ECLI:NL:TADRSHE:2014:111 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch L 230 - 2013

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2014:111
Datum uitspraak: 12-05-2014
Datum publicatie: 21-05-2014
Zaaknummer(s): L 230 - 2013
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetzaak. Verweerder zou met klager hebben afgesproken de zaak voor een vast bedrag te behandelen en heeft in strijd daarmee een hoger honorarium voorgesteld. Door klager gestelde afspraak niet vastgelegd. Van excessief declareren op voorhand niet gebleken. Verzet ongegrond.  

Beslissing van 12 mei 2014

in de zaak L 230 – 2013

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 22 augustus 2013 op de klacht van:

klager

tegen:

                                        verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 23 juli 2013 met kenmerk DOK 141, door de raad ontvangen op 24 juli 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht. Bij beslissing van 22 augustus 2013 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 26 augustus 2013 is verzonden aan klager.

1.2      Bij brief van 1 september 2013, door de raad ontvangen op 5 september 2013, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 maart 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is afgegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 5 september 2013 met daarbij behorende bijlagen en de nagekomen brief van klager van 22 februari 2014 met bijlagen.

2          FEITEN

De raad gaat uit van de feiten en van de omschrijving van de klacht zoals in de beslissing van de voorzitter omschreven, nu het verzet daartegen niet is gericht.

3          klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in strijd met gemaakte afspraken een bepaald honorarium in rekening heeft gebracht.

Klager heeft ter toelichting op zijn klacht het volgende naar voren gebracht:

Indien geen toevoeging zou worden verleend zouden de kosten van de werkzaamheden van verweerder gelijk zijn aan de maximale eigen bijdrage ingeval van een toevoeging ter hoogte van € 750,00. Dit is besproken en vastgelegd in de opdrachtbevestiging. Toen de toevoegingsaanvraag werd afgewezen ontkende verweerder de door hem schriftelijk bevestigde afspraak en deelde klager mede dat hij de kosten zou gaan berekenen op basis van een door hem gehanteerd puntensysteem.

4.      DE GRONDEN VAN HET VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager van mening is dat indien de opdrachtbevestiging van verweerder onduidelijk is, dat voor rekening en risico van verweerder moet komen en niet voor rekening en risico van klager. Klager handhaaft zijn standpunt dat tussen hem en verweerder nadrukkelijk is overeengekomen dat verweerder maximaal de hoogste eigen bijdrage van € 750,00 in rekening zou brengen en niet meer. Klager is dan ook van mening dat verweerder in strijd met de gemaakte afspraken een honorarium in rekening heeft gebracht, zonder daarvoor de overeengekomen werkzaamheden te verrichten.

Klager heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat door verweerder excessief is gedeclareerd. Verweerder heeft in feite enkel werkzaamheden verricht in het kader van het aanvragen van een toevoeging en heeft deze vervolgens bij klager in rekening gebracht.

5.         VERWEER

5.1      Verweerder erkent dat hij in eerste instantie, middels een peiljaarverlegging, getracht heeft om een toevoeging voor klager aan te vragen. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de toevoegingsaanvraag inclusief het verzoek om peiljaarverlegging echter afgewezen. Verweerder heeft klager hiervan bij brief van 4 april 2012 op de hoogte gesteld. Verweerder stelde voor om nadere afspraken te maken betreffende de kosten van zijn werkzaamheden, maar daar werd door klager niet op gereageerd. Verweerder heeft derhalve bij brief van 5 september 2012 de tot op dat moment door hem gemaakte kosten aan klager in rekening gebracht.

5.2      Verweerder geeft voorts aan dat uit de opdrachtbevestiging blijkt dat met een mogelijkheid van afwijzing van de toevoegingsaanvraag rekening werd gehouden. Verweerder heeft in dat kader met klager gesproken over een prijsafspraak, waarbij aangesloten zou kunnen worden bij het puntensysteem zoals dat door de Raad voor Rechtsbijstand gehanteerd wordt. Verweerder ontkent dat hij met klager heeft afgesproken dat hij maximaal een bedrag van € 750,00 in rekening zou brengen. Verweerder is dan ook van mening dat hij op geen enkele wijze de met klager gemaakte afspraken heeft geschonden.

5.3      Verweerder betwist dat door hem werkzaamheden in het kader van het aanvragen van de toevoeging aan klager in rekening zijn gebracht. Verweerder stelt dat hij diverse inhoudelijke werkzaamheden heeft verricht en dat deze door klager moeten worden voldaan.

6.         BEOORDELING VAN HET VERZET

6.1      In tegenstelling tot hetgeen verweerder tijdens de mondelinge behandeling aangaf is de raad van mening dat de klacht van klager niet alleen betrekking heeft op het feit dat verweerder de zaak niet voor € 750,00 in totaal voor klager wilde behandelen, maar dat de klacht mede ziet op excessief declareren. De raad zal derhalve beide onderdelen in haar beoordeling meenemen.

6.2      Voor zover de klacht betrekking heeft op het handelen in strijd met gemaakte en in de opdrachtbevestiging schriftelijk vastgelegde afspraken, overweegt de raad dat uit de aan de raad overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder zich hieraan heeft schuldig gemaakt. Klager stelt weliswaar dat met verweerder zou zijn afgesproken dat verweerder de zaak voor € 750,00 in totaal zou behandelen, maar dat is niet in de opdrachtbevestiging als zodanig vastgelegd. Klager heeft bovendien desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij niet heeft gereageerd na ontvangst van de opdrachtbevestiging met de mededeling dat deze de gemaakte afspraken niet correct weergaf. In de opdrachtbevestiging is door verweerder bevestigd dat, indien geen toevoeging zou worden verleend, nader overleg zou plaatsvinden teneinde afspraken te maken met betrekking tot de kosten.

6.3      Hoewel niet duidelijk wordt gemaakt wat met de toevoeging “ook afgezet tegen de totale eigen bijdrage van door de Staat gefinancierde rechtshulp” wordt bedoeld, kan hieruit niet worden afgeleid dat tussen klager en verweerder is afgesproken dat verweerder de rechtshulp aan klager zou verlenen voor een maximum bedrag van € 750,00. De opdrachtbevestiging biedt daar geen grondslag voor. Verweerder heeft klager conform het bepaalde in de opdrachtbevestiging bovendien verzocht om contact met hem op te nemen om nadere afspraken te maken, maar daarop is door klager niet gereageerd.

6.4      Voor zover klager mede heeft bedoeld te klagen over het feit dat verweerder excessief heeft gedeclareerd door hem een bedrag van € 719,00 in rekening te brengen, overweegt de raad dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Daarvoor is de begrotingsprocedure van de raad van toezicht aangewezen. De raad van discipline kan slechts waken tegen excessief declareren, maar daarvan is op voorhand niet gebleken. Verweerder zal zijn declaratie, nu klager zich daartegen verzet, derhalve ter begroting bij de raad van toezicht moeten indienen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, Th. Kremers, A.A. Freriks, H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2014.                       

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2014

per aangetekende brief verzonden aan:                   

-        klager

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.