14    Klaagster en W hebben op 10 november 2011 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Overeengekomen werd dat door W. aan klaagster een bedrag ad € 300.000, - zou worden betaald en dat een vordering van W. op mr. X aan klaagster werd gecedeerd.

2.15    Verweerder heeft op 21 november 2011 een bedrag ad € 11.163,39, alsmede een bedrag ad € 60.000,-  bij klaagster in rekening gebracht. Klaagster heeft op 2 december 2011 een bedrag ad € 18.643,23 voldaan.

2.16    Verweerder heeft in rechte betaling van € 52.520,52 van klaagster gevorderd. De rechtbank heeft klaagster bij vonnis dd. 19 juni 2013 veroordeeld om aan verweerder te betalen een bedrag van € 40.886,77, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 6 december 2011 tot de dag van volledige betaling.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.            verweerder g een deugdelijke financiele afspraken met klaagster heeft gemaakt met betrekking tot zijn honorering, waaronder een fixed fee/ no cure no pay en ontoereikend verantwoording heeft afgelegd over zijn arbeid;

2.            verweerder klaagster onjuist heeft geadviseerd over een concurrentiebeding;

3.            verweerder zonder toestemming van klaagster akkoord is gegaan met een minnelijke regeling;

4.            verweerder zonder toestemming van klaagster zijn declaraties heeft verrekend met derdengelden;

5.            verweerder zonder toestemming van klaagster heeft gecommuniceerd met de echtgenoot van klaagster; daarmee heeft hij zijn geheimhoudingsverplichting geschonden;

6.            verweerder het belang van klaagster niet altijd voorop heeft gesteld.

3.2     Klaagster heeft ter toelichting op haar klacht het volgende naar voren gebracht:

1.         verweerder heeft geen opdrachtbevestiging en geen specificaties bij zijn facturen aan klaagster toegestuurd. Pas in de loop van de procedures stelde verweerder voor om, afhankelijk van het resultaat, te declareren. Kort gezegd 20% van de opbrengst bovenop een basis uurtarief van € 60, -;

2.         verweerder heeft ten onrechte het woord advisering in het concurrentiebeding weggelaten, waardoor W. het concurrentiebeding ruimer kon opvatten;

3.            verweerder heeft op 4 juli 2011 de inhoud van de minnelijke regeling telefonisch met klaagster besproken. Nog voordat klaagster wel of geen fiat kon geven verbrak verweerder de verbinding. De dag er na, op 5 juli 2011 heeft om 23.30 uur opnieuw telefonisch contact hierover plaatsgevonden. De wederpartij eiste uitsluitsel vóór 24.00 uur. In dat gesprek heeft klaagster gezegd niet akkoord te gaan. Toch heeft verweerder om 23.59 uur per e-mail aan de wederpartij bericht dat akkoord werd gegaan met een schikking. Verweerder heeft een kopie hiervan aan een niet bestaand mail adres van klaagster en aan het e-mailadres van de echtgenoot van klaagster toegezonden.

4.            partijen en hun partners waren zeer goede vrienden. Verweerder voerde niet alleen overleg met klaagster maar ook met haar echtgenoot.

5.            verweerder probeerde gaande de procedures bij klaagster alsnog een honorarium afspraak op basis van een percentage van het resultaat te maken. Verweerder heeft zonder fiat van klaagster ingestemd met een voor haar nadelige schikking, kennelijk om snel zijn geld binnen te halen.

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft het voorstel van de wederpartij op 5 juli 2011 om 23.30 uur telefonisch met klaagster en haar echtgenoot besproken. Verweerder heeft aan de hand van dit overleg vastgesteld dat klaagster akkoord was met het financiële deel van de regeling (€ 300.000, - en cessie) en in beginsel akkoord met het afbakenen van de verboden adviesruimte voor W. Verweerder heeft op 5 juli 2011 om 23.58 uur het beginselakkoord aan de advocaat van de wederpartij bevestigd. Verweerder heeft spoedheidshalve zijn e-mailbericht aan de advocaat van de wederpartij doorgeklikt aan een e-mailadres van de echtgenoot van klaagster dat zich op zijn iPad bevond, waarvan hij die avond inderhaast gebruik heeft gemaakt.

4.2      Op 6 juli 2011 heeft de secretaresse van verweerder desgevraagd het e-mailbericht aan de advocaat van de wederpartij doorgezonden aan klaagster. Klaagster heeft bij herhaling kenbaar gemaakt dat zij zeer ingenomen was met de getroffen regeling. 

4.3      Verweerder heeft het concurrentiebeding ten faveure van klaagster zo ruim mogelijk geformuleerd. Hierbij is rekening gehouden met de uitdrukkelijke wens van klaagster dat het beding door W. zou worden geaccepteerd. Zowel de rechtbank als het hof hebben geoordeeld dat het non-concurrentiebeding - hoe vergaand ook- zich niet leende voor mitigering en evenmin voor een beperking van haar werkingssfeer.

4.4      Verweerder heeft anderhalf jaar na aanvang van de opdracht slechts één gematigde declaratie (dd. 9 september 2010 ad € 23.365,90) toegezonden. Verweerder heeft klaagster op de hoogte gesteld van het verloop van de kosten en de kosten gespecificeerd. Het in rekening gebracht honorarium is gebaseerd op een overeengekomen en redelijk uurtarief. Het aantal uren is alleszins redelijk in verhouding tot de in werkelijkheid uitgevoerde  werkzaamheden.

4.5      Verweerder heeft nimmer een “no cure, no pay” -deal voorgesteld. Verweerder heeft nimmer pressie uitgeoefend en nimmer aangegeven met de zaak te zullen stoppen. Het gewijzigde honoreringsregime is geïnitieerd door de echtgenoot van klaagster. De getroffen regeling op basis van een gematigd uurtarief in samenhang met een prestatiefee is geoorloofd. Verweerder heeft een en ander bij brief dd. 16 december 2010 aan klaagster zorgvuldig bevestigd, zulks met gelijktijdige creditering van een bedrag van €11.163,30. De declaratie van 9 september 2010 is uiteindelijk in twee tranches betaald. Ten aanzien van de slotdeclaratie hebben partijen zich tot de civiele rechter gewend met het verzoek uitleg te geven aan de declaratieafspraak. Uit het vonnis van de rechtbank dd. 13 maart 2013 blijkt hoe de declaratieafspraak tot stand is gekomen. Klaagster heeft al hetgeen betaald, waartoe de rechtbank haar heeft veroordeeld.

4.6      De onderhandelingen met de advocaat van de wederpartij over de reikwijdte van het non-concurrentiebeding met betrekking tot het open begrip ‘adviseren’ zijn op het scherpst van de snede gevoerd. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat de drie doelstellingen van klaagster volledig zijn gerealiseerd zonder dat daarvoor een kantongerechtprocedure nodig was. De werking van het non-concurrentiebeding is op grond van de vaststellingsovereenkomst ten volle van kracht gebleven.

4.7      Klaagster heeft in alle vrijheid tot aanvaarding van de vaststellings-overeenkomst besloten.

4.8      Verweerder heeft steeds het belang van klaagster voorop gesteld en naar zijn oordeel een optimaal resultaat behaald. Zijn eigen belang is daarbij nimmer bepalend geweest. Verweerder meende dat een regeling in der minne de voorkeur verdiende boven een risicovolle appelprocedure. Verweerder heeft nimmer handelingen verricht tegen de kennelijk wil van klaagster.

4.9      De inhoud en strekking van artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst was door de advocaat van de wederpartij bedongen ten behoeve van de belangen van zijn cliënte. Die wederpartij ging niet akkoord met een andere formulering. Klaagster gaf aan dat zij hiertegen gekant was. Op de vraag van verweerder naar de beweegreden daarvoor, heeft zij echter nimmer geantwoord.

5.        BEOORDELING

  5.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

  Ad onderdeel 1.

5.2     Vast staat dat verweerder klaagster gedurende lange tijd in diverse zaken tegen W. heeft bijgestaan. Verweerder heeft klaagster zowel geadviseerd bij de totstandkoming van de koopovereenkomst als rechtsbijstand verleend bij de procedures in kort geding en in de bodemprocedure. Verweerder heeft klaagster vooraf geen opdrachtbevestiging toegezonden, noch eventuele financiële afspraken schriftelijk vastgelegd. Verweerder heeft zijn werkzaamheden achteraf verantwoord en zijn declaraties gespecificeerd.

5.3.    Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat hij zijn client bij de aanvang van een zaak een schriftelijke opdrachtbevestiging, met daarin opgenomen financiele afspraken betreffende de kosten van zijn werkzaamheden, toestuurt. Uit de aan de raad overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken dat verweerder noch een opdrachtbevestiging, noch een schriftelijke bevestiging van financiële afspraken aan klaagster heeft toegestuurd. Niet gebleken is dat verweerder vooraf voldoende duidelijke financiele afspraken heeft gemaakt hetgeen hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Het feit dat klaagster en verweerder bij de aanvang van de werkzaamheden een vriendschappelijke relatie hadden, maakt dit niet anders. Ook dan dient een advocaat duidelijkheid te verstrekken over de financiële gevolgen van zijn werkzaamheden en deze schriftelijk vast te leggen.

5.4     Over de eind 2010 tot stand gekomen nieuwe afspraak betreffende de honorering van de werkzaamheden van verweerder is voldoende gecommuniceerd. Blijkens het vonnis van de rechtbank dd. 13 maart 2013 is ook de rechtbank van oordeel dat de tussen partijen getroffen financiele regeling voor klaagster voldoende duidelijk was. De financiële regeling was op zich toelaatbaar, nu door verweerder een kostendekkend uurtarief was overeengekomen, waarbij de verhoging van het uurtarief was gekoppeld aan een percentage van het behaalde resultaat.

5.5     De raad komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat verweerder betreffende zijn werkzaamheden in de periode tot aan november 2010 onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over de financiele gevolgen van zijn werkzaamheden. In zoverre is het eerste onderdeel van de klacht gegrond.

  Ad onderdeel 2.

5.6     Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de formulering van het concurrentiebeding. Klaagster is van mening dat het woord advisering specifiek in het concurrentiebeding opgenomen had moeten worden, zodat de door W. aangespannen procedures voorkomen hadden kunnen komen. Verweerder stelt daar tegenover dat het concurrentiebeding zo ruim mogelijk is geformuleerd, maar dat de wederpartij met het woord advisering niet akkoord zou zijn gegaan omdat dit niet is af te bakenen. Verweerder stelt vooraf niet te hebben kunnen vermoeden dat W. zich op deze wijze zou opstellen.

5.7     Het concurrentiebeding in artikel 8 van de koopovereenkomst is ruim geformuleerd en overeenkomstig hetgeen te doen gebruikelijk is . Klaagster is in rechte ook in het gelijk is gesteld en aan W. zijn hoge boetes opgelegd. Ook het hof was van oordeel dat het concurrentiebeding zo ruim moet worden opgevat dat de advies werkzaamheden van W. daaronder vallen. Dat klaagster door W. in rechte is betrokken, was voor verweerder in redelijkheid niet te verwachten en valt hem niet te verwijten. De raad zal het tweede onderdeel van de klacht als ongegrond afwijzen.

    Ad onderdeel 3.

    5.8   Vast staat dat partijen op 5 juli 2011 om ca 23.30 uur telefonisch overleg hebben gevoerd, waarna verweerder zich namens klaagster op 5 juli 2011 om 23.58 uur per e-mail aan de advocaat van de wederpartij in beginsel akkoord heeft verklaard met de totstandkoming van de rompovereenkomst. Klaagster stelt dat verweerder zich zonder haar toestemming akkoord heeft verklaard met de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. Klaagster is er niet in  geslaagd haar stelling in deze aannemelijk te maken. Uit de inhoud van het e-mailbericht van 6 juli 2011 blijkt hiervan in ieder geval niet. Klaagster heeft geen correspondentie overgelegd, waaruit blijkt dat zij op 5 juli 2011 overrompeld was door verweerder, noch dat zij zich niet kon verenigen met de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. Van enige ontevredenheid van klaagster is uit de aan de raad overgelegde stukken niet gebleken. Klaagster heeft zich in de fase na 5 juli 2011 zelf uitdrukkelijk bezig gehouden met de onderhandelingen om tot een nadere uitwerking van de vaststellingsovereenkomst te komen, waarna zij op 10 november 2011 is overgegaan tot ondertekening van de vaststellings-overeenkomst. Nu klaagster er aldus niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat zij niet akkoord was met de minnelijke regeling, zal ook het derde onderdeel van de klacht ongegrond worden verklaard.

    Ad onderdeel 4.

    5.9   Verweerder heeft per brief dd. 9 september 2010 verzocht om instemming met verrekening van een bedrag ad € 4.335, -. Klaagster antwoordde hierop per e-mail dd. 10 november 2010 het na verrekening van het van W. ontvangen bedrag ad € 4.335,-. door haar nog verschuldigde bedrag ad €13.974,22 aan verweerder te zullen overmaken. Hiermee heeft klaagster met de verrekening van het bedrag ad € 4.335, - ingestemd. Uit de aan de raad overgelegde stukken is ook overigens niet gebleken dat verweerder zijn declaraties zonder toestemming van klaagster met derdengelden heeft verrekend. Het vierde onderdeel van de klacht is eveneens ongegrond.

     Ad onderdeel 5.

   5.10 Gebleken is dat gedurende een lange periode de contacten tussen klaagster en verweerder (mede) via de echtgenoot van klaagster hebben plaatsgevonden. Gelet op de vriendschappelijke banden die tussen partijen en hun partners bestonden en het feit dat klaagster jarenlang geen bezwaar heeft gemaakt tegen de kennelijk gebruikelijke gang van zaken dat het contact tussen verweerder en klaagster (mede) via haar echtgenoot plaatsvond, valt verweerder hiervan ter zake tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Noch uit de aan de raad overgelegde stukken, noch uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken dat klaagster hiertegen bezwaar had. De raad zal ook het vijfde onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.

     Ad onderdeel 6.

    5.11 Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet waarom hij van mening was dat het in het belang van klaagster was om te komen tot een schikking. Dat verweerder niet in het belang van klaagster, maar gedreven door eigen financieel gewin, heeft gehandeld is uit de aan de raad overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet gebleken. Klaagster heeft bovendien nimmer enige ontevredenheid geuit over de werkzaamheden van verweerder. De raad zal ook het zesde onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.

5.12       De raad oordeelt een tuchtrechtelijke reactie zoals hierna in de beslissing vermeld passend en geëigend.                                               

DE BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart onderdeel 1 van de klacht, voor zover dit onderdeel betrekking heeft op het onvoldoende vooraf vastleggen van financiele afspraken, gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op en verklaart  dit klachtonderdeel  voor het overige ongegrond;

verklaart de klachtonderdelen 2 t/m 6 ongegrond.

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, H.C.M.  Schaeken en N. M. Lindhout-Schot , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2015 .

                                                                                  griffier                                                    voorzitter                                                                        

Deze beslissing is in afschrift op 12 mei 2015

per aangetekende brief verzonden aan:

-     klaagster

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-              verweerder

-              de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door

-          klaagster

-              de deken van de orde van advocaten te Limburg

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.        Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.        Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl