ECLI:NL:TADRSHE:2014:172 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch OB 289 - 2013

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2014:172
Datum uitspraak: 30-06-2014
Datum publicatie: 08-07-2014
Zaaknummer(s): OB 289 - 2013
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetzaak. Klager verwijt verweerster dat een dekenstandpunt van haar voorganger onjuist was. Klacht niet-ontvankelijk omdat verweerster zelf niet dat dekenstandpunt heeft ingenomen en het klachtrecht zich niet uitstrekt tot de deken als instituut, en voorts omdat te laat is geklaagd. Verzet ongegrond.

Beslissing van 30 juni 2014

in de zaak OB 289 - 2013

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline op de klacht van:

klager

tegen:

                                        verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Klager heeft bij brief van 23 juni 2013 bij de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht tegen verweerster ingediend. De stafjurist van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft bij brief van 24 juli 2013 aan de voorzitter van de Raad van Discipline verzocht een deken in een ander arrondissement aan te wijzen om de klacht te onderzoeken en af te handelen.

1.2      De voorzitter van de raad heeft de klacht bij beslissing van 31 juli 2013 verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant teneinde de klacht te onderzoeken en af te handelen.

1.3      De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant van 26 september 2013 met kenmerk 48/13/146K, door de raad ontvangen op 27 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1.4      Bij beslissing van 23 oktober 2013 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 25 oktober 2013 is verzonden aan klager.

1.5      Bij brief van 6 november 2013 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.6      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 mei 2014. Verweerster heeft de raad bij brief van 18 december 2013 bericht niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn. Klager is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is daarom geen proces-verbaal opgemaakt.

1.7      De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven. De raad heeft daarnaast kennis genomen van het verzetschrift van klager van 6 november 2013, de brief van klager van 7 november 2013, de brief van klager van 13 december 2013 en de brief van verweerster van 18 december 2013.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klager heeft op 24 december 2008 een klacht tegen mr. X ingediend bij de voorganger van verweerster. Deze heeft de klacht tegen mr. X onderzocht en op 30 maart 2009 een dekenstandpunt ingenomen.

2.2      Klager heeft bij brief d.d. 28 november 2009 bericht te stoppen met zijn klachten over mr. X bij de deken van de Orde van Advocaten en de zaak via het civiel recht aan te zullen pakken.

3          klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat de klacht tegen mr. X is afgewezen, terwijl niet is verwezen naar de inhoud van de tekst op pagina 95 van het boek Advocatentuchtrecht van S. Boekman en evenmin het feit is vermeld dat de vermogensbelasting per 2001 is afgeschaft.

4          VERZET

4.1      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de Orde van Advocaten ten onrechte heeft verzuimd te vermelden dat klager recht had op gesubsidieerde rechtsbijstand. Mr. X, tegen wie door klager een klacht was ingediend bij de voorganger van verweerster, had door de Orde van Advocaten aangesproken moeten worden op diens handelen.

5             VERWEER

5.1      Verweerster draagt inhoudelijk geen kennis van de klachtzaak van klager tegen mr. X. Deze is behandeld door haar voorganger. Het dossier staat verweerster thans niet ter beschikking. Het dossier bevindt zich in het extern archief.

5.2      Klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht. Enerzijds omdat hij de klacht tegen verweerster in persoon indient, terwijl zij niet de behandelend deken was, maar ook omdat klager te lang heeft gewacht met het indienen van zijn klacht.

5.3      Indien klager het destijds niet eens was met het dekenstandpunt had hij om doorzending van de klacht naar de Raad van Discipline kunnen vragen. Dit is niet gebeurd, terwijl klager wel op deze mogelijkheid is gewezen.

6          BEOORDELING

6.1      Het onderzoek in verzet heeft niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter. De gronden van verzet bevatten slechts een herhaling van de reeds eerder door klager aangevoerde gronden.

6.2      Voor zover de klacht betrekking heeft op verweerster, is de raad van oordeel dat de klacht als niet-ontvankelijk moet worden afgewezen. Verweerster heeft zich immers niet bezig gehouden met de behandeling van de klacht van klager tegen mr. X. Het was immers de voorganger van verweerster die op 30 maart 2009 een dekenstandpunt heeft ingenomen. Verweerster kan niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor de handelwijze van haar voorganger.

6.3      Voor zover klager bedoeld heeft te klagen over de deken van de orde van advocaten als instituut, oordeelt de raad dat de klacht als niet-ontvankelijk moet worden afgewezen. De deken is als zodanig (zie art. 17 Advocatenwet) een orgaan van een publiekrechtelijk lichaam. Daartoe strekt het klachtrecht zich blijkens art. 46 Advocatenwet niet uit. Voor zover klager bedoeld heeft te klagen over de voorganger van verweerster, geldt eveneens dat de klacht als niet-ontvankelijk moet worden afgewezen. Klager heeft zijn klacht immers pas ingediend ruim vier jaar nadat het dekenstandpunt is ingenomen, terwijl door klager geen concrete feiten of omstandigheden zijn aangevoerd waardoor hij genoodzaakt was zo lang te wachten. De deken hoeft er na een zo lange periode geen rekening meer mee te houden dat hij zich nog dient te verantwoorden voor door hem ingenomen dekenstandpunt. Ten overvloede overweegt de raad dat klager, indien hij zich in 2009 niet met het dekenstandpunt kon verenigen, toen om doorzending van dat dekenstandpunt naar de raad van discipline had kunnen vragen. Klager heeft er kennelijk voor gekozen dat niet te doen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2014.                    

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 1 juli 2014

per aangetekende brief verzonden aan:                   

-        klager

-        verweerster

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

                  Van deze beslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld.