ECLI:NL:TADRSHE:2014:299 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch L 335 en L 336 - 2013

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2014:299
Datum uitspraak: 01-12-2014
Datum publicatie: 03-12-2014
Zaaknummer(s): L 335 en L 336 - 2013
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerders hem niet te hebben gewezen op de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand. Afstand van recht op toevoeging niet bij aanvang schriftelijk vastgelegd maar bij een latere opdrachtbevestiging wel. Dat klachtonderdeel niet ontvankelijk in verband met het feit dat de klacht pas 4 ½ jaar na verweten gedraging is ingediend. Klacht ged. niet-ontvankelijk, ged.ongegrond.

Beslissing van 1 december 2014

in de zaak L 335 – 2013 en L 336 - 2013

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

                                        verweerders

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brieven aan de raad van 30 oktober 2013 met kenmerk DOK 241 en DOK 223, door de raad ontvangen op 31 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 juni 2014 in aanwezigheid van klager en verweerders. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken van 30 oktober 2013 met bijlagen en van de brieven van verweerders van 26 maart 2014 en 30 juni 2014.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klachten wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerders zijn van 2008 tot en met 2011 als advocaat van klager opgetreden. Verweerder sub 1 heeft aanvankelijk de echtscheiding van klager behandeld en de ontbinding van zijn VOF. De echtscheidings-procedure is na enige tijd overgenomen door verweerster sub 2. Ook heeft zij voor klager een zaak tegen A in behandeling genomen.

2.2      Bij brief van 4 maart 2008 heeft verweerder sub 1 aan klager zijn opdrachtbevestiging in de echtscheidingszaak toegezonden. Verweerder sub 1 heeft daarin niet opgenomen dat met klager is gesproken over de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand of het doen van afstand daarvan door klager.

2.3      Op 24 september 2008 heeft verweerster sub 2 een tweede opdrachtbevestiging aan klager gezonden voor het nieuwe dossier inzake A. In die opdrachtbevestiging is opgenomen dat het kantoor van verweerders geen gesubsidieerde rechtsbijstand verleent. Voorts is opgenomen dat door het ondertekenen van de opdrachtbevestiging door klager uitdrukkelijk afstand van zijn recht op eventuele gesubsidieerde rechtsbijstand wordt gedaan. Deze tweede opdrachtbevestiging is door klager voor akkoord ondertekend.

2.4      Verweerder sub 1 heeft op 26 september 2008 een brief aan klager gericht waarin hij verwijst naar de eerste opdrachtbevestiging die aan klager is toegezonden en waarin wordt opgemerkt dat ook voor de eerste zaak die verweerders voor klager in behandeling namen de afspraak is gemaakt dat klager geen aanspraak maakt op gefinancierde rechtshulp, ook al komt hij daarvoor mogelijk wel in aanmerking. Klager betwist deze brief  te hebben ontvangen en hij heeft op 29 april 2013 aangifte van oplichting gedaan tegen verweerder sub 1 met betrekking tot deze brief.

2.5      In de voor klager behandelde zaken hebben verweerders periodiek, over het algemeen maandelijks, gedeclareerd.

2.6      In of omstreeks mei 2011 heeft klager zich tot een andere advocaat gewend. Bij brief van 31 mei 2011 heeft klager de opdracht aan het kantoor van verweerders ingetrokken en hen verzocht om het gehele dossier ter begroting aan de raad van toezicht voor te leggen nu hij van mening was dat sprake was van excessieve declaraties. Op 21 oktober 2011 is door verweerder sub 1 een begrotingsverzoek bij de raad van toezicht ingediend met betrekking tot de onbetaalde declaraties over het tijdvak februari 2010 tot en met mei 2011.

2.7      Bij brieven van 4 april 2013 en 16 mei 2013 heeft klager zich vervolgens tot de deken gewend met de onderhavige klacht.

3          klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder sub 1 in een procedure ter verkrijging van een bevelschrift voor de begroting van een declaratie zich ten titel van bewijs heeft bediend van een brief van 26 september 2008, welke brief aan klager niet bekend is en terzake waarvan klager op 29 april 2013 aangifte wegens oplichting heeft gedaan;

2.    verweerder sub 1 in rechte heeft verklaard dat klager om een begroting heeft gevraagd en dat de hele zaak begroot is, hetgeen niet het geval en dus leugenachtig is;

3.    verweerder sub 1 niet heeft zorggedragen voor overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat, hetgeen een ernstige hindering van de rechtsgang is;

4.    verweerster sub 2 klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand, waardoor hij torenhoge declaraties heeft gekregen;

5.    verweerster sub 2 fouten heeft gemaakt en niet voortvarend heeft gewerkt bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en van de VOF die klager met zijn toenmalige echtgenote had.

4             VERWEER

4.1      Verweerder sub 1 stelt zich op het standpunt dat door hem niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerder sub 1 geeft met betrekking tot het eerste klachtonderdeel aan dat de brief van 26 september 2008 destijds wel degelijk aan klager is verzonden. Op 24 september 2008 werd de tweede opdrachtbevestiging aan klager verstuurd. Daarin werd duidelijk vastgelegd dat door klager afstand wordt gedaan van een eventueel recht op een toevoeging omdat het kantoor van verweerders in die periode geen zaken op toevoegingsbasis in behandeling nam. Verweerder sub 1 wijst nadrukkelijk op het feit dat deze tweede opdrachtbevestiging door klager voor akkoord is ondertekend. Verweerder sub 1 geeft daarnaast aan dat er in de periode tussen april en september 2008 veel bij zijn kantoor is veranderd, waardoor de tweede opdrachtbevestiging voor verweerder sub 1 aanleiding was om ook in de eerste zaak nog expliciet schriftelijk te bevestigen dat door klager mondeling afstand was gedaan van zijn eventuele recht op gefinancierde rechtsbijstand.  Verweerder sub 1 is van mening dat het ongeloofwaardig is dat klager die brief niet heeft ontvangen. Verweerder sub 1 heeft de brief aan het postadres dat klager destijds hanteerde verstuurd. Dat adres werd door verweerder sub 1 altijd als correspondentieadres gebruikt. Verweerder sub 1 geeft aan dat het binnen zijn kantoor niet gebruikelijk was om correspondentie met cliënten aangetekend te verzenden, zodat hij geen bewijs van verzending en van ontvangst kan overleggen.

4.2      Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel stelt verweerder sub 1 zich op het standpunt dat door klager zelf om begroting is gevraagd. Verweerder sub 1 legt een brief van klager van 31 mei 2011 over waarin letterlijk door klager wordt verzocht om begroting van het gehele dossier door de raad van toezicht. Verweerder sub 1 verwijst daarnaast naar het begrotingsverzoek waarin duidelijk is opgenomen dat door verweerder sub 1 slechts wordt verzocht om begroting van een deel van de in het dossier verrichte werkzaamheden en derhalve niet om begroting van het hele dossier.

4.3      Voor wat betreft het derde klachtonderdeel stelt verweerder sub 1 zich op het standpunt dat klager niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht omdat hij te lang heeft gewacht met het indienen van de klacht. De verweten gedraging heeft plaatsgevonden in mei 2011, terwijl klager daarover pas een jaar en tien maanden later klaagt. Subsidiair stelt verweerder sub 1 zich op het standpunt dat de klacht ongegrond is. Verweerder sub 1 heeft niet het volledige dossier aan de opvolgend advocaat van klager toegezonden omdat hij een beroep heeft gedaan op het aan hem toekomende retentierecht in verband met de nog openstaande declaraties. Bovendien beschikte klager volgens verweerder sub 1 zelf over een volledig dossier, zodat de belangen van klager door het beroep op het retentierecht geenszins werden geschaad. Klager heeft kopieën van alle inkomende en uitgaande correspondentie en processtukken ontvangen. Bovendien hoefden er op het moment van overname geen proceshandelingen meer te worden verricht waardoor het niet noodzakelijk was om te beschikken over het volledige dossier. Tot slot meldt verweerder sub 1 dat alle door klager aangeleverde en in eigendom aan hem toebehorende originele stukken per aangetekende post aan hem zijn verzonden. Verweerder sub 1 is dan ook van mening dat klager niet ontvankelijk dient te worden verklaard, althans subsidiair dat de klachten van klager ongegrond zijn.

4.4      Door verweerster sub 2 wordt aangegeven dat niet zij maar verweerder sub 1 het intakegesprek met klager heeft gevoerd. Verweerder sub 1 heeft klager gewezen op de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp. Ook heeft hij met klager besproken dat het kantoor van verweerders geen toevoegingszaken behandelt. Verweerster sub 2 verwijst voorts nogmaals naar de tweede opdrachtbevestiging waarin wel expliciet is opgenomen dat niet op basis van gefinancierde rechtshulp wordt gewerkt. Daartegen is door klager geen bezwaar gemaakt. Verweerster sub 2 wijst tot slot op het feit dat klager pas na 4 ½ jaar klaagt over het feit dat in zijn echtscheidingszaak geen gefinancierde rechtshulp is aangevraagd.

4.5      Verweerster sub 2 stelt zich voor wat betreft de tweede tot haar gerichte klacht op het standpunt dat deze al onderdeel uitmaakte van de klacht waarop door de raad van discipline bij beslissing van 27 januari 2014 is beslist, zodat deze klacht niet nogmaals behoeft te worden behandeld.

5          BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1

5.1      De raad constateert dat de stellingen van klager en verweerder sub 1 op dit punt lijnrecht tegenover elkaar staan. Klager stelt immers de brief niet te kennen, terwijl dat door  uitdrukkelijk wordt betwist. Als de verklaringen van klager en verweerder, zoals in dit geval, lijnrecht tegenover elkaar staan, kan de tuchtrechter in het algemeen geen oordeel uitspreken. Dat betekent niet dat aan de verklaring van verweerder meer waarde wordt gehecht dan aan de verklaring van klager, het betekent alleen dat niet is komen vast te staan wat er precies is gebeurd.

5.2      De raad is voorts van oordeel dat het verweerder sub 1 vrij stond om de brief in de procedure met betrekking tot het bevelschrift in het geding te brengen. Zelfs wanneer klager de brief niet kende en niet zou hebben ontvangen, is dat geen reden voor verweerder sub 1 om de brief niet in het geding te mogen brengen. Klager mocht immers in de procedure reageren op de door verweerder sub 1 in het geding gebrachte stukken en had zich derhalve in die procedure tegen de brief kunnen verweren. De belangen van klager zijn door overlegging van de brief dan ook niet geschaad. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 2

5.3      Verweerder sub 1 heeft een brief overgelegd van klager van 31 mei 2011 waarin klager nadrukkelijk vraagt om het gehele dossier ter begroting aan de raad van toezicht voor te leggen. Daarnaast heeft verweerder sub 1 het begrotingsverzoek in het geding gebracht, waaruit blijkt dat door verweerder sub 1 niet is gesteld dat de hele zaak is begroot, maar slechts een gedeelte van het dossier. Hetgeen door verweerder sub 1 in rechte is verklaard is dus in overeenstemming met hetgeen klager zelf en verweerder sub 1 hebben geschreven. Ook het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 3

5.4      Klager verwijt verweerder sub 1 dat deze niet heeft zorggedragen voor overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat. Verweerder sub 1 heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de klacht van klager te laat is ingediend en dat klager derhalve niet ontvankelijk dient te worden verklaard. In het tuchtrecht voor advocaten bestaan geen algemene termijnen voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht. Bij de beoordeling van een verweer inhoudende dat sprake is van niet tijdige indiening van een klacht moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen, enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden. Daarbij is van belang op welk tijdstip klager kennis heeft gekregen van het door hem gewraakte handelen van de advocaat en de vraag of de advocaat door het tijdsverloop in zijn verdediging is belemmerd. De raad zal de ontvankelijkheid van de klacht aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen. De gewraakte handelingen hebben plaatsgevonden in juli 2011. De opvolgend advocaat van klager heeft bij brief van 19 juli 2011 immers gevraagd om het dossier over te dragen. In mei 2013 heeft klager zich met de onderhavige klacht tot de deken gewend. Klager heeft derhalve een termijn van een jaar en tien maanden gewacht met het indienen van zijn klacht. De raad is van oordeel dat deze termijn weliswaar aan de lange kant is, maar niet dusdanig lang dat dat tot niet- ontvankelijkheid van klager moet leiden. Verweerder sub 1 wordt immers door het late indienen van de klacht niet in de belangen van zijn verdediging geschaad.

5.5      Verweerder sub 1 heeft subsidiair aangegeven dat het dossier door hem niet is overgedragen omdat hij zich op het hem toekomende retentierecht heeft beroepen. Verweerder sub 1 heeft daarnaast aangegeven dat klager niet in zijn belangen werd geschaad aangezien klager beschikte over een volledig dossier.  Klager heeft dit verweer van verweerder sub 1 niet weersproken.

5.6      Gedragsregel 27 lid 4 bepaalt dat de advocaat behoedzaam gebruik dient te maken van het wettelijk retentierecht. De raad stelt vast dat in casu door verweerder daar inderdaad behoedzaam gebruik van is gemaakt. Klager beschikte immers zelf over het volledige dossier en er hoefden op dat moment geen proceshandelingen te worden verricht. In die omstandigheden mocht verweerder sub 1 zich op zijn retentierecht beroepen. Ook het derde klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 4  

5.7      Klager verwijt verweerster sub 2 dat zij hem niet heeft gewezen op de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand. Verweerster sub 2 heeft zich op het standpunt gesteld dat de klacht van klager te laat is ingediend en dat klager derhalve niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Zoals de raad hiervoor al heeft overwogen bestaan er in het tuchtrecht voor advocaten geen algemene termijnen voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht. Bij de beoordeling van een verweer inhoudende dat sprake is van niet tijdige indiening van een klacht moeten de belangen van klager en verweerder dan ook tegen elkaar worden afgewogen. In dit geval was klager al sinds in ieder geval 24 september 2008 bekend met de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Op die datum is aan hem immers in een ander dossier dat het kantoor van verweerders voor hem in behandeling had een opdrachtbevestiging gestuurd waarin nadrukkelijk is opgenomen dat klager werd bijgestaan op betalende basis. In die opdrachtbevestiging staat onder meer:

“Ons kantoor verleent geen gesubsidieerde rechtsbijstand (toevoeging).

(…)

                 Door het ondertekenen van deze opdrachtbevestiging doet u uitdrukkelijk afstand van uw eventuele recht op gesubsidieerde rechtsbijstand.

Deze opdrachtbevestiging in de zaak A is door klager voor akkoord ondertekend. Klager heeft vervolgens periodiek facturen ontvangen en zonder protest behouden. Een deel van die facturen is door hem voldaan. Nu klager al vanaf september 2008 bekend was met het feit dat het kantoor van verweerders geen zaken op toevoegingsbasis deed en hij op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand was gewezen, had klager niet 4 ½ jaar mogen wachten met het indienen van zijn klacht. Klager is derhalve niet ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel 5

5.8      Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager dit klachtonderdeel, gelet op het feit dat dit al is behandeld in een eerdere klachtprocedure waarin op 27 januari 2014 een beslissing is genomen, ingetrokken. Dit onderdeel behoeft derhalve geen bespreking.

              BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart klager voor wat betreft klachtonderdeel 4 niet ontvankelijk en verklaart de klacht voor de onderdelen 1 tot en met 3 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans , voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas, A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2014.                       

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 2 december 2014

per aangetekende brief verzonden aan:                   

-        klager

-        verweerders

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door :

-        verweerders

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:

-        klager

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.      Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl