ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA3259 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch B 108-2012

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA3259
Datum uitspraak: 03-09-2012
Datum publicatie: 18-09-2012
Zaaknummer(s): B 108-2012
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Dat de kosten van rechtsbijstand gedragen werden door de rechtsbijstandverzekeraar van klager doet er niet aan af dat verweerder de belangen van klager diende, zodat deze ontvankelijk is in zijn klacht. De door een advocaat aan een zaak bestede tijd en de op basis daarvan gedeclareerde bedragen moet zich in redelijkheid verhouden tot het belang van de zaak, tenzij de cliënt uitdrukkelijk anders wenst. Verweerder had klager op de hoogte dienen te stellen van zijn (indirecte) betrokkenheid bij de door hem voorgestelde deskundige. Vier onderdelen van de klacht gegrond. Maatregel: Voorwaardelijke schorsing van één week.

Beslissing van 3 september 2012

in de zaak B 108 - 2012

naar aanleiding van de klacht van:

A

klager

tegen:

B

verweerder

1                Verloop van de procedure

1.1          Bij brief aan de raad van 2 april 2012, met kenmerk K11/12-005, door de raad ontvangen op 3 april 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2          De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 juli 2012 in aanwezigheid van klager in persoon en verweerder vergezeld door zijn kantoorgenoot C. van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3          De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 2 april 2012 met bijlagen.

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1          Klager was eigenaar van een stamboekpaard, waarvoor hij een paardenverzekering had afgesloten bij X, thans Y, welke verzekering liep van 12 december 2005 tot 1 december 2006. Het paard was verzekerd voor een bedrag van € 50.000,00.

2.2          Naar aanleiding van een aandoening van dit paard heeft klager X aangesproken om het verzekerd bedrag aan hem uit te keren, hetgeen door X echter werd geweigerd. Op grond daarvan heeft klager zich gewend tot verweerder, die X vervolgens in november 2009 heeft gedagvaard voor de rechtbank Breda.

2.3          Op grond van een door klager afgesloten rechtsbijstandsverzekering werden de kosten van deze bijstand door V gedekt tot een maximum van € 50.000,00.

3                KLACHT

3.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, immers:

-                      verweerder heeft met klager afspraken gemaakt over de kosten, maar is deze afspraken niet nagekomen.

-                      Verweerder heeft klager niet op de hoogte gesteld toen hij bemerkte dat zijn declaraties aanmerkelijk hoger werden dan hij aanvankelijk tegenover klager had aangegeven.

-                      De verhouding tussen het geleverde werk, het daadwerkelijk gefactureerde bedrag en het belang van de zaak verhouden zich niet redelijk tot elkaar.

-                      Verweerder heeft in strijd met een door klager gegeven opdracht gehandeld door aan de rechtbank te vragen vonnis te wijzen.

-                      Verweerder heeft een antwoordakte naar de rechtbank toegezonden zonder vooraf een concept daarvan aan klager toe te zenden.

-                      Verweerder is bestuurder van een vennootschap, terwijl hij de rechtbank heeft voorgesteld onpartijdige deskundigen vanuit deze vennootschap aan te stellen. Daarmede is er mogelijk sprake van een belangenverstrengeling.

3.2         Tijdens het intakegesprek van verweerder is door deze een kostenmaximum genoemd van € 30.000,00 tot € 35.000,00. Van de zijde van klager is toen expliciet aangegeven dat deze kosten nimmer het bedrag van € 50.000,00 zouden mogen overschrijden.

3.3         Klager stelt dat het geleverde werk en het daarvoor gefactureerde bedrag zich niet verhouden tot het belang van de zaak.

3.4         Artikel 9 lid 1 van de Gedragsregels schrijft voor dat een advocaat geen handelingen mag verrichten tegen de kennelijke wil van zijn cliënt. In strijd daarmede heeft verweerder op 8 maart 2011 geen vonnis gevraagd.

3.5         Hoewel verweerder eerder zowel de dagvaarding als de conclusie van repliek in concept aan klager had voorgelegd, heeft hij dit bij de akte van 23 maart 2011 nagelaten.

3.6         In de akte van 23 maart 2011 heeft verweerder aan de rechtbank voorgesteld een deskundige te benoemen vanuit een vennootschap, van welke vennootschap verweerder bestuurder is.

4                VERWEER

4.1          Verweerder stelt voorop dat klager in alle onderdelen van zijn klacht niet ontvankelijk moet worden verklaard.

4.2          Verweerder ontkent dat met klager afspraken zijn gemaakt over een kostenmaximum. Hij verwijst naar zijn brief aan klager van 27 juli 2008, waarin hij melding maakt van zijn uurtarief en bijkomende kosten en waarmede hij de algemene voorwaarden van zijn kantoor aan klager toezendt. Alleen al daarom acht verweerder de klachtonderdelen 1. en 2. ongegrond.

4.3          Verweerder betwist dat het door hem geleverde werk en de door hem gefactureerde bedragen niet in verhouding zouden staan tot het belang van de zaak. Het betrof immers geen standaardprocedure, maar een gecompliceerde kwestie.

4.4          Hoewel klager aan een kantoorgenoot van verweerder telefonisch te kennen had gegeven dat er in de procedure vonnis gevraagd moest worden, achtte verweerder dit niet in het belang van klager, waarvan hij hem in zijn brief van 8 maart 2011 op de hoogte heeft gesteld. Hierna heeft verweerder op de rolzitting van 9 maart 2011 gevraagd nog een akte te mogen nemen, waartoe de zaak is verwezen naar de zitting van 23 maart 2011. Op deze zitting is vervolgens nog een akte door verweerder ingediend.

4.5          Dat deze akte niet in concept aan klager is toegezonden acht verweerder niet verwijtbaar nu de gedragsregels hem daartoe niet verplichten.

4.6          Wat betreft het zesde onderdeel van de klacht wijst verweerder er op dat niet hij, maar zijn holdingvennootschap bestuurster is van de desbetreffende vennootschap. Van enige belangenverstrengeling kan geen sprake zijn, nu de holdingvennootschap geen enkele bemoeienis heeft met het behandelen van veterinaire vraagstukken en/of het verstrekken van veterinaire adviezen. Ook zijn deze vennootschap aangesloten deskundigen volledig onafhankelijk.

5                BEOORDELING

5.1          Zowel in zijn antwoord als in zijn dupliek heeft verweerder aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht. Wat betreft de klachtonderdelen 2 t/m 6 heeft verweerder zulks gebaseerd op het feit dat niet klager maar diens rechtsbijstandverzekeraar V als zijn cliënte moet worden aangemerkt. Wat betreft het eerste klachtonderdeel wijst verweerder er op dat het hierbij gaat om een civielrechtelijke en niet een tuchtrechtelijke kwestie.

5.2          Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor een ieder, maar alleen voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Het is duidelijk dat verweerder in de onderhavige zaak de belangen van klager heeft gediend, wat door hemzelf ook meermalen wordt gesteld. Daaraan doet niet af dat de kosten van deze bijstand tot een bepaald maximum gedragen werden door de rechtsbijstandverzekeraar van klager. Wat betreft de klachtonderdelen 2 t/m 6 kan klager dan ook ontvangen worden in zijn klacht.

5.3          Wat betreft het eerste klachtonderdeel is de raad van oordeel dat de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid en de civielrechtelijke aansprakelijkheid van een advocaat naast elkaar kunnen bestaan. Ook in dit onderdeel van de klacht kan klager derhalve ontvangen worden.

5.4          Klager baseert het eerste onderdeel van zijn klacht op met verweerder gemaakte afspraken omtrent de te maken kosten, welke afspraken door verweerder echter zijn ontkend. Nu de standpunten van beide partijen wat dit betreft lijnrecht tegenover elkaar staan kan de raad daarover geen oordeel vellen en moet de klacht ongegrond worden verklaard. Daar komt bij dat verweerder in zijn brief aan klager van 25 juli 2008 uitdrukkelijk zijn uurtarief en overige voorwaarden heeft kenbaar gemaakt zonder te spreken van enig kostenmaximum. Voor zover uit de stukken valt op te maken is daarop door klager niet gereageerd.

5.5          De raad stelt vast dat verweerder overeenkomstig daarover gemaakte afspraken zijn declaraties steeds heeft ingediend bij de rechtsbijstandverzekeraar van klager, die periodiek een overzicht gaf van de betaalde kosten, laatstelijk op 28 januari 2011, welke brief van 4 februari 2011 door verweerder in kopie aan klager is doorgestuurd, zodat klager alstoen op de hoogte was van de (financiële) stand van zaken. Onder deze omstandigheden kan niet gesteld worden dat verweerder gedragsregel 26 lid 2 heeft overtreden en moet klachtonderdeel 2 ongegrond worden verklaard.

5.6          Het derde klachtonderdeel werpt de vraag op of de door verweerder aan de zaak bestede tijd en de op basis daarvan gedeclareerde bedragen zich in redelijkheid verhouden ten opzichte van het belang van de zaak. Het mag immers als een algemeen aanvaard beginsel worden beschouwd, dat de kosten van de behandeling van een zaak het belang daarvan niet wezenlijk mogen overschrijden, tenzij het principiële karakter van de zaak zulks rechtvaardigt en/of daarover met de cliënt andere afspraken zijn gemaakt. Zonder een oordeel te geven over de door verweerder gevolgde wijze van procederen en de inhoud van de door hem geproduceerde processtukken, is de raad van oordeel dat verweerder deze norm heeft overschreden. Hij had dienen te beseffen dat klager er op vertrouwde dat het verzekerd bedrag van diens rechtsbijstandverzekering voldoende zou zijn voor het afronden van de procedure en hij had klager tijdig dienen te waarschuwen voor het feit dat de kosten het verzekerd bedrag wel eens wezenlijk te boven zouden kunnen gaan. Uit de stukken blijkt nergens van een dergelijke waarschuwing. De raad acht dit onderdeel van de klacht gegrond.

5.7          Het vierde onderdeel van de klacht richt zich tegen het feit dat verweerder in strijd met de uitdrukkelijk door klager geuite wens om vonnis te vragen zulks niet heeft gedaan, maar een akte heeft genomen. Wat dit betreft stelt de raad vast dat een kantoorgenoot van verweerder klager bij brief van 1 maart 2011 heeft laten weten dat de rechtbank de zaak had verwezen naar de rolzitting van 9 maart 2011 voor uitlating partijen. In deze brief wordt klager in overweging gegeven de rechtbank te verzoeken nog een akte te mogen nemen. Naar aanleiding hiervan heeft klager deze kantoorgenoot van verweerder op 4 maart 2011 telefonisch laten weten dat hij wenste dat er vonnis gevraagd zou worden en heeft hij verzocht deze wens aan de rechtbank over te brengen. Hierop aansluitend laat verweerder in zijn brief van 8 maart 2011 aan klager weten dat hij toch voornemens is op 9 maart 2011 aan de rechtbank te vragen een akte te mogen nemen, op welk verzoek vervolgens positief is beslist, waarna de zaak is verwezen naar de zitting van 23 maart 2011. Op deze zitting heeft verweerder alsnog een akte genomen. De raad is van oordeel dat verweerder hiermede een uitdrukkelijke wens van klager heeft genegeerd. Zulks is in strijd met het in gedragsregel 9 bepaalde. Het had op de weg van verweerder gelegen hierover met klager in contact te treden. Bij gebreke van overeenstemming over de te volgen gedragslijn had verweerder zich uit de zaak moeten terugtrekken. De raad acht dit onderdeel van de klacht gegrond.

5.8          Ook het vijfde onderdeel van de klacht acht de raad gegrond. Het is immers gebruikelijk en aanbevelenswaardig dat een advocaat een door hem in te dienen processtuk eerst ter goedkeuring aan zijn cliënt voorlegt, ook al zou geen enkele gedragsregel hem daartoe verplichten. Dat ook verweerder dit uitgangspunt hanteert blijkt uit het feit dat de overige processtukken door hem wel tevoren in concept aan klager zijn toegezonden. Nu klager uitdrukkelijk te kennen had gegeven geen prijs te stellen op het nemen van een akte, had verweerder daartoe niet mogen overgaan zonder klager van de inhoud daarvan kennis te laten nemen en zonder diens uitdrukkelijke toestemming af te wachten.

5.9          In het zesde onderdeel van zijn klacht verwijt klager aan verweerder dat deze heeft voorgesteld onpartijdige deskundigen vanuit een vennootschap aan de rechtbank voor te stellen, van welke vennootschap hijzelf bestuurder is, zodat er (mogelijk) sprake kan zijn van een belangenverstrengeling. Het verweer van verweerder dat niet hijzelf maar zijn holdingvennootschap bestuurder zou zijn van deze vennootschap, neemt niet weg dat verweerder direct of indirect betrokken was bij de voorgestelde deskundige. Het had op de weg van verweerder gelegen hierover aan klager duidelijkheid te verschaffen al was het maar om iedere schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Ook dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-                  verklaart klager ontvankelijk in alle onderdelen van zijn klacht;

-                  verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond;

-                  verklaart de klachtonderdelen 3 t/m 6 gegrond;

-                     legt terzake aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de tijd van één week met bepaling dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen, op grond dat verweerder zich vóór het einde van de proeftijd, welke de raad stelt op twee jaren, aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt.

Aldus gewezen door mr. P.M. Knaapen, voorzitter, mw. mr. J.C. van den Dries, mw. Mr. E.J.P.J.M. Kneepkens, mr. J.J.M. Goumans en mr. J.F.E. Kikken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van Lanschot als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2012.

griffier                                                                         voorzitter                                     

Deze beslissing is in afschrift op 4 september 2012 per aangetekende brief  verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl