ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA3698 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch R153-2012

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA3698
Datum uitspraak: 10-12-2012
Datum publicatie: 19-01-2013
Zaaknummer(s): R153-2012
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Een advocaat dient zijn cliënt te allen tijde te wijzen op de risico’s van een procedure, zeker wanneer op uitdrukkelijke wens van de cliënt wordt gekozen voor een andere weg dan de advocaat had willen bewandelen. Nu hiervan bij gebreke van schriftelijke vastlegging niet is gebleken, is verweerster wat dit betreft jegens klager tekort geschoten. Klacht gegrond; maatregel: enkele waarschuwing.

Beslissing van 10 december 2012

in de zaak R 153 - 2012

naar aanleiding van de klacht van:

A

klager

tegen:

B

verweerster

1                Verloop van de procedure

1.1          Bij brief aan de raad van 16 mei 2012, met kenmerk K, door de raad ontvangen op 21 mei 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement R de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2          De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 oktober 2012 in aanwezigheid van verweerster; klager is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3          De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 16 mei 2012 met bijlagen.

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1          Verweerster is in 2010 en 2011 op toevoegingsbasis als raadsvrouwe opgetreden voor klager in een geschil met diens gewezen echtgenote, van wie klager sedert 2006 was gescheiden. Het geschil had betrekking op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, welke nog niet had plaatsgevonden.

2.2          Op 17 juni 2010 heeft verweerster aan klager een concept van een door haar opgestelde dagvaarding toegezonden welke echter, voor zover uit het dossier blijkt, nimmer is uitgebracht.

2.3          Vervolgens heeft verweerster op 11 november 2010 aan klager een kopie gezonden van een door haar uitgebrachte kort gedingdagvaarding, waarvan de zitting was vastgesteld op 30 november 2010. Voor zover uit het dossier blijkt heeft dit kort geding alstoen geen doorgang gevonden.

2.4          Op 20 januari 2011 is in opdracht van verweerster opnieuw een kort gedingdagvaarding uitgebracht tegen de zitting van 9 februari 2011. Na een korte aanhouding heeft daadwerkelijk op 21 februari 2011 een zitting plaatsgevonden. Na afloop daarvan, maar vóór de uitspraak, heeft er nog een briefwisseling tussen beide advocaten plaatsgevonden, waarin intrekking van het kort geding en een mogelijke proceskostenveroordeling van klager aan de orde is gekomen.

2.5          Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 15 maart 2011 zijn de vorderingen van klager afgewezen ondermeer wegens het ontbreken van een spoedeisend belang en is klager veroordeeld in de proceskosten ad €887,00.

3                KLACHT

3.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat:

verweerster fouten heeft gemaakt bij het voeren van een kort geding voor klager met als gevolg dat diens vordering werd afgewezen en klager in de kosten werd veroordeeld.

4                VERWEER

4.1          In eerste instantie was het volgens verweerster de bedoeling de zaak in een bodemprocedure aanhangig te maken, maar op aandringen van klager is er voor gekozen de dagvaarding tot afgifte van stukken in kort geding uit te brengen. Klager gaf aan dat het niet goed ging met zijn gezondheid en dat hij voor een langdurig verblijf naar X wilde afreizen.

4.2          Verweerster geeft aan dat zij naar eer en geweten heeft gehandeld en dat zij wel een spoedeisend belang aanwezig achtte, omdat klager aan de hele kwestie ten onder leek te gaan.

4.3          De brief van de raadsvrouwe van de wederpartij van 2 maart 2011, waarin deze aangeeft dat een kort geding naar haar mening door de rechter zal worden afgewezen met daarbij het risico van een proceskostenveroordeling is door verweerster inhoudelijk met klager besproken, maar heeft mede op uitdrukkelijke wens van klager niet geleid tot intrekking van het kort geding.

4.4          Op 21 maart 2011 heeft verweerster het vonnis in kort geding van 15 maart 2011 met klager besproken en zijn ook de vervolgstappen, waaronder het voorbereiden van een bodemprocedure, aan de orde geweest.

5                BEOORDELING

5.1          In zijn klacht verwijt klager aan verweerster dat zij fouten heeft gemaakt in het door haar namens hem tegen zijn gewezen echtgenote aangespannen kort geding, dat betrekking had op de verdeling van de nog bestaande huwelijksgoederengemeenschap. In zijn repliek breidt klager zijn klacht in zoverre uit dat hij verweerster verwijt dat zij zich in haar antwoord op de klacht heeft uitgelaten over zijn psychische gesteldheid. Nu deze uitbreiding door de deken niet is meegenomen bij diens instructie van de klacht, kan deze ook geen onderdeel uitmaken van de onderhavige klachtprocedure.

5.2          In haar verweer geeft verweerster aan dat zij in eerste instantie de bedoeling had een bodemprocedure te beginnen, maar dat zij op aandringen van klager gekozen heeft voor een kort geding, waarin afgifte van stukken werd gevorderd. Klager had haar laten weten mede in verband met zijn gezondheidstoestand voor een lang verblijf naar X te willen afreizen.

5.3          Ter zitting heeft verweerster aangegeven dat zij zelf wel vertrouwen had in een kort gedingprocedure, maar dat zij klager heeft gewezen op het risico, dat de voorzieningenrechter daarover anders zou kunnen oordelen. Dit laatste is door haar echter niet schriftelijk vastgelegd.

5.4          De raad stelt vast dat een advocaat zijn cliënt te allen tijde dient te wijzen op de risico’s van een procedure, zeker wanneer op uitdrukkelijke wens van de cliënt gekozen wordt voor een andere weg dan de advocaat aanvankelijk had willen bewandelen. Bij gebreke van een schriftelijke vastlegging is hiervan in de gegeven situatie niet gebleken, zodat verweerster wat dit betreft jegens klager tekort is geschoten. Zulks klemt temeer nu de eerste concept-dagvaarding al van 17 juni 2010 dateert. Bovendien heeft er na de mondelinge behandeling van het kort geding nog een briefwisseling tussen de wederzijdse advocaten plaatsgevonden, waarbij de advocate van de wederpartij verweerster gewezen heeft op het gevaar dat de voorzieningenrechter de vordering zou afwijzen met een proceskostenveroordeling van klager. Bij uitstek was dit de gelegenheid geweest om klager nog eens (schriftelijk) te wijzen op de risico’s van een voor klager negatieve uitspraak en daarmede samenhangende kostenveroordeling. De raad zal de klacht derhalve gegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerster terzake op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mr. H.C.M. Schaeken, mw. mr. M.B.Ph. Geeraedts, mr. L.J.G. de Haas, mw. mr. A. Groenwoud, leden, bijgestaan door mr. C.M. van Lanschot als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 december 2012.

griffier                                                                         voorzitter                                     

Deze beslissing is in afschrift op            11 december 2012                           per aangetekende brief  verzonden aan:

-            klager

-            verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement R

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-            verweerster

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.      Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl