ECLI:NL:TADRSHE:2013:144 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch ZWB 98 - 2013

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2013:144
Datum uitspraak: 25-11-2013
Datum publicatie: 30-12-2013
Zaaknummer(s): ZWB 98 - 2013
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Niet gebleken is dat verweerder aan klager duidelijk heeft gemaakt dat er financiële gegevens aan de rechtbank dienden te worden overgelegd en om welke gegevens het ging, wat heeft geleid tot een negatieve uitspraak voor klager.                  Indien een advocaat er voor kiest om niet bij wege van voorschot het griffierecht te voldoen, maar de verantwoordelijkheid voor tijdige betaling te laten bij zijn cliënt, rust op de advocaat immers een zwaardere plicht om zijn cliënt aan het betalen van het griffierecht te herinneren. Nu verweerder heeft volstaan met het verzenden van een enkele brief, zonder zich van de ontvangst daarvan te vergewissen en zonder een herinnering te versturen, heeft hij niet die zorg betracht die van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht.                  Niet gebleken dat advocaat bij de aanvang van de zaak zijn cliënt heeft geïnformeerd over de mogelijkheid van een toevoeging. Klacht gegrond; berisping

Beslissing van 25 november 2013

in de zaak ZWB 98-2013

naar aanleiding van de klacht van:

A.

klager

tegen:

B.

                                        verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 25 maart 2013 met kenmerk K12-113, door de raad ontvangen op 26 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 september 2013 in aanwezigheid van klager,de gemachtigde van klager, en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     de brief van de deken dd. 25 maart 2013, met bijlagen.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder heeft klager bijgestaan in een kinderalimentatiekwestie. Het geschil tussen klager en zijn ex-partner betrof de vraag of klager alimentatieplichtig was, aangezien klager betwistte de verwekker te zijn van de betrokken minderjarige.

2.2      Op 19 november 2010 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek van de ex-partner van klager bij de rechtbank te Breda plaatsgevonden. De rechtbank heeft bij beschikking dd. 7 december 2010 een DNA-onderzoek gelast met betrekking tot de vraag of klager de verwekker was van de betrokken minderjarige. Klager diende voor de kosten van het deskundigenonderzoek een voorschot ad € 780, - aan de rechtbank te voldoen. Verweerder heeft klager op 4 januari 2011 op de hoogte gesteld van de tussenbeschikking dd. 7 december 2010 en diens verplichting om het voorschot voor 11 januari 2011 te betalen. Verweerder heeft op 11 januari 2011 om uitstel van de voorschotbetaling verzocht, welk uitstel door de rechtbank werd verleend. Het voorschot is uiteindelijk niet betaald, waardoor geen deskundigenonderzoek heeft plaatsgevonden.

2.3      Bij beschikking dd. 15 maart 2011 heeft de rechtbank bepaald dat klager met ingang van 1 mei 2010 een bedrag ad € 375, - per maand aan kinderalimentatie diende te betalen. De rechtbank overwoog onder meer het volgende :

“De rechtbank stelt vast dat de man geen gehoor heeft gegeven aan hetgeen bij beschikking van 7 december 2010 is bepaald. Dit betekent dat de rechtbank niet kan overgaan tot het geven van een opdracht aan de benoemde deskundige tot het verrichten van een DNA-onderzoek. Gelet op deze processuele houding van de man zal de rechtbank aannemen dat de man de biologische vader is van (…), zoals de vrouw heeft gesteld.

……….

Het feit dat de rechtbank slechts beschikt over zeer gebrekkige en bovendien verouderde informatie met betrekking tot de financiële omstandigheden van de man, moet geheel voor zijn rekening komen. Nu een beoordeling van de financiële draagkracht van de man aldus niet mogelijk is, zal de rechtbank aannemen dat de man over de draagkracht beschikt om de verzochte bijdrage ten behoeve van de minderjarige te voldoen. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden toegewezen.”

2.4      Verweerder heeft op 14 juni 2011 tegen de beschikking van de rechtbank dd. 15 maart 2011 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof. Klager is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, wegens het niet betalen van griffierecht.

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    klager pas twee uur voor de zitting van 19 november 2010 bij de rechtbank te Breda per e-mail en een half uur voor de zitting telefonisch door verweerder op de hoogte is gesteld van deze zitting;

2.    verweerder geen afschrift van de beschikking van de rechtbank dd. 7 december 2010 aan klager heeft verzonden en klager niet heeft geïnformeerd over diens verplichting tot betaling van een voorschot ad € 780, - aan de rechtbank voor de kosten van het deskundigenonderzoek;

3.    verweerder in de procedure bij de rechtbank slechts summiere financiële gegevens heeft overgelegd, waardoor de door de wederpartij verzochte kinderalimentatie is toegewezen.

4.    verweerder klager niet heeft geïnformeerd over de hoger beroepsprocedure en klager geen afschrift heeft toegezonden van de beschikking van het gerechtshof;

5.    verweerder niet heeft gereageerd op een klacht van de opvolgend advocaat van klager over de wijze waarop verweerder de belangen van klager (niet) had behartigd;

6.    verweerder klager niet heeft gewezen op de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp.

4          VERWEER

4.1      De oproeping voor de zitting van 19 november 2010 dateert van 17 september 2010. Verweerder heeft klager per e-mail dd. 20 september 2010 en 19 november 2010 telefonisch geïnformeerd over de oproeping voor de zitting. Verweerder heeft meerdere malen geprobeerd klager telefonisch te bereiken, maar dat is niet gelukt.

4.2      Verweerder heeft geen afschrift van de tussenbeschikking van de rechtbank dd. 7 december 2010 aan klager toegezonden. Verweerder heeft de inhoud van de beslissing wel telefonisch aan klager medegedeeld. Verweerder heeft klager erop gewezen dat hij een voorschot ad € 780, - diende te betalen. Verweerder heeft klager per e-mail dd. 4 januari 2011 nog eens gewezen op de inhoud van de beschikking. Klager heeft op 10 januari 2011 toegezegd het voorschot te zullen voldoen. Hij kende de gevolgen indien hij dit niet zou doen. Klager voldeed desondanks het voorschot niet.

4.3      Verweerder heeft de zaak overgenomen van een Belgische confrère. Deze beschikte over enkele financiële stukken, maar deze waren onvoldoende om een draagkrachtberekening te maken. Verweerder heeft klager verzocht om nadere financiële stukken aan te leveren. Klager heeft hieraan niet voldaan. Hij heeft pas na het indienen van het beroepschrift in appel financiële gegevens overgelegd.

4.4      Verweerder heeft op zijn kantoor met klager over het instellen van appel gesproken. Klager is mondeling en per e-mail dd. 15 juni 2011 gewezen op zijn verplichting om griffierecht te voldoen. Klager heeft het griffierecht niet aan verweerder voldaan.

4.5      Het is juist dat verweerder niet heeft gereageerd op brieven van de opvolgende advocaat.

4.6      Verweerder heeft wel met klager gesproken over het aanvragen van gefinancierde rechtsbijstand, maar klager heeft verzuimd de daarvoor noodzakelijke en gevraagde gegevens over te leggen. Verweerder heeft klager overigens geen kosten in rekening gebracht voor zijn werkzaamheden, zodat klager geen belang heeft bij dit onderdeel van de klacht.

5          BEOORDELING

5.1      De raad verstaat onderdeel 1 van de klacht zoals deze door de voorzitter ter zitting aan klager is voorgehouden, met welke formulering klager zich akkoord heeft verklaard. Hoewel het, gelet op de aanvullende informatie in de oproepingsbrief, op de weg van verweerder had gelegen een kopie van die oproepingsbrief aan klager toe te zenden, is de klacht dat verweerder klager pas vlak voor de zitting op 19 november 2010 op de hoogte heeft gesteld van de oproeping voor die zitting feitelijk ongegrond, nu verweerder klager per e-mail dd. 20 september 2010 heeft geïnformeerd over de oproeping voor de zitting van 19 november 2010, zodat dit onderdeel van de klacht niet tot gegrondheid kan leiden.

5.2      Ook het tweede onderdeel van de klacht, dat verweerder klager niet heeft geïnformeerd over diens verplichting tot betaling van een voorschot ad € 780,- aan de rechtbank voor de kosten van het deskundigenonderzoek, is feitelijk ongegrond, aangezien verweerder klager op 4 januari 2011 op de hoogte heeft gesteld van de inhoud van het tussenvonnis van 7 december 2010 en de verplichting van klager om tot betaling van het voorschot over te gaan. Hoewel verweerder er beter aan had gedaan om een afschrift van de tussenbeslissing aan klager toe te zenden, valt hem hiervan tuchtrechtelijk geen verwijt te maken, nu hij klager op 4 januari 2011 op de hoogte heeft gesteld van diens verplichting tot betaling van het voorschot over te gaan en hij bovendien nog uitstel van deze betalingsverplichting heeft geregeld. De raad zal op grond van het bovenstaande het tweede klachtonderdeel ongegrond verklaren.

5.3      Noch uit de aan de raad overgelegde stukken noch uit hetgeen ter zitting is verklaard is gebleken dat verweerder om financiële gegevens aan klager heeft gevraagd. Verweerder heeft naar aanleiding van de oproepingsbrief dd. 17 september 2010 enkel per e-mail dd. 20 september 2010 aan klager bericht dat de zitting was bepaald op 19 november 2010. Aan de oproepingsbrief was echter een lijst gehecht met stukken welke aan de rechtbank overgelegd dienden te worden. Verweerder heeft geen afschrift van de oproepingsbrief aan klager toegezonden en geen afspraak gemaakt om de zaak voorafgaand aan de zitting te bespreken. Klager was derhalve in het geheel niet op de hoogte van het verzoek van de rechtbank om nadere financiële stukken over te leggen. Niet gebleken is dat verweerder anderszins aan klager duidelijk heeft gemaakt dat er nog financiële gegevens aan de rechtbank dienden te worden overgelegd en om welke gegevens het ging. Blijkens de beschikking van de rechtbank van 15 maart 2011 heeft het niet overleggen van financiële stukken tot een negatieve uitspraak voor klager geleid. Hiervan valt verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.4      Verweerder heeft klager bij brief dd. 15 juni 2011 een afschrift van zijn appelschrift toegezonden. Verweerder heeft klager er op gewezen dat hij griffierecht diende te betalen en dat hij er rekening mee diende te houden dat bij niet tijdige betaling het appel niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Klager stelt deze brief nimmer te hebben ontvangen. Verweerder heeft het griffierecht niet voldaan, waarna het appel niet-ontvankelijk is verklaard. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich, bij uitblijven van betaling van het griffierecht, ervan vergewist of zijn cliënt de brief waarbij om betaling daarvan voor een bepaalde datum wordt verzocht, heeft ontvangen. Het had op de weg van verweerder gelegen klager voor het verstrijken van de betalingstermijn te herinneren aan diens betalingsverplichting, bij uitblijven waarvan verweerder niet zou overgaan tot betaling van het griffierecht met niet-ontvankelijkheid tot gevolg. Indien een advocaat er voor kiest om niet bij wege van voorschot het griffierecht te voldoen, maar de verantwoordelijkheid voor tijdige betaling te laten bij zijn cliënt, rust op de advocaat immers een zwaardere plicht om zijn cliënt aan het betalen van het griffierecht te herinneren. Nu verweerder heeft volstaan met het verzenden van een enkele brief, zonder zich van de ontvangst daarvan te vergewissen en zonder een herinnering te versturen, is de raad van oordeel dat verweerder niet die zorg heeft betracht die van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht.

5.5      Als door verweerder erkend, staat vast dat hij niet heeft gereageerd op verzoeken van de opvolgende advocaat van klager om hem te informeren over de wijze waarop verweerder de belangen van klager al dan niet had behartigd, zulks met het oog op een mogelijke aansprakelijkstelling. Door in het geheel niet te reageren op herhaalde verzoeken van de opvolgende advocaat van klager heeft verweerder niet gehandeld zoals van een behoorlijk advocaat verwacht mag worden.

5.6      Een advocaat is bij het begin van iedere zaak, en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, verplicht om met zijn cliënt te overleggen of er termen aanwezig zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Hiervan is in deze niet gebleken. Verweerder heeft op 10 augustus 2010 een verweerschrift namens klager ingediend. Op 16 augustus 2010 heeft verweerder het volledige griffierecht bij klager in rekening gebracht. Uit de e-mailcorrespondentie dd. 20 september 2010 is gebleken dat klager zelf verzocht om in aanmerking te komen voor vermindering van het griffierecht. Verweerder heeft daarop geantwoord dat klager een toevoeging kon aanvragen. Op 27 oktober 2010 heeft verweerder het daarvoor noodzakelijke formulier aan klager toegezonden. Aldus is niet gebleken dat verweerder bij de aanvang van de zaak de financiële consequenties met klager heeft besproken noch dat verweerder klager heeft gewezen op de mogelijkheid van een toevoeging, hetgeen verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.

5.7      De raad zal op grond van al het bovenstaande de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond en de klachtonderdelen 3 t/m 6 gegrond verklaren.

6          MAATREGEL

6.1      De ernst van het verweerder tuchtrechtelijk verweten handelen, gevoegd bij de voor klager hieraan verbonden nadelige (financiële) gevolgen, brengt de raad tot het oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond

verklaart de klachtonderdelen 3 t/m 6 gegrond en legt ter zake aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, E.J.P.J.M. Kneepkens en J.C. van den Dries, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 november 2013.

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 26 november 2013

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:

-      klager

-        de deken van de orde van advocaten te Zeeland West-Brabant

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl