ECLI:NL:TADRSHE:2014:130 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch X 279 - 2013

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2014:130
Datum uitspraak: 26-05-2014
Datum publicatie: 05-06-2014
Zaaknummer(s): X 279 - 2013
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder stond klager en W. beiden bij zodat het hem niet vrij  stond om het omstreden bedrag aan klager uit te keren. Voorts valt niet in te zien wat er mis is met verweerders berichtgeving over het op de derdengeldrekening binnengekomen bedrag. Geen nieuwe feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel dan dat van de voorzitter leiden. Verzet ongegrond

Beslissing van 26 mei 2014

     in de zaak X279-2013

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 4 april 2013 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij beslissing van 4 april 2013heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem – Leeuwarden de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 8 april 2013 is verzonden.

1.2      Bij brief d.d. 17 april 2013, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.3      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van discipline in het ressort Arnhem – Leeuwarden op 19 augustus 2013 in aanwezigheid van zowel klager als verweerder. Klager werd bijgestaan door de heer T.

1.4      Bij beslissing d.d. 2 september 2013 heeft de raad van discipline in het ressort Arnhem – Leeuwarden zich onbevoegd verklaard om op het onderhavige verzet te beslissen omdat verweerder op 25 juni 2013 was verkozen tot lid van de raad van discipline in het ressort Arnhem – Leeuwarden ingaande 1 september 2013. De raad van discipline in het ressort Arnhem – Leeuwarden heeft het dossier doorgeleid naar de voorzitter van het Hof van Discipline ter aanwijzing van een andere raad.

1.5      Bij beslissing van 13 september 2013 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch aangewezen voor de behandeling van het onderhavige verzet.

1.6      Het verzet is behandeld ter mondelinge behandeling op 31 maart 2014. Bij de mondelinge behandeling zijn klager, vergezeld van zijn gemachtigde de heer T, en verweerder, vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. M, verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.7      De raad heeft kennisgenomen van:

          -      de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en de onderliggende stukken;

          -      het verzetschrift van klager d.d. 17 april 2013;

          -      de nagekomen brief van klager met bijlagen d.d. 12 maart 2014.

          De op 21 maart 2014 ter griffie ingekomen nadere brief van verweerder is buiten beschouwing gelaten, gelet op de datum van binnenkomst.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder heeft voor klager een procedure gevoerd tegen de voormalig werkgever van klager over de afwikkeling van een bonusvergoeding. Een (voormalig) collega van klager, de heer W., was daar ook bij betrokken. Klager en W. hadden allebei jegens hun (voormalig) werkgever aanspraak op een bonus. De bonusregeling was zo ingericht dat indien W. geen aanspraak op zijn bonus zou maken, klager een hogere bonusvergoeding zou ontvangen dan de bonus waarop klager en W. anders samen recht zouden hebben.

2.2      Klager en W. zijn om die reden overeengekomen dat W. niet rechtstreeks aanspraak zou maken op de bonus maar dat klager dat (alleen) zou doen waarbij klager en W. overeenkwamen dat het door klager te ontvangen bedrag vervolgens door klager en W. bij helfte zou worden gedeeld.

2.3      De eerste termijnen van de bonus zijn door de voormalig werkgever van klager en W. vrijwillig aan klager betaald. Klager en W. hebben deze bedragen overeenkomstig hun afspraak bij helfte gedeeld. Ter incassering van de laatste twee termijnen bleef klagers voormalig werkgever in gebreke zodat verweerder op naam van klager een gerechtelijke procedure aanhangig heeft gemaakt.

2.4      Bij vonnis d.d. 2 september 2009 is de vordering van klager toegewezen door de kantonrechter. Het gerechtshof heeft dit vonnis in zijn arrest van 23 augustus 2011 bekrachtigd.

2.5      Tussen klager en W. is begin december 2011 een geschil ontstaan over de verdeling van het bedrag dat klager op grond van het arrest van het gerechtshof d.d. 23 augustus 2011 heeft geïncasseerd. Dat geschil strekte zich ook uit over het bedrag van € 11.863,-- dat door het gerechtshof aan proceskosten was toegewezen en dat door de voormalig werkgever van klager en W. was betaald op de derdengeldrekening van het kantoor van verweerder.

2.6      Tussen klager en W. is een gerechtelijke procedure gevoerd over de verdeling van het bedrag dat klager onder zich had. Daaraan voorafgaand is door W. ten laste van klager conservatoir beslag gelegd op bankrekeningen op naam van klager en tevens op het bedrag aan proceskosten dat geparkeerd was op de derdengeldrekening van verweerders kantoor.

2.7      Door verweerder is een uitdraai van zijn e-mail aan klager d.d. 14 december 2011, verzonden om 16.37 uur, overgelegd. Dit bericht luidt als volgt:

“Beste (lees: klager),

Bijgaande fax en beslagstukken ontving ik inmiddels in bovengenoemde zaak. Eén en ander spreekt voor zich. Ik wacht af.

Het goede nieuws is echter dat ik zojuist op de derdengeldenrekening van mijn kantoor van ASG het bedrag van EUR 11.683,-- ontving.

Vraag is of wij het dossier nu zullen sluiten of dat ook aanspraak moet worden gemaakt op betaling van de laatste rente en kosten? Ik heb de deurwaarder gevraagd opgave te doen van het bedrag van de rente en kosten. Ik bericht je daaromtrent nader.

Met vriendelijke groet,”

2.8      Voorts bevindt zich bij de stukken een e-mail van verweerder, op 16 december 2011 om 16:28 uur aan de advocaat van W. verzonden. De tekst van deze e-mail luidt als volgt:

         “Geachte collega,

In antwoord op uw brief van 13 dezer bericht ik u dat de Stichting Beheer derdengelden [X] het bedrag van EUR 11.863 heeft ontvangen.

Ik zal dit bedrag onder de Stichting Derdengelden laten houden, totdat overeenstemming tussen de heren (lees: klager en W) is ontstaan, dan wel het geschil tussen partijen anderszins is beslecht.

Een kopie van dit bericht doe ik toekomen aan de heer (lees: klager).

Met vriendelijke groet,

(lees: verweerder)”

2.9      De secretaresse van verweerder heeft diezelfde dag om 16.31 uur per e-mail aan klager een kopie van dit bericht gezonden.

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht houdt in dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a.         de advocaat van W, klagers wederpartij, omstreeks 14 december 2011 te berichten dat verweerder geld op de derdengeldrekening had ontvangen, alvorens klager hiervan op de hoogte te stellen. Verweerder had partijen gelijktijdig op de hoogte moeten stellen;

b.         de behandeling van het verzoek om doorbetaling van de ontvangen derdengelden te traineren.    

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

1.      De voorzitter is voorbijgegaan aan het feit dat klager formeel en juridisch de enige cliënt van verweerder was,  zodat verweerder zich nooit had mogen uitlaten naar derden.

2.      Niet de plaatsvervangend voorzitter maar de voorzitter had deze zaak moeten behandelen.

3.      Er is voorbij gegaan aan het opmerkelijke feit dat verweerder zich bij het gesprek met de deken cruciale punten niet kon herinneren.

4.      Verweerder heeft erkend dat er nooit een overeenkomst is gemaakt, dus hem kwam niet het recht toe om klager tekort te doen door het geld op de derdengeldrekening niet aan hem uit te keren.

4          BEOORDELING

4.1      De raad overweegt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij klager en de heer W. steeds beiden van de ontwikkelingen in de zaak op de hoogte heeft gehouden, dat hij concepten steeds aan zowel klager als de heer W. heeft gestuurd en dat zowel klager als de heer W.  bij besprekingen met verweerder aanwezig waren. De raad acht derhalve aannemelijk dat verweerder voor klager en de heer W. tezamen heeft opgetreden.

4.2      Onder de gegeven omstandigheden stond het verweerder dan ook niet vrij  om het omstreden bedrag aan klager uit te keren. Voorts valt niet in te zien wat er mis is met verweerders berichtgeving over het op de derdengeldrekening binnengekomen bedrag.

4.3      Klagers stellingen dat niet de plaatsvervangend voorzitter maar de voorzitter deze zaak had moeten behandelen en dat eraan is voorbij gegaan dat verweerder zich bij het gesprek met de deken cruciale punten niet kon herinneren, zijn niet dan wel onvoldoende onderbouwd, zodat deze evenmin tot gegrondverklaring van het verzet kunnen leiden. Dit geldt ook voor het vierde onderdeel. Dat er geen schriftelijke overeenkomst is opgemaakt, is niet doorslaggevend, nu uit de feiten blijkt dat verweerder voor klager en de heer W is opgetreden.

4.4      De raad concludeert dat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de raad zich verenigt. Mitsdien zal het verzet als ongegrond moeten worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven doormw. mr. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. R.G.A.M. Theunissen, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas en A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mw. mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2014.

griffier                                                               voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 27 mei 2014

per aangetekende brief verzonden aan:

-     klager

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.