ECLI:NL:TADRSHE:2015:115 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch OB 54 - 2015

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:115
Datum uitspraak: 04-05-2015
Datum publicatie: 18-05-2015
Zaaknummer(s): OB 54 - 2015
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat mag erop vertrouwen dat klachten die betrekking hebben op een zelfde feitencomplex tegelijkertijd worden ingediend. Hoeft de naam van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekerzaar niet aan een (voormalig) client te verstrekken.   Klacht deels kennelijk niet ontvankelijk deels kennelijk ongegrond.

Beslissing van 4 mei 2015

in de zaak OB 54 - 2015

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant d.d. 9 april 2015, met kenmerk 48/14/178K , door de raad ontvangen op 10 april 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1.               FEITEN

1.1         Verweerster heeft klager bijgestaan in een ontruimingsprocedure tegen woningstichting X. Klager heeft zich eerder bij herhaling beklaagd over het optreden van verweerster. De eerdere klachtzaken van klager tegen verweerster zijn bij de raad geregistreerd onder  referentienummers H 200-2012, ZWB 386-2013, OB 40-2014, OB 216/217-2014, OB 299 t/m 304-2014 en OB 33, 34 en 35 - 2015.  

1.2         In klachtzaak H 200-2012 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad bij beslissing dd. 17 augustus 2012 de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen. Het door klager tegen deze beslissing ingestelde verzet is door de raad bij beslissing dd 17 december 2012, als niet tijdig ingediend, niet-ontvankelijk verklaard.

1.3         Bij beslissing dd. 25 augustus 2014 ( klachtzaak ZWB 386-2013) heeft de raad onderdeel 1 van de klacht gegrond verklaard en ter zake aan verweerster een enkele waarschuwing opgelegd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster in haar brief dd. 8 maart 2012 aan klager een onjuiste cassatietermijn vermeld. De raad overwoog voorts dat niet kon worden vastgesteld of klager -indien hij wel door verweerster op de hoogte zou zijn gesteld van de juiste wettelijke termijn- tijdig een andere advocaat zou hebben benaderd, cassatieberoep zou hebben ingesteld en of een dergelijke procedure in dat geval kans van slagen zou hebben gehad. De raad heeft in deze klachtzaak klager voorts in klachtonderdeel 5 niet-ontvankelijk verklaard, omdat al eerder op dit klachtonderdeel was beslist, en de overige onderdelen van de klacht ongegrond verklaard.

1.4         In klachtzaak OB 40-2014 is klager bij beslissing van de raad dd. 25 augustus 2014 en in de klachtzaken OB 216 en 217-2014 bij beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad dd. 8 september 2014 niet -ontvankelijk verklaard, aangezien al eerder op de klachten van klager was beslist. Het in de klachtzaken OB 216 en 217 -2014 door klager ingestelde verzet is bij beslissing van de raad dd. 9 februari 2015 ongegrond verklaard.

1.5         In de klachtzaak OB 299-2014 is de klacht bij beslissing van de voorzitter dd. 9 december 2014 als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzitter heeft de klachten in de klachtzaken OB 300 t/m 304 als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. In de klachtzaken OB 300, 301m 302 en 304 en het eerste onderdeel in klachtzaak OB 303-2014 omdat de klachten betrekking hadden op hetzelfde feitencomplex als de klachten waarop in de klachtzaken H 200-2012 en ZWB 386-2013 door de raad reeds was beslist en in klachtzaak OB 303-2014 ten aanzien van het tweede klachtonderdeel omdat klager ter zake geen klachtrecht toekomt.

1.6         Uit voormelde klachtzaken zijn de volgende feiten bij de raad bekend.

Bij vonnis van 19 januari 2012 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Gouda (hierna: de kantonrechter), in een procedure jegens  stichting MW, klager veroordeeld om zijn woning te ontruimen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Klager heeft verweerster vervolgens verzocht om rechtsbijstand in deze zaak. Bij per telefax verzonden brief van 7 februari 2012 heeft verweerster, onder overlegging van een conceptdagvaarding, het gerechtshof ’s-Gravenhage verzocht om een spoedprocedure op de grond dat de woningbouwcorporatie niet bereid was de ontruiming – die gepland stond voor 8 februari 2012 – op te schorten in afwachting van het hoger beroep. Het hof heeft daarop beslist om het in te stellen hoger beroep te behandelen met bijzondere spoed (als bedoeld in artikel 9.1.14 van het procesreglement) en heeft de woningbouwvereniging, bij wijze van tijdelijke voorlopige voorziening, mondeling verboden om in de periode tot en met 10 februari 2012 te ontruimen. Bij exploot van 8 februari 2012 is verweerster voor klager in kort geding hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter d.d. 19 januari 2012 en zijn de grieven tegen het vonnis aangevoerd. Op 9 februari 2012 is het procesdossier overgelegd. Bij afzonderlijke brief van 9 februari 2012 zijn door verweerster nog aanvullende producties in het geding gebracht. Ter zitting van 10 februari 2012 hebben partijen hun standpunt bepleit. Verweerster heeft hierbij een pleitnota overgelegd. Partijen hebben ter zitting afstand gedaan van het recht op het nemen van een memorie van grieven respectievelijk een memorie van antwoord en arrest gevraagd. Bij arrest van 21 februari 2012 heeft het gerechtshof voornoemd vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het arrest is  uitgesproken ter openbare zitting van 21 februari 2012. Bij brief van 8 maart 2012 heeft verweerster de samenwerking met klager beëindigd. Zij heeft daarin vermeld dat de termijn voor cassatieberoep in het onderhavige geval 4 weken bedroeg, te rekenen vanaf 21 februari 2012, dus tot uiterlijk 20 maart 2012. Daarbij heeft zij de processtukken aan klager geretourneerd en hem voor rechtsbijstand door een andere advocaat verwezen naar het bureau van de Orde van Advocaten in ’s-Gravenhage.

    1.7         Klager heeft zich per e-mails dd. 19 november, 20 en 31 december 2014 opnieuw beklaagd over het optreden van verweerster in februari 2012 (bij de raad bekend onder referentienummers OB 33-2015, OB 34-2015 en OB 35-2015). De voorzitter van de raad heeft deze klachten bij beslissing dd. 25 maart 2015 als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. De voorzitter overwoog dat de klachten die klager per voormelde e-mails bij de deken had ingediend, evenals de klachten in de klachtzaken OB 40-2014, OB 216-2014, OB 217-2014 en OB 300 t/m 304-2014, allen betrekking hadden op hetzelfde feitencomplex als waarop de klachten in de klachtzaken H 200-2012 en ZWB 386-2013 betrekking hadden.

    1.8         Klager is van mening dat verweerster hem door haar brief dd. 8 maart 2012 het rechtsmiddel cassatie heeft ontnomen, waardoor hij schade heeft geleden. Klager wenst een claim tegen verweerster in te stellen. Klager heeft verweerster per e-mails dd. 14 oktober 2014, 15 oktober 2014 en 2 november 2014 verzocht de naam van haar verzekeraar aan hem door te geven. Verweerster heeft hierop niet gereageerd.

2.               KLACHT

De klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.         verweerster blijft liegen (zie haar brief dd. 8 maart 2012) omtrent de mogelijkheid van het instellen van het rechtsmiddel van cassatie tegen het arrest van het gerechtshof dd. 21 februari 2012;

2.         verweerster weigert de naam van haar beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar door te geven terwijl klager bij die verzekeraar een claim wil indienen.

    3.           ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT

3.1         Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

3.2         Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

3.3         Volgens vaste tuchtrechtspraak kan de klager in een klacht over het optreden van een advocaat waarover door de tuchtrechter is beslist, niet voor een tweede keer worden ontvangen. De advocaat moet er immers na de beslissing in een klachtzaak op kunnen vertrouwen dat de klacht daarmee definitief afgewikkeld is, behoudens door de klager in een herhaalde klacht te stellen feiten die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren noch konden zijn.

3.4         Het eerste onderdeel van de klacht die klager bij brief dd. 18 oktober 2014 bij de deken heeft ingediend, heeft evenals de klachten in de klachtzaken OB 40-2014, OB 216-2014, OB 217-2014, OB 300, 301, 302, 303 en 304-2014 en OB 33,34 en 35 - 2015, wederom betrekking op hetzelfde feitencomplex als waarop de klachten in de klachtzaken H 200-2012 en ZWB 386-2013 betrekking hadden. De rechtszekerheid brengt met zich mee dat verwacht mag worden dat klachten die betrekking hebben op eenzelfde feitencomplex tegelijkertijd worden ingediend. Verweerster mocht en mag erop vertrouwen dat haar optreden (in ruime zin) in de ontruimingsprocedure tegen woningstichting X waarop de klachten in zaken H 200-2012 en ZWB 386-2013 betrekking hadden na de afhandeling daarvan niet voor een tweede keer aan de tuchtrechter wordt voorgelegd. Nieuwe feiten of omstandigheden waarmee klager ten tijde van het indienen van zijn klachten in bovenvermelde klachtzaken redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn, die ertoe zouden noodzaken dat de raad zich andermaal over het optreden van verweerster in deze zaak buigt, zijn opnieuw niet gesteld noch gebleken.  

3.5           Nu de tuchtrechter bij beslissingen van 17 augustus 2012 en 25 augustus          2014 heeft geoordeeld over het optreden van verweerster in de          ontruimingsprocedure tegen woningstichting X, kan klager niet opnieuw in          klachten hierover worden ontvangen. De voorzitter zal daarom onderdeel          1 van de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afwijzen.

3.6           Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op nieuwe feiten.          De voorzitter zal klager daarom in het tweede onderdeel van de klacht          ontvankelijk verklaren.

4.            BEOORDELING

    4.1         Er bestaat geen wettelijke mogelijkheid om een aansprakelijkheidsclaim rechtstreeks bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van die advocaat in te dienen. De cliënt kan een advocaat aansprakelijk stellen voor door hem vermeende schade. De advocaat dient de claim vervolgens te melden bij zijn of haar beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar. De cliënt staat buiten de relatie tussen de advocaat en de verzekeraar. Een advocaat is derhalve niet verplicht om aan een voormalige cliënt de naam van zijn of haar beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar mede te delen.

4.2          Gelet op het bovenstaande stond het verweerster vrij de naam van haar                verzekeraar niet aan klager door te geven. Hiervan valt verweerster                tuchtrechtelijk geen enkel verwijt te maken. De voorzitter zal het tweede                onderdeel van de klacht daarom als kennelijk ongegrond afwijzen.

BESLISSING

De voorzitter:

wijst onderdeel 1 van de klacht  als kennelijk niet-ontvankelijk af;

verklaart klager ontvankelijk in onderdeel 2 van de klacht;

wijt onderdeel 2 van de klacht  als kennelijk ongegrond af.

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen  voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier op 4 mei 2015.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 mei 2015

per gewone en per aangetekende post verzonden aan:

- klager

per gewone post verzonden aan:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant.

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge­lijk.

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 3115, 4800 DC Breda

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.