ECLI:NL:TADRSHE:2014:307 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch ZWB 55 - 2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2014:307
Datum uitspraak: 01-12-2014
Datum publicatie: 10-12-2014
Zaaknummer(s): ZWB 55 - 2014
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een betalingsafspraak te maken terwijl klaagster beschikte over een toevoeging, door toestemming te geven  om het verzoek tot echtscheiding op zijn kantoor te laten betekenen terwijl hij klaagster op dat moment niet bijstond en door klaagster te overvallen met het verzoek tot echtscheiding dat hij reeds enkele dagen in zijn bezit had. Voor het overige niet gebleken dat verweerder klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan. Klacht deels gegrond; enkele waarschuwing

Beslissing van 1 december 2014

in de zaak ZWB 55-2014

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 5 maart 2014 met kenmerk K13-037, door de raad ontvangen op 6 maart 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 oktober 2014. Ter zitting zijn verschenen klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     De brief van de deken d.d. 5 maart 2014 met bijlagen;

-     De nagekomen brief van klaagster d.d. 9 oktober 2014 met bijlagen.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klaagster heeft zich in november 2011 tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in haar echtscheidingszaak. Klaagster heeft verweerder verzocht om de behandeling over te nemen van een andere advocaat, door wie klaagster tot op dat moment op toevoegingsbasis werd bijgestaan. Bij brief d.d. 16 november 2011 heeft verweerder aan klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd, waarin is vermeld dat hij klaagster niet op toevoegingsbasis zou bijstaan maar op betalende basis omdat bij verkoop van de woning een aanzienlijke overwaarde zou worden gerealiseerd. Verweerder heeft de toevoeging overgenomen van klaagsters vorige advocaat en per 6 december 2011 laten muteren.

2.2      Omdat het ABP-pensioen op 5 september 2012 zou worden stopgezet heeft klaagster op 23 augustus 2012 telefonisch contact opgenomen met de mededeling dat zij niet meer over voldoende middelen beschikte om de zaak voort te zetten. Verweerder heeft het dossier op 23 augustus 2012 gesloten.

2.3      Verweerder heeft vervolgens op 30 augustus 2012 aan de advocaat van de man toestemming gegeven om het eenzijdig verzoek tot echtscheiding op zijn kantoor te laten betekenen. Klaagster was daarvan niet op de hoogte. Klaagster heeft met verweerder een afspraak gemaakt om te praten over klaagsters financiën. Deze bespreking vond plaats op 7 september 2012. Verweerder heeft klaagster toen verteld dat hij op 4 september 2012 een echtscheidingsverzoek van de advocaat van de man had ontvangen. Klaagster werd hierdoor overvallen omdat de afspraak alleen was gemaakt om het pensioen te bespreken.

2.4      Op 7 september 2012 heeft verweerder de advocaat van de man aangeschreven met het verzoek om bij het ABP aan te dringen op verdeling van het pensioen.

2.5      Tijdens een bespreking op 5 oktober 2012 heeft klaagster enkele stukken aan verweerder overhandigd, waaronder de huwelijkse voorwaarden, twee afrekeningen van de notaris in verband met de verkoop van de woningen in R.en S.l, een hypotheekakte en een bewijs van eigendom. Diezelfde dag heeft verweerder deze stukken toegezonden aan de advocaat van de man.

2.6      Klaagsters zoon heeft vervolgens geprobeerd om tussen klaagster en de man te bemiddelen. Lopende de bemiddeling heeft verweerder op 25 oktober 2012 een concept verweerschrift aan klaagster toegestuurd. Verweerder heeft het verweerschrift echter niet ingediend, noch heeft hij een zelfstandig verzoek ingediend, noch heeft hij zich gesteld in de echtscheidingsprocedure. Evenmin is verzocht om voorlopige voorzieningen. De bemiddelingspoging van de zoon heeft geen positief resultaat gehad.

2.7      Bij brief d.d. 3 januari 2013 heeft verweerder de man gesommeerd om te bevestigen dat hij zou meewerken aan de verdeling van de pensioenrechten bij gebreke waarvan hij in rechte zou worden betrokken.

2.8      Op 9 januari 2013 heeft verweerder de beschikking van de rechtbank d.d. 31 december 2012 waarbij de echtscheiding is uitgesproken aan klaagster toegezonden. Daarnaast heeft verweerder diezelfde dag de advocaat van de man wederom aangeschreven met het verzoek om binnen 5 dagen te bevestigen dat zou worden meegewerkt aan de verevening van de pensioenrechten. Voorts heeft hij de akte van berusting opgesteld. De man heeft het pensioenvereveningsformulier ondertekend.

2.9      Klaagster heeft zich gewend tot een andere advocaat en heeft in maart 2013 bij de deken een klacht tegen verweerder ingediend.

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.         niet gespecialiseerd is op het rechtsgebied personen- en familierecht, maar de zaak toch heeft aangenomen;

2.         de zaak heeft aangenomen op betalende basis, terwijl klaagster beschikte over een toevoeging;

3.         ten onrechte toestemming heeft gegeven om het verzoek tot echtscheiding op zijn kantoor te laten betekenen. Ook heeft verweerder daaraan voorafgaand met de wederpartij gecorrespondeerd, terwijl het dossier op dat moment was gesloten;

4.         klaagster pas op 7 december 2012 heeft geconfronteerd met het eenzijdig verzoek om echtscheiding zijdens klaagsters ex-echtgenoot, terwijl hij daarvan reeds op 30 augustus 2012 op de hoogte was. Tussen 30 augustus 2012 en 7 september 2012 heeft hij klaagster ook gesproken, maar daarover niets gezegd;

5.         op 5 oktober 2013 zonder klaagsters medeweten en zonder haar toestemming stukken heeft toegezonden aan de wederpartij;

6.         zich niet heeft gesteld in de procedure en ook geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek om echtscheiding, terwijl hij wist dat klaagster niet wilde scheiden. Klaagster was 44 jaar getrouwd;

7.         geen zelfstandig verzoek om alimentatie, verdeling of andere nevenvorderingen heeft ingediend, terwijl die er wel waren;

8.         zich onvoldoende heeft ingespannen om klaagsters financiële positie te waarborgen. Verweerder heeft niets gedaan toen klaagster meedeelde dat zij door het wegvallen van het ABP-pensioen in de financiële problemen kwam;

9.         klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop van de echtscheidingsprocedure. De zaak zou op de rol staan van 8 januari 2013, terwijl het vonnis al op 31 december 2012 is gewezen. Klaagster wist niet wat het betekende dat een zaak “op de rol” stond, noch wist zij wat het verzoek tot het ondertekenen van de akte van berusting inhield. Evenmin is gesproken over het instellen van beroep;

10.       onnodige werkzaamheden heeft verricht (brieven over het ABP pensioen), welke werkzaamheden tot extra kosten hebben geleid. 

4          VERWEER

4.1      Klachtonderdeel 1

Verweerder heeft nooit gezegd dat hij gespecialiseerd is in personen- en familierecht want dat is hij ook niet.

4.2      Klachtonderdeel 2

Verweerder heeft ter zitting erkend dat dit klachtonderdeel gegrond is.

4.3    Klachtonderdeel 3

Formeel had verweerder in zijn reactie in de richting van de advocaat van de man een voorbehoud moeten maken met betrekking tot de domiciliekeuze, maar vanwege de goede verstandhouding met klaagster verkeerde verweerder in de veronderstelling dat zij daartegen geen bezwaar zou hebben. Die veronderstelling bleek ook juist, want in de maanden daarna heeft klaagster nooit bezwaar gemaakt. Klaagster heeft hier ook geen nadeel van ondervonden.

4.4     Klachtonderdeel 4

Op 4 september 2012 ontving verweerder een brief van de advocaat van de man d.d. 3 september 2012 met daarbij gevoegd een kopie van het verzoek tot echtscheiding. Op 30 augustus 2012 wist verweerder nog niets van dit verzoek. Verweerder kan zich niet herinneren dat hij klaagster op 5 september 2012 heeft gesproken.

4.5    Klachtonderdeel 5

Verweerder heeft de stukken met instemming van klaagster aan de advocaat van de man toegestuurd.

4.6    Klachtonderdeel 6

Het voeren van verweer was niet noodzakelijk omdat in het verzoekschrift alleen werd verzocht om de echtscheiding uit te spreken en klaagster heeft ook nooit aangegeven zich te willen verzetten tegen de echtscheiding. Klaagsters latere stelling dat zij niet wilde scheiden strookt niet met het feit dat klaagsters zoon enige tijd heeft bemiddeld teneinde de afwikkeling van de echtscheiding in der minne te regelen.

4.7    Klachtonderdeel 7

Er is geen zelfstandig verzoek ingediend omdat dit niet aan de orde was. Klaagster en de man waren beiden de pensioengerechtigde leeftijd gepasseerd en klaagsters AOW-uitkering zou worden aangevuld met het verevende pensioen. De man had wel inkomen uit werkzaamheden als buschauffeur. De man zou echter stoppen met deze werkzaamheden als klaagster om alimentatie zou verzoeken en daarom is met klaagster afgesproken om geen alimentatie te vragen. Klaagsters zoon heeft dat ook in een e-mailbericht bevestigd. Er was ook geen reden om een zelfstandig verzoek tot verdeling van de boedel in te dienen. Klaagster had daarbij geen belang.

4.8    Klachtonderdeel 8

Verweerder heeft voldoende aandacht besteed aan klaagsters financiële positie. Verweerder heeft de advocaat van de man aangeschreven over de verdeling van de pensioenrechten.

4.9    Klachtonderdeel 9

Klaagster is op de juiste wijze en voldoende geïnformeerd over het verloop van de echtscheidingsprocedure. Aan klaagster is ook uitgelegd wat de akte van berusting inhield. Wellicht is niet met klaagster gesproken over de mogelijkheid van het instellen van appel omdat daarvoor geen enkele reden was.

4.10  Klachtonderdeel 10

Verweerder heeft geen onnodige werkzaamheden verricht of in rekening gebracht. Verweerder heeft voorbereidingen getroffen voor een procedure in verband met de verdeling van de pensioenrechten en heeft de akte van berusting opgesteld. Het pensioenvereveningsformulier is door de man ondertekend en zou worden opgestuurd zodra klaagster de akte van berusting had ondertekend.

5       BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënte te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënte daarover. De cliënte dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2    Klachtonderdeel 1

          Niet gesteld noch gebleken is dat klaagster bij de intake van de zaak uitdrukkelijk aan verweerder heeft gevraagd of hij gespecialiseerd was in het personen- en familierecht. Derhalve kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij, ofschoon hij niet is gespecialiseerd in het personen- en familierecht, klaagsters echtscheidingszaak toch in behandeling heeft genomen. Een advocaat moet bij het aanvaarden van een opdracht immers weliswaar over voldoende kennis en ervaring beschikken om de zaak naar behoren te kunnen behandelen, maar de advocaat hoeft niet in het desbetreffende rechtsgebied gespecialiseerd te zijn. Het eerste onderdeel van de klacht is naar het oordeel van de raad derhalve ongegrond.

5.3     Klachtonderdeel 2

          Gedragsregel 24 lid 2 bepaalt dat de advocaat voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd geen vergoeding zal bedingen en in ontvangst zal nemen, afgezien van eigen bijdragen en verschotten volgens de daarvoor geldende regels. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat, nadat verweerder de zaak op 16 november 2011 in behandeling had genomen, de aan verweerders voorganger verleende toevoeging op 6 december 2011 is gemuteerd en op verweerders naam is gesteld. Het stond verweerder derhalve niet vrij om zijn werkzaamheden op betalende basis voor klaagster te verrichten. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder met zijn brief d.d. 16 november 2011, waarin hij aan klaagster schrijft op betalende basis voor haar te zullen optreden, en zijn declaratie d.d. 30 juli 2012, heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Klachtonderdeel 2 is derhalve gegrond.

5.4     Klachtonderdeel 3

          Vast staat dat het dossier op 23 augustus 2012 is gesloten. Tevens staat vast dat verweerder, toen de advocaat van de man op 30 augustus 2012 contact met hem opnam, aan de advocaat van de man toestemming heeft gegeven om het echtscheidingsverzoek op zijn kantoor te laten betekenen. Nu klaagster op dat moment niet meer verweerders cliënt was, stond het verweerder naar het oordeel van de raad niet vrij om - zonder klaagsters uitdrukkelijke toestemming, die niet is gegeven  - met het verzoek van de advocaat van de man in te stemmen. Dat verweerder klaagster vervolgens weer is gaan bijstaan doet niet af aan het feit dat verweerder zich op het bewuste moment ten onrechte heeft uitgegeven als klaagsters procesgemachtigde. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

5.5     Klachtonderdeel 4

          Klaagster heeft gesteld dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de bespreking op 7 september 2012 enkel klaagsters financiën tot onderwerp zou hebben en dat zij werd overvallen door verweerders mededeling dat de man een eenzijdig echtscheidingsverzoek had ingediend. Verweerder heeft dit niet weersproken. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder, die het eenzijdig echtscheidingsverzoek van de man reeds op 4 september 2012 in zijn bezit had, onzorgvuldig gehandeld door klaagster eerst tijdens de bespreking op 7 september 2012 met het echtscheidingsverzoek te confronteren. Klaagster wist immers niet beter dan dat de zaak stil lag, dat het dossier was gesloten en dat zij op 7 september 2012 met verweerder zou spreken over haar financiële situatie. In de gegeven omstandigheden had verweerder klaagster naar het oordeel van de raad direct moeten informeren, hetgeen hij niet heeft gedaan. Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Ook klachtonderdeel 4 is derhalve gegrond.

5.6     Klachtonderdeel 5

          Verweerder heeft klaagsters stelling, dat zij verweerder geen toestemming heeft gegeven  om de door haar aan verweerder overhandigde stukken door te sturen aan de advocaat van de man, betwist. De raad is van oordeel dat in het midden kan blijven of aan klaagster uitdrukkelijke toestemming is gevraagd voor het doorsturen van de stukken aan de advocaat van de man. Naar het oordeel van de raad moest klaagster begrijpen dat de stukken zouden worden doorgestuurd, nu de stukken immers nodig waren om in overleg met de advocaat van de man te kunnen komen tot een afwikkeling van de verdeling van de boedel. Het was dan ook in het belang van klaagster dat de stukken, die overigens ook geen privacy-gevoelige informatie bevatten, zouden worden doorgestuurd. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

5.7     Klachtonderdeel 6, 7 en 8

          Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 6, 7 en 8 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Naar het oordeel van de raad kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij zich niet heeft gesteld en geen verweer heeft gevoerd tegen het door de man ingediende verzoek tot echtscheiding. Het indienen van een verweerschrift was in de gegeven omstandigheden niet zinvol. Indien een partij geen verweer voert, hoeft de advocaat zich evenmin te stellen. Klaagsters stelling dat zij niet wilde scheiden strookt voorts niet met het feit dat zij met haar zoon en de man in gesprek is gegaan teneinde de gevolgen van de echtscheiding minnelijk te regelen. Op het door verweerder opgestelde concept verweerschrift, waarin was opgenomen dat klaagster zich refereerde aan het verzoek tot echtscheiding, heeft klaagster ook niet afwijzend gereageerd.

5.8     Naar het oordeel van de raad kan verweerder evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij namens klaagster geen zelfstandige verzoeken tot verdeling van de boedel en tot alimentatie heeft ingediend. Klaagster woonde in de echtelijke woning en maakte gebruik van de inboedel terwijl de woonlasten nog steeds door de man werden voldaan. Klaagster had dan ook geen belang bij verdeling van de boedel. Bovendien waren onderhandelingen gaande over de gevolgen van de echtscheiding en van ingewikkelde vermogensbestanddelen was geen sprake. Klaagster en de man waren beiden de pensioengerechtigde leeftijd gepasseerd. Klaagster had naast haar eigen inkomen recht op een deel van het pensioen van de man. Een verzoek om alimentatie kon derhalve niet bijdragen aan het verhogen van klaagsters inkomen. De man genereerde weliswaar nog inkomsten met zijn werkzaamheden als buschauffeur, maar dit betrof onverplichte werkzaamheden waarmee hij elk moment kon stoppen. In de gegeven omstandigheden zou het indienen van een verzoek tot alimentatie dan ook weinig kans van slagen hebben gehad.

5.9     De raad is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om klaagsters financiële positie te waarborgen. Klaagster heeft aanvankelijk getracht om met de hulp van haar zoon met de man een regeling te treffen. Toen bleek dat dit niet lukte, heeft verweerder de advocaat van de man aangeschreven met het verzoek om medewerking te verlenen aan de verevening van de pensioenrechten en heeft hij rechtsmaatregelen aangekondigd. Na daartoe tweemaal door verweerder te zijn gesommeerd heeft de man het pensioenvereveningsformulier ondertekend.

5.10   Naar het oordeel van de raad kan gelet op het voorgaande niet worden gezegd dat verweerder zich onvoldoende voor klaagster heeft ingespannen. De klachtonderdelen 6, 7 en 8 zullen dan ook ongegrond worden verklaard.

5.11   Klachtonderdeel 9

          Verweerder heeft klaagsters stelling dat hij haar niet naar behoren heeft geïnformeerd over het verloop van de procedure gemotiveerd betwist. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat verweerder klaagster bij brief d.d. 17 december 2012 heeft bericht dat de zaak was verwezen naar de rolzitting van 8 januari 2013 voor beschikking. Bij brief d.d. 3 januari 2013, derhalve voor de roldatum, heeft verweerder aan klaagster medegedeeld dat zij op 8 januari 2013 niet op de rechtbank hoefde te verschijnen.  Dat de rechtbank vervolgens reeds voor de geplande datum een beschikking heeft gegeven, kan verweerder niet worden verweten. Verweerder kan evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat niet is gesproken over het instellen van hoger beroep. Blijkens de aan de raad overgelegde stukken was klaagster het immers – zij het bepaald niet van harte – formeel eens met de echtscheiding, zodat het instellen van hoger beroep geen enkele zin zou hebben gehad. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

5.12   Klachtonderdeel 10

          De raad volgt klaagster niet in haar stelling dat de brieven die verweerder aan de advocaat van de man heeft gestuurd met betrekking tot de pensioenverevening overbodig waren. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de man zonder daartoe door verweerder te zijn gesommeerd spoedig en vrijwillig zijn medewerking zou hebben verleend aan de verevening van de pensioenrechten. Het was in klaagsters belang om de man tot spoedige medewerking te bewegen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder deze werkzaamheden dan ook niet ten onrechte verricht. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.13   De raad komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 2, 3 en 4 gegrond moeten worden verklaard en dat de klachtonderdelen 1, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 ongegrond moeten worden verklaard.

6        MAATREGEL

6.1     De raad zal de klachtonderdelen 2, 3 en 4 gegrond verklaren. In de aard van de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten ziet de raad aanleiding om aan verweerder een enkele waarschuwing op te leggen.

BESLISSING

De raad van discipline:

1.    verklaart de klacht onderdelen , 5, 6, 7, 8, 9 en 10 ongegrond;

2.    verklaart de klachtonderdelen 2, 3 en 4 gegrond en legt ter zake aan verweerder op een enkele waarschuwing.

Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, L.R.G.M. Spronken, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2014 .

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 2 december 2014

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klaagster

-        verweerder

en per e-mail verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder/verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager/klaagster

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl