ECLI:NL:TADRSHE:2014:284 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch ZWB 5 - 2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2014:284
Datum uitspraak: 17-11-2014
Datum publicatie: 21-11-2014
Zaaknummer(s): ZWB 5 - 2014
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Door klager niet schriftelijk te informeren over de financiële consequenties van zijn werkzaamheden, noch over zijn uurtarief en het aantal gewerkte uren dat aan zijn declaraties ten grondslag heeft gelegen, heeft verweerder  gehandeld in strijd met de op hem rustende verplichting om zijn cliënt inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zou declareren en om afspraken daaromtrent ook schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Klacht gegrond; enkele waarschuwing.  

Beslissing van  17 november 2014

in de zaak ZWB 5-2014

naar aanleiding van de klacht van:

     klager

                      tegen:

                      verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 2 januari 2014 met kenmerk K13-038, door de raad ontvangen op 3 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 oktober 2014. Klager noch verweerder zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     Het klachtdossier;

2          FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

Verweerder heeft klager bijgestaan in een incassozaak. Op 29 juni 2011 heeft verweerder met klager een eerste gesprek gevoerd. Op 30 juni 2011 heeft verweerder aan klager een opdrachtbevestiging gestuurd en aan de wederpartij een eerste sommatie met een reactietermijn van acht dagen. Bij brief d.d. 7 juli 2011, door verweerder ontvangen op 8 juli 2011, heeft de wederpartij verzocht om uitstel. Daarop heeft verweerder gereageerd bij brief d.d. 11 juni 2011 en uitstel verleend. Bij e-mail d.d. 10 augustus 2011 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij van de wederpartij nog geen reactie op zijn brief had ontvangen en gerappelleerd hem een opdracht tot dagvaarden toe te faxen of te mailen omdat hij die, anders dan afgesproken, nog niet had ontvangen. Tevens heeft verweerder daarbij nogmaals verzocht om een voorschot te voldoen voor de eerste proceskosten zoals afgesproken. Na ontvangst van dit voorschot heeft verweerder op 16 augustus 2011 de dagvaarding ter betekening aan de deurwaarder gezonden. Deze heeft de dagvaarding op 24 augustus 2011 betekend aan de wederpartij. De zaak heeft voor het eerst gediend op de rolzitting van 5 september 2011. De wederpartij is in persoon verschenen en heeft om aanhouding gevraagd voor het nemen van een conclusie van antwoord. De kantonrechter heeft aan de wederpartij uitstel verleend tot 3 oktober 2011 en voorts nog een keer tot 31 oktober 2011. Bij tussenvonnis heeft de kantonrechter een comparitie gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 2 februari 2012. Verweerder heeft op 19 maart een conclusie van repliek ingediend. Op 9 juli 2012 heeft verweerder namens klager nog een akte uitlating producties ingediend. Bij vonnis d.d. 6 augustus 2012 heeft de kantonrechter de wederpartij toegelaten tot bewijs en een comparitie gelast tot het verstrekken van inlichtingen. Na een tussenvonnis d.d. 17 december 2012, heeft de kantonrechter bij eindvonnis d.d. 25 maart 2013 de vordering van klager, gedeeltelijk toegewezen.

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in een geschil waarin hij voor klager optrad:

1)    teveel tijd heeft laten verstrijken tussen de eerste aanmaning en het uitbrengen van de dagvaarding;

2)    de dagvaarding te summier had opgesteld;

3)    de zitting vaak onnodig is uitgesteld;

4)    geen gebruik heeft gemaakt van de door klager opgestelde repliek, maar enkel 47 producties heeft ingebracht;

5)    tijdens de comparitie klager onvoldoende heeft bijgestaan, niet inhoudelijk op de zaak is ingegaan en geprobeerd heeft een schikking te treffen;

6)    hij het belang van de conclusies van de wederpartij niet heeft onderkend en de rechter niet heeft gewraakt, hoewel deze partijdig was en de wederpartij de gelegenheid gaf om te bewijzen dat er een overeenkomst was inhoudend dat een bedrag van € 7.500,= zou worden betaald tegen finale kwijting;

7)    hij erg veel tijd heeft besteed aan het inlezen in de zaak en het opstellen van de laatste akte, terwijl klager niet bekend is met de omvang van zijn uren en zijn uurtarief;

8)    klager door dit alles schade heeft geleden.

4          VERWEER

4.1      ad 1)

Alles is zeer snel gegaan. Nadat klager, enkele dagen na 10 augustus 2011, opdracht had gegeven tot dagvaarden en het afgesproken voorschot was betaald, is de dagvaarding op 16 augustus 2011 naar de aan de deurwaarder gezonden.

ad 2)

De dagvaarding was niet te summier. Op het moment van de dagvaarding was nauwelijks bekend welk verweer de wederpartij zou gaan voeren. Op dat moment kon de dagvaarding niet uitgebreider.

ad 3)

Verweerder heeft geen uitstel gevraagd. Dat de kantonrechter tweemaal uitstel heeft verleend valt verweerder niet te verwijten.

ad 4)

De door klager overgelegde bijlagen zijn als producties naar de kantonrechter toegezonden. Verweerder heeft het commentaar van klager op de conclusie van antwoord bestudeerd en de gegevens, voor zover bruikbaar, naar voren gebracht tijdens de comparitie.

ad 5)

Ter comparitie is veel aan de orde geweest. De kantonrechter heeft partijen de gang op gestuurd om te bezien of er een schikking kon worden getroffen. Dat is niet ongebruikelijk. Het is niet gelukt om te schikken.

ad 6)

Verweerder heeft na afloop van de comparitie bij de kantonrechter aangedrongen op het mogen nemen van een conclusie van repliek om te kunnen reageren op het enorme inhoudelijke verweerschrift van de wederpartij. De repliek is genomen op 19 maart 2012. Alle  gegevens en producties die relevant waren zijn ingebracht. De conclusie is op voorhand in concept aan klager toegezonden en integraal door hem goedgekeurd. Verweerder mocht later alleen maar reageren op de producties bij de conclusie van dupliek d.d. 4 juni 2012. Hij heeft dat zo uitvoerig mogelijk gedaan en de essentie van de zaak zoveel mogelijk naar voren gebracht in zijn akte van 9 juli 2012. Het concept daarvan was op 26 juni 2012 naar klager toegezonden en op kantoor besproken. De comparitie verliep uiterst moeizaam. Verweerder had de grootste moeite om klager in bedwang te houden. De rechter raakte geïrriteerd en liet dat ook merken. Klager accepteerde niet dat verweerder als advocaat de regie diende te nemen en slechts de juridisch relevante feiten aan de rechter kon voorleggen. Er was geen reden om de rechter te wraken. Dat de kantonrechter de wederpartij een bewijsopdracht heeft gegeven, levert geen klachtwaardig handelen door verweerder op.

Ad 7)

Klager heeft nooit om een urenspecificatie gevraagd. In eerste instantie is het exacte aantal uren ook niet bijgehouden omdat het een incassozaak betrof. Tevoren was niet bekend dat de procedure zo omvangrijk zou worden. Klager heeft zelf gevraagd om extra consulten en toegezegd die te betalen.

Ad 8)

Verweerder betwist dat klager financiële schade heeft geleden.

5          BEOORDELING

5.1       De ontvankelijkheid  van de klachtonderdelen 7 en 8

Klachtonderdeel 7 ziet mede op de hoogte van de door verweerder gedeclareerde bedragen. De raad heeft niet de bevoegdheid om over de hoogte van declaraties te oordelen, maar waakt slechts tegen excessief declareren. Hiervan is naar het oordeel van de raad niet gebleken. De raad is evenmin bevoegd te oordelen over mogelijke door verweerder geleden schade. De klacht zal derhalve op bovengenoemde onderdelen niet ontvankelijk worden verklaard.

5.2       Ten aanzien van de overige onderdelen van de klacht wordt allereerst het volgende overwogen.

De klachten hebben betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening door ver-

weerder. De raad stelt voorop dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel

46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan

een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter

rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking

tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat

bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de

advocaat heeft met betrekking tot de wijze  waarop hij een zaak behandelt en

de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden

begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering

van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk

dient te  voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele

standaard geldt.  

De raad zal de klachten met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

              5.3    Ten aanzien van  klachtonderdeel 1

                 De raad stelt vast dat klager zich op 29 juni 2011 tot verweerder heeft gewend met het verzoek om hem in een incassoprocedure bij te staan. Op 30 juni 2011 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd en de wederpartij aangemaand te betalen binnen een termijn van 8 dagen. Deze termijn is naar het oordeel van de raad niet ongebruikelijk. Na ontvangst van een reactie op 7 juli 2011, heeft verweerder de wederpartij in een inhoudelijk gemotiveerde brief d.d. 11 juli 2011 wederom tot betaling gesommeerd. Nadat hierop een reactie van de wederpartij uitbleef, heeft hij per e-mail van 10 augustus 2011 bij klager gerappelleerd om hem een schriftelijke opdracht te verschaffen voor het uitbrengen van een dagvaarding en ten behoeve daarvan een financieel voorschot te voldoen. Dit was reeds eerder met klager afgesproken. Nadat klager tot  betaling is overgegaan heeft verweerder op 16 augustus 2011 de dagvaarding naar de deurwaarder verzonden. Deze heeft de dagvaarding op 24 augustus 2011 betekend aan de wederpartij. Tussen het aanvaarden van de opdracht door verweerder en de verzending van de dagvaarding is derhalve ongeveer anderhalve maand verstreken. Geenszins kan worden geoordeeld dat verweerder teveel tijd heeft laten verstrijken tussen de eerste aanmaning en het uitbrengen van de dagvaarding. De klacht zal op dit onderdeel ongegrond worden  verklaard.

5.4     Ten aanzien van  klachtonderdeel 2

De raad stelt vast dat verweerder datgene wat in een incassozaak noodzakelijk en gebruikelijk is in de dagvaarding heeft opgenomen. Verweerder heeft in de dagvaarding tevens aangegeven dat de wederpartij de vordering van klager niet gemotiveerd had betwist en kort de reactie van de wederpartij weergegeven. Meer informatie had verweerder op dat moment nog niet. Van hem kon derhalve niet worden verwacht dat hij uitvoeriger op de zaak was ingegaan. Verweerder valt op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. De klacht zal op dit onderdeel eveneens ongegrond  worden verklaard.

5.5     Ten aanzien van klachtonderdeel 3

Uit de stukken blijkt dat de kantonrechter aan de wederpartij een eerste uitstel heeft verleend tot 3 oktober 2011. Verweerder heeft klager hiervan bij e-mail van 8 september 2011 op de hoogte gesteld. Niet blijkt dat klager aan verweerder kenbaar heeft gemaakt dat hij het met een uitstel ten behoeve van de wederpartij niet eens was. Uit de stukken blijkt verder niet dat verweerder vooraf op de hoogte was van het tweede verzoek van de wederpartij om uitstel tot 31 oktober 2011, zodat hem niet kan worden verweten dat hij daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. De raad overweegt voorts dat het aan de kantonrechter is om op het verzoek om uitstel te beslissen, zodat verweerder evenmin kan worden verweten dat dit verzoek is gehonoreerd. Klachtonderdeel 3 zal om die reden ongegrond worden verklaard.

5.6     Ten aanzien van klachtonderdelen 4, 5 en 6

Op de zitting van 31 oktober 2011 heeft de wederpartij van klager een uitgebreide conclusie van antwoord genomen. Verweerder heeft vervolgens, bij brief van 2 januari 2012, de door klager aan hem toegezonden 45 producties in het geding gebracht, met de mededeling dat hij daar tijdens de comparitiezitting van 2 februari 2012 een beroep op wilde doen. In deze fase van het geding mocht verweerder weliswaar nog nadere stukken ter onderbouwing indienen, maar bestond  geen ruimte voor het nemen van een conclusie van repliek. Verder blijkt uit het dossier dat verweerder klager bij brief van 2 januari 2012 op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij het door klager opgestelde  commentaar niet in diezelfde vorm bij de kantonrechter zou indienen. Daarbij heeft verweerder klager tevens op de hoogte gesteld van het feit dat er geen gelegenheid was om uitvoerig te concluderen. Verweerder kan hieromtrent naar het oordeel van de raad dan ook geen verwijt worden gemaakt.

De raad stelt voorts vast dat verweerder tijdens de comparitie na antwoord heeft verzocht om te mogen repliceren. Reeds daaruit blijkt dat verweerder wel degelijk het belang van de conclusies van de wederpartij heeft onderkend. Nadat hij daartoe door de kantonrechter in de gelegenheid is gesteld heeft klager op 19 maart 2012 een conclusie van repliek in het geding gebracht. Deze is voorafgaand aan klager toegezonden en klager is, bij e-mail d.d. 6 maart 2012, met de inhoud daarvan akkoord gegaan. Verweerder heeft gesteld dat hij klagers commentaar op de conclusie van antwoord heeft verwerkt in deze conclusie van repliek, echter alleen voor zover dit naar zijn oordeel in het belang was van de zaak. Deze beleidsvrijheid komt verweerder bij de behandeling van de zaak toe.

Ook overigens is naar het oordeel van de raad op geen enkele wijze gebleken dat verweerder tijdens de comparitie of bij het opstellen van de repliek onjuist heeft opgetreden of de belangen van klager heeft geschaad. Dat verweerder heeft meegewerkt aan een verzoek van de rechter om te proberen de zaak in een minnelijk overleg te regelen valt hem niet tuchtrechtelijk te verwijten. Integendeel, als uitgangspunt geldt dat een advocaat open moet staan voor mogelijkheden om de zaak via een minnelijke regeling af te doen. Dat een rechter er bij partijen op aandringt de mogelijkheid van schikking te onderzoeken, is zeker niet ongebruikelijk. Niet blijkt dat verweerder tegen klagers belang of uitdrukkelijke wil in, tot een  schikking is gekomen. Er is immers in het geheel geen schikking tot stand gebracht.

Evenmin blijkt uit het dossier van reële gronden tot wraking van de kantonrechter.  Het is aan de rechter om de standpunten van partijen af te wegen en dienaangaande te beslissen. Dat de kantonrechter de wederpartij in de gelegenheid heeft gesteld om haar stellingen te bewijzen is als zodanig geen grond voor wraking. Verweerder kan dan ook niet worden verweten dat hij geen wrakingsverzoek heeft gedaan.

5.7      Ten aanzien van klachtonderdeel 7, voor zover dit betreft het punt van het informeren van klager over het uurtarief en de omvang van uren

Een advocaat dient, wanneer hij de opdracht aanvaardt, de financiële consequenties met zijn cliënt te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren. Als sprake is van nadere ontwikkelingen die consequenties hebben voor de hoogte van de declaraties van de advocaat, dient hij dit met de cliënt te bespreken. Belangrijke informatie en afspraken dienen ook schriftelijk aan de cliënt te worden bevestigd, zulks ter vermijding van misverstand, onzekerheid en geschil.        

De raad stelt vast dat verweerder in de opdrachtbevestiging niets heeft vermeld over de financiële consequenties van zijn werkzaamheden. Verweerder heeft erkend dat hij klager ook overigens niet heeft geïnformeerd over zijn uurtarief, noch over het aantal gewerkte uren dat aan zijn declaraties ten grondslag heeft gelegen. Verweerder heeft hiermee gehandeld in strijd met bovengenoemde op hem rustende verplichtingen aangaande de financiële consequenties van de zaak. Verweerder heeft op dit onderdeel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht zal op dit onderdeel gegrond worden verklaard.

6       MAATREGEL

              6.1     Verweerder heeft niet voldaan aan zijn verplichting om klager voorafgaand volledig te informeren omtrent de financiële afwikkeling van de zaak.

         De raad acht ter zake de maatregel van enkele waarschuwing passend.

7        BESLISSING

7.1    De raad van discipline:

-       verklaart klager niet-ontvankelijk in onderdeel 8 van de klacht en in onderdeel 7 voor zover dit klachtonderdeel ziet op de hoogte van de door verweerder gedeclareerde bedragen;

-       verklaart klachtonderdeel 7 gegrond voor zover dit onderdeel inhoudt dat verweerder klager niet heeft geïnformeerd over de omvang van zijn uren en het uurtarief en legt ter zake aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing;

-        verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. A. Groenewoud, J.J.M. Goumans, L.R.G.M. Spronken, E.J.P.J.M. Kneepkens, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2014.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 november 2014

per aangetekende brief verzonden aan:

-       klager

-       verweerder

-        

en per e-mail verzonden aan:

-       de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-       verweerder

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voor zover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door:

-       klager

-       de deken van de orde van advocaten te Zeeland-West-Brabant

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.            Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.            Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.            Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076-5484607 of griffie@griffiehvd.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl.