ECLI:NL:TADRSHE:2014:75 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch L 375 - 2013

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2014:75
Datum uitspraak: 07-04-2014
Datum publicatie: 16-04-2014
Zaaknummer(s): L 375 - 2013
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:   Het verwijt van klager dat verweerder vrijwel niets heeft gedaan aan een vijftal aan hem in behandeling gegeven zaken is door verweerder noch tijdens de instructiefase bij de deken noch tijdens de behandeling ter zitting ook maar op enige wijze inhoudelijk weersproken. Ook uit de reactie van de opvolgend advocaat blijkt dat verweerder de dossiers te lang heeft laten liggen en vrijwel niets heeft gedaan. Bij het opleggen van de maatregel weegt de raad mee dat in het recente verleden om dezelfde redenen aan verweerder diverse maatregelen zijn opgelegd. Klacht gegrond; Maatregel: onvoorwaardelijke schorsing voor vier weken.

Beslissing van 7 april 2014

in de zaak L 375 - 2013

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1    Bij brief aan de raad van 10 december 2013, met kenmerk DOK 153, door de          raad     ontvangen op 11 december 2013, heeft de deken van de orde van          advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad          gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 februari 2014 in          aanwezigheid van klager en verweerder in persoon. Van de behandeling is          proces-verbaal opgemaakt.

1.3     De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 10 december 2013 met bijlagen. Voorts heeft de raad kennis           genomen van een door klager ter griffie afgegeven ordner met stukken.

2           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1     Klager heeft in de periode van 2009 tot 2012 een vijftal zaken aan verweerder, toen werkzaam bij X Advocaten, in behandeling gegeven. Het betrof een geschil met een bank over aandelen, een geschil met een autobedrijf over een kapotte versnellingsbak, een geschil met een energieleverancier over niet betaalde rekeningen, een geschil over een timesharingcontract en een arbeidsgeschil.

2.2     In de eerste vier van de hierboven genoemde zaken bericht verweerder in zijn brief van 1 augustus 2011 aan klager onder meer:

          “Naar aanleiding van onze dossiercontrole is één of meerdere van onderstaande gebleken:

          -          uw dossier is reeds afgehandeld middels uitspraak of minnelijke  regeling;

          -          u heeft niet meer gereageerd op onze verzoeken;

          -          het dossier is niet tot een procedure gekomen en het betreffen reeds            gedane advieswerkzaamheden.”

2.3     Op 2 januari 2012 heeft verweerder zijn praktijk bij X Advocaten beëindigd en deze voortgezet bij een ander kantoor. Hierna heeft mr. T, voormalig kantoorgenoot van verweerder, op verzoek van klager de behandeling van een aantal van bovengenoemde zaken overgenomen, daarin bijgestaan door mevrouw mr. B, die kort tevoren als advocaat-stagiaire bij hem in dienst was getreden.

3           klacht

         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk          verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat:

         -           verweerder geen of onvoldoende rechtsbijstand heeft verleend in een                vijftal zaken, die klager aan hem had toevertrouwd.

4           VERWEER

4.1       Verweerder stelt dat hij – voor zover hij zich kan herinneren – het dossier betreffende het arbeidsgeschil nimmer in behandeling heeft gehad.

4.2       Wat betreft de overige dossiers heeft verweerder naar zijn mening voldaan aan de norm van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat. Tot zijn spijt is hij niet in staat dit door middel van verificatoir bewijs aannemelijk te maken, omdat hij niet over de onderliggende dossiers beschikt.

4.3       Voorts merkt verweerder op dat het hem verbaast dat klager eerst thans een klacht indient, terwijl hij gedurende de lange zakelijke relatie met verweerder nimmer een op- of aanmerking over diens functioneren heeft laten horen.

5           BEOORDELING

5.1      De raad stelt vast dat de essentie van de door klager ingediende klacht betrekking heeft enerzijds op de kwaliteit van de door verweerder ten behoeve van klager geleverde dienstverlening en anderzijds op de wijze, waarop verweerder daarover met klager heeft gecommuniceerd.

5.2      Wat betreft het arbeidsgeschil stelt verweerder dit dossier nimmer in behandeling te hebben gehad. Uit de door klager overgelegde stukken blijkt echter dat klager in een e-mail van 29 november 2011 aan verweerder om raad c.q. advies vraagt in deze kwestie. Het betrof een ontslagkwestie c.q. arbeidsgeschil uit 1998. Niet is gebleken dat verweerder op dit verzoek heeft gereageerd.

5.3      Wat betreft de overige vier zaken die door klager aan verweerder in behandeling zijn gegeven, is door klager een aantal e-mails overgelegd, waarin hij aan verweerder informatie verstrekt, danwel verweerder om advies vraagt, waarop – althans zo blijkt uit dat dossier – van de zijde van verweerder nimmer is gereageerd. De enige reactie van verweerder aan klager over deze vier zaken is diens hierboven onder punt 2.2 genoemde brief van 1 augustus 2011.

5.4      De door klager aan zijn adres uitgesproken verwijten zijn door verweerder noch tijdens de instructiefase bij de deken noch tijdens de behandeling ter terechtzitting ook maar op enige wijze inhoudelijk weersproken. Diens verweer dat zulks voor hem niet mogelijk is, omdat hij niet beschikt over de onderliggende dossiers, gaat niet op, omdat verweerder geen danwel onvoldoende inspanningen heeft verricht om inzage in de betreffende dossiers te krijgen en hij evenmin de moeite heeft genomen het onderhavige klachtdossier ter griffie in te zien.

5.5      Ook uit de reactie van de beide voormalige kantoorgenoten van verweerder, die de behandeling van de vier eerdergenoemde zaken na zijn vertrek van het kantoor hebben overgenomen blijkt dat verweerder deze dossiers te lang heeft laten liggen en daarin niets of nauwelijks iets in heeft gedaan. In de hierboven genoemde brief van verweerder aan klager van 1 augustus 2011 is daarvan een bevestiging te vinden. Op grond van al het bovenstaande acht de raad de klacht dan ook gegrond.

6.      MAATREGEL

6.1    Bij het opleggen van na te noemen maatregel weegt de raad mee dat in het          recente verleden door de raad en het Hof van Discipline aan verweerder          verschillende maatregelen zijn opgelegd terzake van de kwaliteit van zijn          dienstverlening en de communicatie met zijn cliënten.

BESLISSING

De raad van discipline:

-                 verklaart de klacht gegrond en legt terzake aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken met bepaling dat deze schorsing ingaat op de veertiende dag nadat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan of, indien verweerder uit anderen hoofde is geschorst in de praktijkuitoefening of niet op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend hieraan;

-                 draagt de deken op om deze beslissing en de gronden waarop deze berust openbaar te maken op de in het arrondissement Limburg gebruikelijke wijze.

Aldus gewezen door mw. mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mr. mr. H.C.M. Schaeken, mw. mr. M.B.Ph. Geeraedts, mr. L.J.G. de Haas, mw. mr. A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr.C.M. van Lanschot als griffier , en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2014.

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 8 april 2014 per aangetekende brief  verzonden aan:

-           klager

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Voor zover de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard door:

-      klager

-      de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl