ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2626 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch B119-2011

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2626
Datum uitspraak: 26-03-2012
Datum publicatie: 18-04-2012
Zaaknummer(s): B119-2011
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het standpunt van klager dat verweerder aan hem de stukken uit de procedure waarvoor zij aansprakelijk zijn gesteld dient over te leggen en zij van de zittingsdatum op de hoogte hadden moeten gesteld vindt geen steun in enig rechts- of gedragsregel. Het is de verantwoordelijkheid van de advocaat te bepalen welke informatie hij in een eventuele civiele procedure aan de rechter wenst te verstrekken. Klacht ongegrond.

Beslissing van 26 maart 2012

in de zaak B119 - 2011

naar aanleiding van de klacht van:

1.        A

en

2.        B

klagers

gemachtigde: C

tegen:

D

verweerder

1                Verloop van de procedure

1.1          Bij brief van 16 mei 2011 met kenmerk K, door de raad ontvangen op

d iezelfde datum, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arron-dissement H de klacht van 2 maart 2010 ter kennis van de raad gebracht.

1.2          De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 februari 2012 in aan-

wezigheid van klagers, gemachtigde van klagers en verweerder . Van de

behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3          De raad heeft kennis genomen van:

-       het klachtdossier;

-                                                           -   een brief van verweerder d.d. 19 januari 2012 met als bijlage een beslissing van het Hof van Discipline d.d. 16 december 2011, tevens houdende bezwaar tegen deelname van S in de raad.

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1         Ter zake klachtonderdeel 1:

Klager 1 heeft langdurig opgetreden voor L. BV [hierna: L]. Gedurende die periode heeft klager een zaak behandeld met betrekking tot een vergunning ter zake een speelautomatenhal in E. In die procedure heeft het college van B en W van de gemeente E op 7 november 2008 een door klager 1 namens L. ingediend bezwaarschrift niet ontvankelijk verklaard. In december 2008 heeft L. de behandeling van het dossier overgedragen aan verweerder. Verweerder heeft tegen voornoemd besluit als opvolgend advocaat beroep ingesteld bij de rechtbank. Klager 1 heeft verweerder desgevraagd van informatie en stukken in de betreffende procedure voorzien.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 juni 2009 het beroep ongegrond verklaard. Het vonnis is door een kantoorgenoot van verweerder op 22 juni 2009 aan klager 1 toegezonden met de mededeling dat de aansprakelijkheid van klager met betrekking tot diens optreden in de betreffende procedure zou worden onderzocht. Tevens werd klager verzocht zijn mening over het vonnis te geven en eventuele argumenten aan te leveren voor een hoger beroep. Op 6 juli 2009 heeft de kantoorgenoot van verweerder, klagers formeel aansprakelijk gesteld en namens L. ruim € 318.000,= gevorderd wegens een beroepsfout. Klager 1 heeft op 18 juli 2009 een uitvoerige motivering aan verweerder doen toekomen ter onderbouwing van het hoger beroep. Daarbij heeft hij tevens verzocht om kopieën van alle relevante processtukken, alsmede om op de hoogte te worden gesteld van de datum waarop het hoger beroep zou worden behandeld. Bij faxbrief van 13 september 2009 heeft  klager 1 het verzoek om afgifte van relevante processtukken ter zake de aansprakelijkheidskwestie herhaald en verzocht hem in kennis te stellen van de datum waarop het hoger beroep zou worden behandeld. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Bij faxbrief van 16 februari 2010 heeft de kantoorgenoot van verweerder aan klager de uitspraak van de Raad van State in bovengenoemde appel-procedure toegezonden waaruit klager 1 bleek dat het hoger beroep ongegrond was verklaard (waarmee de niet-ontvankelijkheid van L. definitief vaststond) en verweerder en zijn cliënte niet op de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 19 januari 2010 waren verschenen. Bij de brief van 16 februari 2010 heeft een kantoorgenoot van verweerder medegedeeld de aansprakelijkstelling van klagers te handhaven. Bij brief van 22 februari 2010 heeft klager 1 nogmaals verzocht om de processtukken in de zaak. Verweerder heeft bij fax van 26 februari 2010 medegedeeld de gevraagde kopieën niet te verstrekken.

Ter zake klachtonderdeel 2

Bij e-mail van 21 november 2008 heeft verweerder klager 1 medegedeeld dat hij van L. had vernomen dat klager 1 geen beroep zou instellen tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaarschrift. Bij e-mail van 23 november 2008 heeft klager 1 aan verweerder laten weten dat hij wel bereid is beroep in te stellen tegen de niet-ontvankelijk verklaring, maar dat daarvoor nog opdracht moet worden gegeven en afspraken gemaakt moeten worden over de vergoeding. Bij e-mail van 3 december 2008 heeft klager 1 aan L. medegedeeld dat de nieuwe procedure niet onder eerdere prijsafspraken valt, dat hij heeft besloten om – onder nader gestelde voorwaarden en zolang hij dat nog acceptabel vindt -, de procedure bij de rechtbank [dus niet een eventueel hoger beroep bij de Raad van State] voor € 2.000,- te voeren en L. verzocht deze afspraken te bevestigen. Klager 1 heeft zich daarbij het recht voorbehouden om zijn werkzaamheden daarvoor op elk gewenst moment te beëindigen. Bij e-mail van 5 december 2008 heeft L. bevestigd dat hij akkoord gaat met eenmalige procedurekosten maar niet met hetgeen klager 1 in de brief van 3 december 2008 heeft aangegeven met betrekking tot eerder gemaakte betalingsafspraken. Diezelfde dag heeft klager 1, verweerder bij e-mail geschreven dat hij in zijn vorige e-mail nog was vergeten te vermelden dat het bedrag van € 2.000,- gold voor de rechtbankprocedure, dus niet voor een eventuele vervolgprocedure bij de Raad van State. Op 5 december 2008 heeft L. aan klager 1 medegedeeld dat hij kan stoppen met alle werkzaamheden. Daarna heeft verweerder als opvolgend advocaat de zaak in behandeling genomen. Bij faxbrief van 7 augustus 2009 heeft verweerder tegenover gemachtigde van klager 1 het standpunt ingenomen “dat hij de procedures heeft overgenomen omdat klager 1 weigerde om verder als advocaat voor L. op te treden”.

2.2          Bij brief van 2 maart 2010 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over

verweerder .

3                KLACHT

3.1          De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk

          verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.      Verweerder [als opvolgend raadsman van klagers voormalige cliënte] weigert afgifte van de in [hoger] beroepsprocedures gewisselde processtukken, terwijl die voor klagers relevant zijn in verband met de aansprakelijkstelling van klager 1 door zijn voormalig cliënte voor de negatieve gevolgen van de uitkomst van de [hoger] beroepsprocedures. Daarenboven heeft verweerder klager 1 niet geïnformeerd over de zittingsdatum in hoger beroep en heeft hij in hoger beroep geen getuigenbewijs [in de persoon van klager 1] aangeboden.

2.      Verweerder volhardt in een leugenachtige weergave van feiten ter zake de beëindiging van de relatie tussen klager 1 en zijn voormalige cliënten, welke weergave [qua inhoud] door verweerders kantoorgenoot wordt gebruikt in een tuchtrechtelijke en civielrechtelijke procedure.

4                VERWEER

4.1         Ten aanzien van klachtonderdeel 1:

Klagers hebben geen recht op afgifte van de processtukken en verweerder is, mede gelet op zijn geheimhoudingsplicht, niet bereid daartoe over te gaan. Na de aansprakelijkstelling zijn geen verdere rechtsmaatregelen genomen. De wijze waarop verweerder heeft geprocedeerd is bovendien niet relevant voor het voeren van verweer tegen de stelling dat de niet- ontvankelijkheid een gevolg is van het te laat indienen van het bezwaarschrift door klager 1.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2:

Verweerder betwist dat hij [bewust] onwaarheden zou hebben geuit omtrent

de omstandigheden waaronder hij het dossier van klager 1 heeft

overgenomen.

5                BEOORDELING

5.1         Aan een advocaat komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënte te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Een advocaat mag in beginsel afgaan op de informatie die zijn cliënt hem verstrekt, met dien verstande dat hij bij het naar buiten brengen van die informatie zich moet onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze niet juist zijn. De raad zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel 1:

De raad stelt vast dat de aansprakelijkstelling van klager 1 tot op heden niet heeft geleid tot verdere rechtsmaatregelen tegen klagers. De raad is van oordeel dat de aansprakelijkheidskwestie en hetgeen daaruit voortvloeit niet ter beoordeling van de tuchtrechter staat. Het standpunt van klagers dat verweerder aan hen de stukken uit de procedure waarvoor zij aansprakelijk zijn gesteld dient over te leggen, dat zij van de zittingsdatum op de hoogte hadden moeten worden gebracht en als getuige hadden moeten worden opgeroepen, vindt naar het oordeel van de raad geen steun in enige rechts- of gedragsregel.  Het is de verantwoordelijkheid van de advocaat te bepalen welke informatie hij in een eventuele civiele procedure aan de rechter wenst te verstrekken. Klagers hebben in die procedure de mogelijkheid zich tegen de door verweerder ingenomen standpunten te verweren. Het is vervolgens aan de civiele rechter voorbehouden te beoordelen of en in hoeverre verweerder voldoende informatie heeft verstrekt en welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden. Ook de vraag of verdere schade had kunnen worden voorkomen als klagers wel de beschikking over de betreffende stukken hadden gehad, dient in een civiele procedure te worden beantwoord. Naar het oordeel van de raad kan verweerder op dit onderdeel van de klacht geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

          Ten aanzien van klachtonderdeel 2:

                 De raad stelt vast dat voorafgaand aan het vertrek van L. tussen klager 1 en zijn voormalige cliënte is gecorrespondeerd over de financiële afwikkeling van de rechtsbijstand door klager 1. Uit de overgelegde stukken en de wederzijds ingenomen standpunten kan naar het oordeel van de raad niet worden afgeleid dat verweerder in procedures bewust en met het doel te misleiden heeft volhard in een leugenachtige weergave van feiten ter zake de beëindiging van de relatie tussen klager 1 en zijn voormalige cliënte. Klager 1 kan bovendien tegen een dergelijke stellingname in betreffende procedures verweer voeren.

                        De raad acht dit onderdeel van de klacht derhalve eveneens ongegrond.

   6.       BESLISSING

De raad van discipline:

          verklaart de klacht op beide onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, R.G.A.M. Theunissen, H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2012.

griffier                                                               voorzitter                                     

Deze beslissing is in afschrift op          27 maart 2012    

per aangetekende brief verzonden aan:

-            klagers

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement   Breda

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door :

-            klagers

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement   Breda

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl