ECLI:NL:TADRSHE:2013:101 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch ZWB 184-2013

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2013:101
Datum uitspraak: 28-10-2013
Datum publicatie: 30-11-2013
Zaaknummer(s): ZWB 184-2013
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure op basis van een overeenkomst van opdracht, waarin een uurtarief van € 190,00 wordt genoemd met correctiefactoren. Na aanvankelijk gedeclareerd te hebben op basis van dit uurtarief wijzigt verweerder zijn declaraties nadien zonder overleg met klaagster op basis van een uurtarief van € 500,00 per uur. Ook heeft verweerder zijn declaraties voor een bedrag van ruim € 13.000,00 verrekend met door hem ten behoeve van klaagster op zijn derdenrekening ontvangen alimentatiebedragen, zulks in strijd met artikel 6 lid 6 van de Verordening op de Administratie en de Financiële Integriteit. Klacht gegrond; maatregel: voorwaardelijke schorsing vier weken, proeftijd twee jaar.

Beslissing van 28 oktober 2013

in de zaak ZWB 184 - 2013

naar aanleiding van de klacht van:

A

klaagster

tegen:

B

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1       Bij brief aan de raad van 3 juni 2013, kenmerk K, door de raad ontvangen op 4 juni 2013, heeft de Deken van de orde van advocaten in het arrondissement ZWB  de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2       De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 september 2013 in aanwezigheid van klaagster in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder in persoon, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. P. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3       De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 3 juni 2013 met bijlagen. Voorts heeft de raad kennis genomen van de brieven van de gemachtigde van klaagster aan de raad van 14 juni 2013 en 18 juli 2013. Ook heeft de raad kennis genomen van de brief van de gemachtigde van klaagster aan de raad van 21 augustus 2013 met bijlagen. De telefax van verweerder aan de raad van 3 september 2013 met bijlagen maakt geen onderdeel uit van het dossier, enerzijds omdat dit stuk te laat is ontvangen en anderzijds omdat daarvan geen kopie aan klaagster is gestuurd.

2           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1       Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure van september 2007 tot begin 2012 op grond van een door klaagster op 21 september 2007 getekende overeenkomst van opdracht.

2.2       De echtscheidingsprocedure is tussen partijen geregeld door middel van een door beide partijen getekende vaststellingsovereenkomst, waaraan nog uitvoering diende te worden gegeven. Begin 2012 heeft klaagster haar opdracht aan verweerder beëindigd en zich gewend tot een andere advocaat.

2.3       Hierna is er tussen klaagster en verweerder discussie ontstaan over de door verweerder in de loop van zijn opdracht aan klaagster gestuurde declaraties onder meer wat betreft de hoogte daarvan en de verantwoording daarover.

2.4       Na indiening van de onderhavige klacht heeft verweerder vervolgens op instigatie van de Deken op 22 augustus 2012 een begrotingsverzoek van zijn declaraties ingediend bij de raad van toezicht, waarop door deze raad is beslist op 6 mei 2013.

3           klacht

         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk          verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, immers:

3.1      Verweerder heeft excessief gedeclareerd aan klaagster door in een familiezaak een uurtarief van ruim € 500,00 te hanteren.

3.2      Klaagster heeft op verzoek van verweerder op 13 maart 2012 een bedrag van € 40.000,00 gestort op diens privérekening.

3.3      Verweerder heeft door hem ten behoeve van klaagster ontvangen alimentatiebedragen tot een bedrag van circa € 12.000,00 verrekend met zijn openstaande declaraties, zulks zonder voorafgaande toestemming van klaagster.

3.4      De aan klaagster door verweerder verstrekte overzichten van zijn openstaande declaraties waren onoverzichtelijk en voor klaagster niet duidelijk, hetgeen de indruk wekte dat de administratie van verweerder niet op orde was.

4           VERWEER

4.1       Op 21 januari 2012 is tussen partijen (klaagster en haar echtgenoot)  een vaststellingsovereenkomst gesloten. Verweerder wijst erop dat klaagster in het kader daarvan jegens haar ex-echtgenoot aanspraak kon maken op een bedrag van € 700.000,00 ter zake van overbedeling en pensioen. Op basis van de in de overeenkomst van opdracht opgenomen correctiefactoren was het door hem berekende uurtarief daarmede in overeenstemming.

4.2       Het door verweerder van klaagster ontvangen bedrag van € 40.000,00 is evenals de andere bedragen die zijn gestort of verrekend door verweerder verantwoord in zijn boekhouding.

4.3       Indien en voor zover verweerder openstaande declaraties van klaagster heeft verrekend met bedragen die hij ten behoeve van haar onder zich had, is zulks steeds gebeurd in overleg met haar en met haar toestemming.

4.4       Verweerder bestrijdt ten stelligste dat zijn declaraties onoverzichtelijk waren. Zijn declaraties aan zijn cliënten worden steeds vergezeld van een specificatie.

5           BEOORDELING

5.1      De raad stelt vast dat zowel het eerste als het vierde onderdeel van de klacht betrekking hebben op de wijze waarop verweerder gedurende zijn optreden voor klaagster aan haar heeft gedeclareerd. Wat dit betreft heeft klaagster zich beklaagd zowel over de hoogte van het door verweerder gehanteerde uurtarief als over de inzichtelijkheid van de door hem verstuurde declaraties. Gezien deze samenhang zal de raad de beide onderdelen gezamenlijk beoordelen.

5.2      Verweerder is voor klaagster opgetreden in een echtscheidingsprocedure van september 2007 tot begin 2012 op basis van een overeenkomst van opdracht van 21 september 2007. In deze overeenkomst wordt een uurtarief genoemd van € 190,00 en wordt voorts melding gemaakt van mogelijke correctiefactoren. Van september 2007 tot en met het eerste kwartaal 2011 heeft verweerder aan klaagster gedeclareerd op basis van het uurtarief van € 190,00. In de periode daarna heeft verweerder deze declaraties – voor zover uit het dossier valt op te maken kennelijk uitsluitend intern – gecrediteerd en de bestede tijd met terugwerkende kracht opnieuw aan klaagster in rekening gebracht tegen een uurtarief van € 500,00.

5.3      De raad acht het aldus omschreven handelen van verweerder jegens klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar zowel wat betreft de hoogte van het door hem gehanteerde uurtarief als wat betreft de wijze waarop hij daarover met klaagster heeft gecommuniceerd. Het uurtarief van € 500,00 is naar het oordeel van de raad zonder meer als excessief aan te merken nu het om een echtscheidingsprocedure ging en verweerder aanvankelijk tot en met het eerste kwartaal 2011 ook declareerde overeenkomstig het in de overeenkomst van opdracht genoemde uurtarief van € 190,00. Ook de raad van toezicht komt in zijn begrotingsbeslissing van 6 mei 2013 tot dit oordeel. Nergens blijkt uit het dossier dat verweerder met klaagster overleg heeft gepleegd over een verhoging van zijn uurtarief en dat klaagster daarmede zou hebben ingestemd. De rechtvaardiging voor zijn handelen die verweerder aanvoert, te weten de hoogte van de vorderingen die klaagster krachtens een vaststellingsovereenkomst op haar ex-echtgenoot verkreeg, treft geen doel, nu het hierbij ging om vorderingen ter zake van onderbedeling en pensioen, waarvan allerminst vast stond dat deze leidden tot een ruimere liquiditeit bij klaagster. Dat verweerder vervolgens in zijn sommatiebrief aan klaagster van 15 mei 2012 een rente van 1% per maand ad € 25.170,67 over zijn openstaande vorderingen in rekening brengt, getuigt ervan dat verweerder weinig tot geen inzicht toont in de verwijtbaarheid van zijn handelen. De raad acht beide onderdelen van de klacht dan ook gegrond.

5.4      Wat betreft het tweede onderdeel van de klacht heeft verweerder ter zitting toegelicht dat zijn advocatenkantoor de rechtsvorm heeft van een eenmanszaak en dat daardoor de drie bankrekeningen zowel zakelijk als privé zijn. In dat licht bezien is het verzoek van verweerder aan klaagster om een bedrag op ( éé n van) zijn (mede-) privérekening(en) over te maken op klaagster wellicht merkwaardig overgekomen, maar dat maakt het verzoek van verweerder in de gegeven omstandigheden niet ongeoorloofd. Evenmin valt in te zien welk belang klaagster heeft bij dit onderdeel van haar klacht. Daarom zal de raad dit onderdeel ongegrond verklaren.

5.5      Met betrekking tot het derde onderdeel van de klacht blijkt uit het dossier dat verweerder zijn declaraties voor een bedrag van ruim € 13.000,00 heeft verrekend met de door hem op de derdengeldrekening van zijn kantoor ontvangen betalingen ter zake van alimentatie voor klaagster. Nu nergens uit het dossier blijkt dat klaagster ondubbelzinnig met deze verrekening heeft ingestemd en verweerder zulks evenmin onverwijld schriftelijk heeft vastgelegd, heeft verweerder door aldus te handelen in strijd gehandeld met artikel 6 lid 6 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit. Ten overvloede overweegt de raad dat de verrekening plaatsvond met door verweerder ten behoeve van klaagster ontvangen alimentatiegelden, waarmede zij in haar levensonderhoud diende te voorzien. Zulks is ook op zichzelf aan te merken als een handelen in strijd met de zorgvuldigheid die een advocaat jegens zijn cliënte betaamt. De raad oordeelt dit klachtonderdeel gegrond.

5.6      Gelet op de ernst van de schending door verweerder van zijn zorgplicht jegens klaagster, zijn overtreding van de genoemde verordening, de mate waarin klaagster daardoor in haar belangen is geschaad en het ontbreken bij verweerder van inzicht in het éé n en ander, acht de raad na te noemen maatregel passend.

BESLISSING

De raad van discipline:

-                 Verklaart de onderdelen 1, 3 en 4 van de klacht gegrond en legt ter zake aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken, met bepaling dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich vóór het einde van de proeftijd, welke de raad stelt op twee jaar, aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt.

-                 Verklaart onderdeel 2 van de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door :  mr. E.P. van Unen, voorzitter, mr. S.A.R. Lely, mr. A.L.W.G. Houtakkers, mr. P.A.M. van Hoef, mevrouw mr. P.J.W.M. Theunissen, leden, bijgestaan door mr. C.M. van Lanschot als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2013.

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op      29 oktober 2013                                 per aangetekende brief  verzonden aan:

-           klaagster

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Voor zover de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard door:

-      klaagster

-      de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl