ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA4152 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch B249-2012

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA4152
Datum uitspraak: 15-04-2013
Datum publicatie: 23-04-2013
Zaaknummer(s): B249-2012
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bindend advies dat er, gelet op de beperkte inbreng in de beroepsprocedure en de volgens vaste rechtspraak door de Centrale Raad van Beroep gehanteerde trechterwerking, geen mogelijkheden waren om met succes hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank. Dat mogelijk tijdens de procedure bij de Centrale Raad van Beroep het UWV in onderling overleg tot een andere beslissing is gekomen maakt niet dat het door verweerster gegeven advies kennelijk onjuist was. Nu komen vast te staan dat verweerster niet in redelijkheid tot haar advies heeft kunnen komen. Klacht ongegrond.

Beslissing van 15 april 2013

in de zaak B 249-2012

X

klaagster

gemachtigde:

Y

tegen:

Z

verweerster

1                Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 5 september 2012 met kenmerk K, door de raad ontvangen op 6 september 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement B, thans arrondissement ZWB, de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 februari 2013 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en verweerster. Klaagster was wegens ziekte afwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3          De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 5 september 2012, met bijlagen.

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1         Klaagster is op 20 april 2009 arbeidsongeschikt geworden. Klaagster heeft op 19 oktober 2009 een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering. Het UWV heeft klaagster bij besluit dd. 12 januari 2010 met ingang van 7 januari 2010 een WIA-uitkering toegekend met een dagloon van € 58,02. Klaagster heeft op 14 januari 2010 bezwaar aangetekend tegen de beslissing van het UWV. Na indiening van het bezwaarschrift is klaagster bijgestaan door haar rechtsbijstandsverzekeraar A. A heeft een aanvullend bezwaarschrift ingediend. Het UWV heeft het bezwaar bij beslissing dd. 10 juli 2010 ongegrond verklaard en de uitkering aan klaagster beëindigd.

   2.2    A heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen voormelde beslissing van het UWV en aanvullende gronden ingediend. De rechtbank heeft het beroep bij beschikking dd. 12 januari 2012 ongegrond verklaard onder verwijzing naar een uitspraak van de CRvB van 15 juli 2010.

De rechtbank overwoog onder meer het volgende :

Ter zitting zijn namens eiseres nog gronden naar voren gebracht tegen het meenemen van de strafkorting op de WW-uitkering bij de vaststelling van het dagloon en tegen de berekeningsmethode. Eiseres heeft, zoals blijkt uit het beroepschrift, het geschil uitdrukkelijk beperkt tot de vraag of de WW-uitkering die is uitbetaald na de referteperiode meegenomen kan worden bij de vaststelling van het dagloon. De rechtbank is van oordeel dat deze eerst ter zitting aangevoerde gronden als tardief zijn aan te merken, reden waarom de beginselen van goede procesorde zich tegen behandeling verzetten.”

2.3     A adviseerde negatief ten aanzien van het instellen van hoger beroep. Klaagster kon zich met dit advies niet verenigen en heeft zich beroepen op de geschillenregeling van A. A heeft vervolgens pro forma hoger beroep ingesteld en de deken verzocht om een advocaat aan te wijzen voor het geven van een bindend advies ten aanzien van de haalbaarheid van het hoger beroep.

2.4     Verweerster is op 28 maart 2011 door de deken van de orde van advocaten in het arrondissement B aangewezen om een advies uit te brengen over de haalbaarheid van het instellen van hoger beroep in het geschil tussen A en klaagster. Verweerster heeft op 25 augustus 2011 haar advies uitgebracht en aan klaagster en A verzonden. Verweerster zag onvoldoende aanknopingspunten om met succes hoger beroep in te stellen.

3                klacht

3.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in haar hoedanigheid van bindend adviseur:

1.      niet objectief is opgetreden, maar zich heeft laten leiden door het standpunt en de informatie van A;

2.      niet is uitgegaan van de juiste feiten en klaagster niet in de gelegenheid heeft gesteld haar visie te geven;

3.      niet heeft geantwoord op vragen en telefoontjes van klaagster;

4.      het advies ten onrechte niet heeft voorgelegd aan de deken als eindverantwoordelijke;

5.      een onjuiste eindconclusie heeft getrokken.

4        VERWEER

4.1         In het bestuursrecht geldt de zogenaamde trechterwerking. Dit betekent dat als je iets in bezwaar of beroep niet hebt aangevoerd, je dit in hoger beroep niet alsnog kunt inbrengen. Verweerster diende haar oordeel over de haalbaarheid van het hoger beroep hierop te baseren.

4.2         Verweerster kon enkel adviseren over de mogelijkheden die er op het moment waarop zij in de zaak betrokken werd nog waren. Ten aanzien van de wijze waarop A de zaak had behandeld kon verweerster enkel kanttekeningen plaatsen, wat zij ook heeft gedaan. Verweerster heeft immers aangegeven, dat er aanleiding had moeten zijn om vraagtekens te plaatsen bij de berekening van het dagloon, wat niet was gebeurd.

4.3         Het gros van de klachten heeft betrekking op de wijze waarop A de zaak heeft behandeld. Dit is iets tussen A en klaagster. Verweerster heeft hierover weliswaar haar visie gegeven, maar dat stond buiten de beoordeling van verweerster over de haalbaarheid van het hoger beroep. Verweerster diende bij haar beoordeling uit te gaan van de stand van zaken in de procedure en de voldongen feiten daarin op dat moment. Nu er in de processtukken niets was ingebracht over het dagloon, kon daarmee in hoger beroep niets meer worden gedaan.

4.4         Verweerster is zelf eindverantwoordelijk voor haar adviezen en hoeft deze derhalve niet aan de deken voor te leggen.

4.5         Verweerster trad op als bindend adviseur. Zij stond hierdoor in een andere relatie tot klaagster dan die van advocaat/cliënt. Zij diende op basis van de stukken een neutraal oordeel te geven over de haalbaarheid van een hoger beroep.

4.6         Het advies van verweerster bevatte 36 pagina’s en was zeer uitgebreid verwoord en onderbouwd. Het betrof de visie van verweerster. Dat klaagster zich niet kan verenigen met het advies van verweerster, betekent niet dat het advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

5        BEOORDELING

  5.1     Verweerster trad niet op als advocaat van klaagster, doch was na tussenkomst van de deken aangewezen tot het geven van een bindend advies in een tussen klaagster en A gerezen geschil over de haalbaarheid van het instellen van hoger beroep tegen de beslissing op bezwaar van het UWV. De klacht heeft aldus betrekking op een door verweerster in haar hoedanigheid van bindend adviseur gegeven advies. De raad stelt voorop dat het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat slechts indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

  Ad klachtonderdelen 1, 2 en 5.

   5.2     Verweerster trad niet op als advocaat van klaagster, doch als bindend adviseur in een geschil tussen klaagster en A over de haalbaarheid van het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank dd. 12 januari 2011. Dit betekent dat verweerster, indien zij zich voldoende geïnformeerd achtte, op basis van de stukken tot haar advies kon komen. Verweerster was niet gehouden om klaagster uit te nodigen om haar visie op de zaak kenbaar te maken.

5.3     Verweerster heeft een uitgebreid gemotiveerd advies uitgebracht, waarbij zij tot de conclusie kwam dat zij geen mogelijkheden zag om met succes hoger beroep in te stellen. Noch uit de aan de raad overgelegde stukken, noch uit het ter zitting verhandelde is gebleken dat verweerster in redelijkheid niet tot haar advies heeft kunnen komen. Niet gebleken is dat verweerster bij het opstellen van haar advies niet objectief is opgetreden en zich enkel door de informatie en het standpunt van A heeft laten leiden. Evenmin is gebleken dat verweerster bij het geven van haar advies is uitgegaan van onjuiste feiten. De raad volgt klaagster niet in haar stelling dat verweerster ten onrechte is voorbijgegaan aan het gegeven dat klaagster reeds op 14 januari 2011 bezwaar had gemaakt tegen de berekening van het dagloon door het UWV. Niet relevant was immers wat in de bezwaarprocedure was ingebracht, maar wat in de beroepsprocedure bij de rechtbank was ingebracht. Verweerster diende uit te gaan van hetgeen namens klaagster in de beroepsprocedure bij de rechtbank was ingebracht. Blijkens rechtsoverweging 2.4 van de uitspraak van de rechtbank dd. 12 januari 2011 is de inbreng zijdens klaagster in eerste instantie uitdrukkelijk beperkt tot de referteperiode. D e kwestie van de berekening van het dagloon is pas ter zitting zijdens klaagster naar voren gebracht, wat door de rechtbank als tardief is aangemerkt. Verweerster diende bij het geven van haar advies uit te gaan van hetgeen namens klaagster in de beroepsprocedure naar voren was gebracht. Verweerster heeft aangevoerd dat er aanleiding zou zijn geweest om in  bezwaar of beroep de berekening van het dagloon aan de orde te stellen, aangezien dit er in het algemeen toe leidt dat het UWV haar berekening nog nader beziet. Dat dit in de beroepsprocedure klaarblijkelijk te laat aan de orde is gesteld valt verweerster tuchtrechtelijk niet aan te rekenen. Verweerster is op basis van de processtukken tot de conclusie gekomen dat er, gelet op de beperkte inbreng in de beroepsprocedure en de volgens vaste rechtspraak door de Centrale Raad van Beroep gehanteerde trechterwerking, geen mogelijkheden waren om met succes hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank. Dat mogelijk tijdens de procedure bij de Centrale Raad van Beroep het UWV bereid is gebleken het dagloon alsnog aan te passen maakt niet dat het door verweerster gegeven advies kennelijk onjuist was. Nu niet is komen vast te staan dat verweerster niet in redelijkheid tot haar advies heeft kunnen komen, zal de raad de klachtonderdelen 1, 2 en 5 als ongegrond afwijzen.

5.4     De deken vervult na de  aanwijzing van een advocaat om een bindend advies uit te brengen verder  geen enkele rol meer. De betreffende advocaat is volledig verantwoordelijk voor zijn werkzaamheden en de totstandkoming van zijn advies.

          Klachtonderdeel 3 zal eveneens als ongegrond worden afgewezen.

5.5     Uit de aan de raad overgelegde stukken is gebleken dat verweerster voorafgaand aan het uitbrengen van haar advies telefonisch contact heeft gehad met (de gemachtigde van) klaagster. Het advies van verweerster was duidelijk en uitgebreid gemotiveerd, waarmee de taak van verweerster als bindend adviseur was beëindigd. Het stond verweerster vrij om, in verband met haar zwangerschapsverlof, klaagster voor eventuele vragen betreffende verduidelijking van haar advies, te verwijzen naar een kantoorgenoot. De raad zal ook klachtonderdeel 4 als ongegrond afwijzen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, mrs. J.C. van den Dries, E.J.P.J.M. Kneepkens, J.J.M. Goumans en J.H. Kikken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 april 2012 .

griffier                                                                         voorzitter                                     

Deze beslissing is in afschrift op 16 april 2013

per aangetekende brief verzonden aan:

-            klager

-            verweerster

-      de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-      klaagster

-      verweerster

-      de deken van de orde van advocaten in het arrondissement ZWB

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl