ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA3998 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch B202-2012

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA3998
Datum uitspraak: 25-02-2013
Datum publicatie: 19-03-2013
Zaaknummer(s): B202-2012
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat een ruime mate van vrijheid toe voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren processuele beleid. Alleen wanneer er sprake is van een kennelijk onjuiste aanpak kan een tuchtrechtelijke maatregel geïndiceerd zijn. Klachtonderdeel ongegrond.     Als cassatie aan de orde is,  is het gebruikelijk dat de advocaat, die bekend is op dit terrein,  voor zijn cliënt een cassatieadvocaat zoekt en benadert. Indien de advocaat dat niet wenst te doen of  de cliënt te kennen geeft dat zelf te willen doen,  dient de advocaat zijn cliënt er van op de hoogte te stellen wat de termijn is voor het instellen van cassatie en welke weg de cliënt moet bewandelen op zoek naar een cassatieadvocaat. Klachtonderdeel gegrond; maatregel: enkele waarschuwing.

Beslissing van 25 februari 2013

in de zaak B 202 - 2012

naar aanleiding van de klacht van:

X

klaagster

tegen:

Y

verweerder

1                Verloop van de procedure

1.1          Bij brief aan de raad van 26 juli 2012, met kenmerk K , door de raad ontvangen op 27 juli 2012, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement B, thans arrondissement Z, de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2          De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 december 2012 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3          De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 26 juli 2012 met bijlagen.

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1           Verweerder heeft klaagster in de jaren 2009 en 2010 bijgestaan in een tweetal kwesties, te weten een geschil met de W en een geschil met de S. Aan klaagster was een beurs verstrekt om aan de M een promotieonderzoek te doen, welke beurs in verband met ontstane problemen in een later stadium is stopgezet. Hierna is klaagster verhuisd naar de W om haar promotieonderzoek voort te zetten. Op enig moment heeft klaagster van de promotoren van deze universiteit een zo genaamde “no go” beslissing gekregen, omdat haar onderzoeksplan als onvoldoende werd beoordeeld.

2.2          In het geschil met de W heeft verweerder voor klaagster een administratief bezwaar ingediend bij het bestuur van de W en na afwijzing daarvan  beroep bij de rechtbank A ingesteld. Deze rechtbank heeft dit beroep bij uitspraak van 8 april 2010 ongegrond verklaard. In deze zelfde periode heeft verweerder ook bemiddeld tussen klaagster en de W over de financiële afwikkeling van de aanvullende beurs van klaagster.

2.3          Het geschil van klaagster met de S heeft verweerder overgenomen van een advocaat in M. De zaak was aanhangig bij het gerechtshof H en stond ten tijde van de overname reeds voor arrest. Nadat het hof op 8 september 2009 arrest had gewezen, waarbij de vordering van klaagster werd afgewezen, heeft de voorgaande advocaat verzuimd dit aan verweerder toe te zenden, waarna het arrest op 14 oktober 2009 aan klaagster is betekend. Hierna wijst verweerder klaagster in zijn e-mail van 27 oktober 2009 op de mogelijkheid van cassatie tegen dit arrest en geeft hij aan te zullen nagaan of hij daarvoor een cassatieadvocaat kan vinden.

3                klacht

3.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, immers:

In het geschil met de W:

1.                 Verweerder heeft zijn eigen financiële belangen en die van een tolk gediend door het geschil van klaagster voor te leggen aan de rechtbank A, terwijl klaagster mediation wilde.

2.                 Verweerder heeft geweigerd stukken in het geding te brengen ter onderbouwing van de deskundigheid van klaagster voor het onderzoek bij de universiteit.

3.                 Verweerder heeft geweigerd in beroep te gaan tegen de uitspraak van de rechtbank A.

4.                 Verweerder heeft de financiële belangen van klaagster bij de afwikkeling van het geschil met de universiteit onvoldoende behartigd.

In het geschil met S:

1.                 Verweerder heeft na overneming van het dossier van de vorige advocaat geen enkele actie ondernomen en onjuiste informatie verschaft over de mogelijkheden van het instellen van cassatie.

2.                 Verweerder heeft onder valse voorwendselen geweigerd het dossier af te geven.

4                VERWEER

4.1          Verweerder bestrijdt dat in het geschil met de W de door hem genomen beslissingen zouden zijn ingegeven door enig eigenbelang. Ook bestrijdt hij dat klaagster zou hebben aangedrongen op mediation, afgezien van het feit dat dit ook geen optie was omdat de W daartoe niet bereid was.

4.2          Nadat de rechtbank A op 8 april 2010 het beroep ongegrond had verklaard, heeft verweerder klaagster gewezen op de mogelijkheid van appel bij de Raad van State met de toevoeging dat hij daarvoor geen gronden aanwezig achtte, reden waarom zij zich in dat geval tot een andere advocaat zou moeten wenden.

4.3          In het financiële geschil met de W heeft verweerder klaagster geadviseerd met een voorgestelde regeling in te stemmen, omdat er geen aanknopingspunten waren om tot een betere oplossing te komen.

4.4          In het geschil met de S heeft verweerder aan klaagster laten weten dat hij zelf geen cassatie kon instellen, maar dat hij zou bezien of een advocaat in D die hij kende, dit zou kunnen c.q. willen doen. Van een toezegging om een cassatieadvies te vragen is geen sprake geweest.

4.5          Van de voorgaande advocaat heeft verweerder in de S-zaak een doos met kopieën van correspondentie en processtukken ontvangen. Nadat klaagster op 4 december 2009 had gevraagd deze doos te mogen ophalen, heeft verweerder deze nog dezelfde dag klaargezet. Deze is door klaagster echter niet opgehaald en in de maanden daarna is ook nooit meer om de doos gevraagd. Op 18 mei 2010 heeft verweerder op verzoek van klaagster de relevante stukken naar haar advocaat in D gestuurd en de niet relevante correspondentie vernietigd.

5                BEOORDELING

5.1         Met betrekking tot het geschil met de W bestaat de klacht van klaagster over het optreden van verweerder uit vier onderdelen. In het eerste onderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij tegen haar zin gekozen heeft voor een procedure bij de rechtbank – terwijl haar voorkeur uitging naar mediation – met het kennelijke doel zijn eigen financiële belangen en die van de door hem ingeschakelde tolk te dienen. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat een ruime mate van vrijheid toe voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren (processuele) beleid. Pas wanneer er sprake is van een kennelijk onjuiste aanpak kan een tuchtrechtelijke maatregel geïndiceerd zijn. Van dit laatste is naar het oordeel van de raad geen sprake geweest. Niet alleen blijkt uit het dossier dat verweerder de correcte procedurele weg heeft gevolgd, maar daarnaast blijkt nergens uit de met klaagster gevoerde correspondentie dat zij haar voorkeur zou hebben uitgesproken voor mediation, nog afgezien van de vraag of de U daarmee zou hebben ingestemd. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond. Dit geldt ook voor het verwijt dat verweerder zich door een eigen (financieel) belang zou hebben laten leiden, nu zulks op geen enkele wijze door klaagster is onderbouwd of zelfs maar aannemelijk is gemaakt.

5.2         In het tweede onderdeel van deze klacht wordt verweerder verweten dat hij verzuimd zou hebben stukken ter onderbouwing van de deskundigheid van klaagster in het geding te brengen. Klaagster geeft echter op geen enkele wijze aan op welke stukken zij hierbij doelt, terwijl evenmin uit de tussen haar en verweerder gevoerde correspondentie blijkt dat zij verweerder heeft gevraagd zulks te doen. Op grond van de beschikbare stukken kan de raad niet tot het oordeel komen dat verweerder in de procedure bij de rechtbank A kennelijk onjuist is opgetreden.

5.3         Na het vonnis van de rechtbank A van 8 april 2010 heeft verweerder op 9 april 2010 een kopie daarvan aan klaagster toegezonden met de mededeling dat zij daarvan in beroep kon gaan bij de Raad van State, maar dat hij dat niet adviseerde. Mocht zij zulks toch wensen, dan diende zij zich tot een andere advocaat te wenden. Bij e-mail van 18 mei 2010 heeft klaagster vervolgens aan verweerder gevraagd het dossier aan haar opvolgend advocaat toe te zenden, aan welk verzoek verweerder heeft voldaan. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder wat dit betreft correct gehandeld, zodat het derde onderdeel van de klacht ongegrond zal worden verklaard.

5.4         Over het financiële geschil dat bestond tussen klaagster en de U heeft verweerder met deze universiteit onderhandeld en vervolgens de voorgestelde regeling aan klaagster bekend gemaakt in zijn brief van 3 augustus 2009 met het advies daarmede in te stemmen. Nergens blijkt uit het dossier dat klaagster te kennen heeft gegeven deze regeling niet te willen accepteren, in tegendeel daaraan is feitelijke uitvoering gegeven, zodat het er voor gehouden moet worden, dat zij daarmede instemde. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

5.5         Wat betreft het geschil met de S bestaat de klacht van klaagster uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel heeft betrekking op de vraag of verweerder in dit dossier voldoende actie heeft ondernomen en of hij klaagster voldoende heeft geïnformeerd over de cassatiemogelijkheden, die zij had. De raad stelt vast dat verweerder dit dossier van de voorgaande advocaat van klaagster heeft overgenomen toen de zaak reeds voor arrest stond, zodat er procedureel niets meer gedaan kon worden. Daarvan heeft verweerder aan klaagster ook mededeling gedaan op 2 juli 2009. Nadat door het hof arrest was gewezen op 8 september 2009 heeft verweerder klaagster daarvan op de hoogte gesteld in zijn brief van 27 oktober 2009 en haar gewezen op de mogelijkheid van cassatie. Daarbij gaf verweerder aan dat hij in D op zoek wilde gaan naar een cassatieadvocaat, die klaagster zou kunnen adviseren over of bijstaan in een cassatieprocedure. Hoewel hierover nadien kennelijk nog telefoongesprekken hebben plaatsgevonden, is niet duidelijk wat daarbij is afgesproken. Zulks is aan verweerder te verwijten. In de gegeven situatie had verweerder helder en duidelijk schriftelijk aan klaagster kenbaar moeten maken wat haar mogelijkheden waren om cassatie in te stellen en wat daarvoor nodig was. Als cassatie aan de orde is,  is het gebruikelijk dat de advocaat, die bekend is op dit terrein,  voor zijn cliënt een cassatieadvocaat zoekt en benadert. Indien de advocaat dat niet wenst te doen of  de cliënt te kennen geeft dat zelf te willen doen,  dient de advocaat zijn cliënt er van op de hoogte te stellen wat de termijn is voor het instellen van cassatie en welke weg de cliënt moet bewandelen op zoek naar een cassatieadvocaat. Dit alles dient een advocaat duidelijk schriftelijk vast te leggen zodat er geen misverstand over kan ontstaan. Op dit punt is verweerder jegens klaagster tekort geschoten, zodat dit onderdeel van de klacht gegrond zal worden verklaard.

5.6         Het verwijt aan verweerder dat deze onder valse voorwendselen geweigerd zou hebben het dossier af te geven acht de raad niet gegrond. Onweersproken staat immers vast dat klaagster op 4 december 2009 aan verweerder heeft gevraagd de doos met stukken in de S-zaak op zijn kantoor te mogen komen ophalen, waarna verweerder deze doos heeft klaargezet. Nadat de doos in de 4 à 5 maanden daarna door klaagster niet was opgehaald, heeft verweerder deze stukken, bestaande uit kopieën van correspondentie en een kopie van de memorie van grieven, geen originele stukken derhalve, vernietigd, hetgeen de raad in de gegeven situatie niet verwijtbaar acht, mede omdat ook nergens uit blijkt dat klaagster hiervan enig nadeel heeft ondervonden.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het eerste klachtonderdeel in de S-zaak gegrond en legt aan verweerder deswege op de maatregel van enkele waarschuwing.

verklaart alle overige klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, mw. mr. J.C. van den Dries, mw. mr. E.J.P.J.M. Kneepkens, mr. J.J.M. Goumans, mr. J.F.E. Kikken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van Lanschot als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 februari 2013.

griffier                                                                         voorzitter                                     

Deze beslissing is in afschrift op    26 februari 2013                                   per aangetekende brief  verzonden aan:

-            klaagster

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Z

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-            klaagster

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Z

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl