ECLI:NL:TADRSHE:2014:187 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch OB 40 - 2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2014:187
Datum uitspraak: 25-08-2014
Datum publicatie: 26-08-2014
Zaaknummer(s): OB 40 - 2014
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Nu de klachten zien op dezelfde procedure als welke de grondslag vormde voor eerder door klager ingediende klachten waarop de raad al heeft beslist en zich nadien geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan waarvan deze zich ten tijde van het indienen van die eerdere klachten redelijkerwijze niet bewust had kunnen zijn, mocht van klager worden verwacht dat hij  de onderhavige klachten in de eerdere klachtprocedures aan de orde had gesteld.  Het beginsel van rechtszekerheid ten gunste van verweerster dient in dit geval te prevaleren boven het maatschappelijk belang dat het optreden van de advocaat kan worden getoetst: Verweerster moet erop kunnen vertrouwen dat haar werkzaamheden niet steeds opnieuw ter discussie worden gesteld. Klacht niet ontvankelijk.

Beslissing van 25 augustus 2014

in de zaak OB 40-2014

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 17 februari 2014 met kenmerk 48/14/008K, door de raad ontvangen op18 februari 2014 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 juni 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster.Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       Een verzetbeslissing van de raad van discipline d.d. 17 december 2012, zaaknummer H 200-2012;

-       Een beslissing van de voorzitter van de raad van discipline d.d. 17 augustus 2012, zaaknummer H200-2012;

-       Een brief van klager d.d. 9 mei 2014 met bijlagen.

2          FEITEN

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

Bij vonnis van 19 januari 2012 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Gouda (hierna: de kantonrechter), in een procedure jegens  stichting MW, klager veroordeeld om zijn woning te ontruimen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Klager heeft verweerster vervolgens verzocht om rechtsbijstand in deze zaak. Bij per telefax verzonden brief van 7 februari 2012 heeft verweerster, onder overlegging van een conceptdagvaarding, het gerechtshof ’s-Gravenhage verzocht om een spoedprocedure op de grond dat de woningbouwcorporatie niet bereid was de ontruiming – die gepland stond voor 8 februari 2012 – op te schorten in afwachting van het hoger beroep. Het hof heeft daarop beslist om het in te stellen hoger beroep te behandelen met bijzondere spoed (als bedoeld in artikel 9.1.14 van het procesreglement) en heeft de woningbouwvereniging, bij wijze van tijdelijke voorlopige voorziening, mondeling verboden om in de periode tot en met 10 februari 2012 te ontruimen. Bij exploot van 8 februari 2012 is verweerster voor klager in kort geding hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter d.d. 19 januari 2012 en zijn de grieven tegen het vonnis aangevoerd. Op 9 februari 2012 is het procesdossier overgelegd. Bij afzonderlijke brief van 9 februari 2012 zijn door verweerster nog aanvullende producties in het geding gebracht. Ter zitting van 10 februari 2012 hebben partijen hun standpunt bepleit. Verweerster heeft hierbij een pleitnota overgelegd. Partijen hebben ter zitting afstand gedaan van het recht op het nemen van een memorie van grieven respectievelijk een memorie van antwoord en arrest gevraagd. Bij arrest van 21 februari 2012 heeft het gerechtshof voornoemd vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het arrest is gewezen door drie rechters en uitgesproken ter openbare zitting van 21 februari 2012. Bij brief van 8 maart 2012 heeft verweerster de samenwerking met klager beëindigd. Zij heeft daarin vermeld dat de termijn voor cassatieberoep in het onderhavige geval 4 weken bedroeg, te rekenen vanaf 21 februari 2012, dus tot uiterlijk 20 maart 2012. Daarbij heeft zij de processtukken aan klager geretourneerd en hem voor rechtsbijstand door een andere advocaat verwezen naar het bureau van de Orde van Advocaten in ‘s-Gravenhage.

2.2     Bij brief d.d. 19 januari 2014 h eeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster .

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt - zakelijk weergegeven -  het volgende in:

Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet door:

1.    het niet wraken van de zittingsrechter omdat er slechts één zittingsrechter de zaak behandelde en te verzuimen om te protesteren/verzet te plegen tegen het voornemen van de rechter om arrest te wijzen met drie rechters terwijl er maar één rechter op zitting aanwezig was;

2.    niets te doen tegen het feit dat onder het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage d.d. 21 februari 2012, drie rechters worden vermeld en geen cassatie in te stellen;

3.    te liegen dat de appelzitting een Kort Geding betrof;

4.    niet te verzoeken om pleidooi en het horen van getuigen;

5.    niet te reageren op leugens van de wederpartij, de heer S;

6.    onvoldoende onderzoek te doen naar leugens in het dossier;

7.    de zaak te behandelen alsof deze een spoedeisend karakter had terwijl dit niet noodzakelijk was omdat het vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, niet werd geëxecuteerd door de wederpartij;

8.    onvoldoende onderzoek te doen in de zaak naar ontlastend bewijs;

9.    geen onderzoek te doen in de flat van klager en naar valse verklaringen in het dossier.

4          VERWEER

4.1      Verweerster heeft ter zitting de klacht op alle onderdelen betwist.

5          BEOORDELING

5.1      Ten aanzien van de klachtonderdelen 1 tot en met 4, 6, 8 en 9.

De raad stelt vast dat de bovengenoemde klachtonderdelen reeds door klager zijn aangevoerd in de klachtzaak met nummer ZWB 386-2014  (klachtenonderdelen 4, 5, 6,7,9, 10 en 18). Klager heeft ter zake geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht. Nu de raad over de inhoud van genoemde klachtonderdelen reeds heeft geoordeeld in zijn beslissing van 25 augustus 2014, zaaknummer ZWB 386-2014, zal de klacht op bovengenoemde onderdelen niet ontvankelijk worden verklaard.

Ten aanzien van de klachtonderdelen 5 en 7

In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager –mede gelet op het tijdsverloop tussen de gedraging van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht- in zijn klacht ontvankelijk is, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend.

Het beginsel van rechtszekerheid brengt daarnaast met zich mee dat van een klager kan worden verwacht dat hij bij het formuleren de klacht alle gronden aanbrengt waarvan hij zich ten tijde van het indienen,op grond van de feiten en omstandigheden, redelijkerwijze bewust had kunnen en behoren te zijn.

De raad stelt vast dat de klachtonderdelen 5 en 7 betrekking hebben op dezelfde procedure (bij het gerechtshof ’s-Gravenhage) en dezelfde feiten en omstandigheden als die welke de grondslag vormde voor klagers klacht jegens verweerster met het kenmerk 20120126K. Deze klacht heeft geleid tot een beslissing van de raad d.d.  17 augustus 2012, zaaknummer H200-2012.

Uit het dossier, noch het verhandelde ter zitting blijkt dat zich nadien nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waarvan klager zich ten tijde van het indienen van bovengenoemde eerdere klachten redelijkerwijs niet bewust had kunnen zijn. Bovendien heeft klager na de beslissing van de raad d.d. 17 augustus 2012, in 2013 nogmaals een groot aantal klachten jegens verweerster ingediend die eveneens betrekking hadden op de procedure bij het gerechtshof ’s-Gravenhage. Deze zijn door de raad beoordeeld onder zaaknummer ZWB 386-2014.

Gelet hierop mocht van klager worden verwacht dat hij de klachtonderdelen 5 en 7 reeds samen met de eerder door hem ingediende klachten aan de orde zou hebben gesteld. Op grond van het bovenstaande is de raad van oordeel dat in het onderhavige geval het beginsel van rechtszekerheid dient te prevaleren. Verweerster moet er immers op kunnen vertrouwen dat de door haar verrichte werkzaamheden, voor zover zich geen nieuwe omstandigheden voordoen, niet steeds opnieuw ter discussie worden gesteld.

De klacht zal om bovenstaande reden op de klachtonderdelen 5 en 7 eveneens niet ontvankelijk worden verklaard . De raad komt derhalve aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak niet toe.

          BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klacht in al haar onderdelen niet ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A.J. Sol, L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier.

griffier                                                            voorzitter

              Deze beslissing is in afschrift op 25 augustus 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-        klager

-        verweerster

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager

-        de deken van de orde van advocaten te Oost-Brabant     

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl