ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA4347 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch H272-2012

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA4347
Datum uitspraak: 06-05-2013
Datum publicatie: 01-06-2013
Zaaknummer(s): H272-2012
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door onwaarheden te debiteren, door te stellen dat klager “gestuurde getuigenverklaringen” in het geding heeft gebracht, noch dat hij in diverse stukken en bij diverse gelegenheden in strijd met de waarheid en bovendien ongepast suggestieve informatie heeft verstrekt over klagers gezondheidstoestand. Klacht ongegrond.      

Beslissing van 6 mei 2013

     in de zaak H 272-2012

naar aanleiding van de klacht van:

A

klager

tegen:

B

verweerder

1                Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 3 oktober 2012 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement OB de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         Ter zitting van 4 maart 2013 zijn verschenen klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3         De raad heeft kennis genomen van:

-          de brief van de deken d.d. 3 oktober 2012 en de daarbij gevoegde stukken;

-          de brief d.d. 20 februari 2013 met bijlagen van klager;

-          de brief d.d. 25 februari 2013 met bijlagen van verweerder.

2        FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1     Verweerder heeft opgetreden als advocaat van het college van Burgemeester en Wethouders (hierna: B&W”) van de gemeente N. Verweerder heeft juridische bijstand verleend in de besluitvormingsprocedure die dit college heeft gevolgd in het kader van een functionerings- en verbetertraject en vervolgens het ontslag van klager. Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het college klager met ingang van 1 november 2010 ontslag verleend.

2.2     De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij uitspraak van 1 december 2010 onder kortsluiting van het aanhangige beroep het beroep tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard en het verzoek  voorlopige voorzieningen afgewezen.

2.3     De Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) heeft bij tussenuitspraak van 3 november 2011 geoordeeld dat aan klager geen reële verbeteringsmogelijkheden zijn geboden in 2008 en 2009 en dat het ontslag aan klager als voldongen feit is gepresenteerd. Daarom was het college van B&W niet bevoegd klager te ontslaan vanwege onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie. Het College van B&W mocht hem wel ontslaan vanwege een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding. Echter in dat laatste kader heeft het College nagelaten een passende regeling te treffen. Dit gebrek moest worden hersteld binnen 12 weken na datum tussenuitspraak. In de einduitspraak van 2 augustus 2012 heeft de CRvB het besluit van het College waarbij een regeling wordt voorgesteld vernietigd en zelf voorzien in een regeling.

2.4     Op 7 augustus 2012 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken. Voorts heeft klager een klacht ingediend tegen een aantal ambtenaren van de gemeente bij de Nationale Ombudsman, heeft hij de gemeenteraad verzocht om een onafhankelijk integriteitsonderzoek te laten verrichten en heeft hij een strafrechtelijke aangifte gedaan tegen zes personen wegens ambtsmisbruik en smaad.

3        KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.         hij onwaarheden heeft gedebiteerd in een brief waarbij het voornemen tot ontslag van klager werd aangekondigd (brief van 21 juli 2009) en deze onwaarheden heeft herhaald in zijn geschriften naar aanleiding van het aanvechten van het definitieve ontslagbesluit van 27 oktober 2009 voor de bezwaaradviescommissie, de rechtbank te R en de Centrale Raad van Beroep;

2.         hij in de procedure over klagers beoordeling in 2007 in strijd met de waarheid ter rechtbankzitting van 30 september 2009 heeft gesteld dat klager “gestuurde getuigenverklaringen” als bewijs voor zijn goed functioneren op de werkvloer heeft bijgesloten;

3.         hij in diverse stukken en bij diverse gelegenheden in strijd met de waarheid en bovendien ongepast suggestieve informatie heeft verstrekt over klagers gezondheidstoestand.

4        VERWEER

4.1     De klacht is ongegrond. Verweerder heeft geheel in overeenstemming met de gedragsregels gehandeld en binnen de hem als advocaat toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënte te behartigen op een wijze die passend is onder de gegeven omstandigheden.

          Ad 1

4.2     De klacht richt zich tegen een passage die is opgenomen in een brief d.d. 21 juli 2009, afkomstig van verweerders cliënt, zodat deze klacht buiten de behandeling moet blijven, nu deze geen betrekking heeft op handelingen van verweerder in zijn hoedanigheid als advocaat.

          Ad 2

4.3     Verweerders opmerking ten aanzien van het sturen van de verklaringen ziet op de omstandigheid dat de tekst klager zelf heeft opgesteld en dat hij tegen die achtergrond de inhoud van de betreffende verklaring heeft gestuurd.

          Ad 3

4.4     In de procedures heeft verweerder als gemachtigde van het bestuursorgaan de opvattingen verdedigd van het bestuursorgaan en van de verantwoordelijke functionarissen, alsmede de door het bestuursorgaan genomen besluiten. Verweerder heeft zijn werkzaamheden verricht in voortdurend en goed overleg met zijn cliënt en verweerder heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de feiten en omstandigheden die hem op diverse wijze zijn aangereikt door zijn cliënt. Verweerder bestrijdt dat de uitlatingen onwaar zijn en bestrijdt eveneens dat het gaat om grievende of onnodig grievende uitlatingen.

5        BEOORDELING

5.1     De klacht betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling van een dergelijke klacht behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

          Klachtonderdeel 1

5.2     Verweerders stelling dat dit onderdeel van de klacht buiten de behandeling moet blijven, omdat dit klachtonderdeel zich richt tegen een passage die is opgenomen in een brief d.d. 21 juli 2009, afkomstig van verweerders cliënt, vat de raad op als een niet-ontvankelijkheidsverweer zijdens verweerder.

5.3     Het klachtonderdeel ziet weliswaar op het voorgenomen besluit van het college van B&W d.d. 21 juli 2009, maar boven deze brief is vermeld: “behandeld door: [naam verweerder]”. Bovendien erkent verweerder dat hij gedurende deze voorfase reeds als advocaat bij de zaak en de besluitvormingsprocedure betrokken was, zodat de raad van oordeel is dat verweerder wel degelijk bij de behandeling van deze brief in zijn hoedanigheid van advocaat is opgetreden. De raad is dan ook van oordeel dat verweerders beroep op niet-ontvankelijkheid moet worden verworpen, zodat klager ontvankelijk is in dit onderdeel van de klacht.

5.4     Klager is het kennelijk niet eens met de standpunten die verweerder namens het college van B&W heeft verwoord, maar dat betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft gedebiteerd. De raad overweegt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat de client juiste informatie verstrekt, tenzij er reden voor hem zou zijn om aan de mededelingen te twijfelen. Niet is komen vast staan dat er voor verweerder een reden was om aan de mededelingen van zijn cliënt te twijfelen. De raad is van oordeel dat het eerste onderdeel van de klacht ongegrond is.

          Klachtonderdeel 2

5.5     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de getuigenverklaringen waarop dit onderdeel van de klacht betrekking heeft, geen door de betreffende getuigen zelf opgestelde verklaringen betreffen. De raad is van oordeel dat verweerder, door in zijn hoedanigheid van advocaat van het college van B&W de kwalificatie “gestuurd” te hanteren voor de door klager in het geding gebrachte getuigenverklaringen, de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

          Klachtonderdeel 3

5.6     Dit onderdeel van de klacht ziet op de wijze waarop verweerder zich in diverse stukken en bij diverse gelegenheden heeft uitgelaten over klagers gezondheidstoestand. Zo heeft klager zich erover beklaagd dat in de brief van het college van B&W d.d. 20 december 2011 de volgende passage is opgenomen:

“U hebt bovendien door uw opstelling en uw vermeende burn-out de re-integratiefase voor uzelf grondig verpest. Wij zien geen aanleiding dergelijk gedrag te belonen met een royaal inkomensvangnet.”

5.7     Zoals hierboven onder 5.3 overwogen is verweerder naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de inhoud van de brief van het college van B&W, nu boven deze brief is vermeld: “behandeld door: [naam verweerder]” en verweerder erkent dat hij ten tijde van het schrijven van deze brief als advocaat bij de zaak betrokken was.

5.8     De raad is van oordeel dat de gewraakte passage niet onnodig grievend is. Het standpunt van de gemeente is weliswaar in scherpe bewoordingen geformuleerd, maar daarvan kan verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.9     Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder in diverse stukken en bij diverse gelegenheden in strijd met de waarheid en bovendien ongepast suggestieve informatie heeft verstrekt over klagers gezondheidstoestand. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt mocht verweerder de door zijn cliënt verstrekte informatie in de door hem opgestelde stukken opnemen. Juist in een ontslagprocedure kunnen over en weer verwijten worden gemaakt die bij de andere partij onaangenaam overkomen. Kennelijk heeft klager de door verweerder, namens zijn cliënt, verwoorde standpunten als grievend ervaren. Dit betekent evenwel niet dat verweerder zich in deze onnodig grievend heeft uitgelaten. Niet staat vast dat verweerder de belangen van klager nodeloos of op een ontoelaatbare wijze heeft geschaad. De raad zal derhalve de klacht als ongegrond moeten afwijzen.

              5.10   De raad komt tot de slotsom dat de klacht in al haar onderdelen als ongegrond moet worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, en mrs. P.J.W.M. Theunissen, J.D.E. van den Heuvel, A.J. Sol, L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. Th.H.G. van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 mei 2013.

griffier                                                                         voorzitter                                     

Deze beslissing is in afschrift op       7 mei 2013

per aangetekende brief verzonden aan:

-         klager

-         verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement OB

-         de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-         klager

-         verweerder

-         de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement OB

-         de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.       Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.       Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl